| |
| |
| |
13 In het moeras van de Nederlandse politiek
l Regering heeft geen oog voor werkelijk grote problemen
Veel mensen schrijven hun succes toe aan eigen verdienste, hun falen echter aan uiterlijke omstandigheden, waar ze niets aan konden doen. Deze door psychologen onderzochte eigenaardigheid van het menselijk oordeelsvermogen is ook nog in andere vormen zichtbaar: zo schijnen vrouwen in tegenstelling tot mannen vooral hun eigen successen aan toevallige omstandigheden toe te schrijven en hun falen aan eigen toedoen.
Voorstanders van de markt als ordeningsmechanisme in de samenleving schrijven elke vooruitgang en verbetering toe aan de heilzame werking van die markt, en wanneer dingen misgaan wordt met een beschuldigende vinger gewezen naar de overheid. Het marktdenken en het overheidsdenken vertekenen op een subtiele manier de waarneming van alledag en maken vaak een faire beoordeling van lastige problemen onmogelijk.
Zelfs bij de bestrijding van criminaliteit vindt men vrij snel een omgekeerde oordeelsvorming: de wetsovertredingen van anderen zijn onvergeeflijk, de eigen overtredingen daarentegen begrijpelijk en meestal excuseerbaar. Men is legalist voor de ander en rekkelijk voor zichzelf.
De Troonrede begint dit jaar (1987) met te vragen hoe het met de samenleving verder moet. ‘Het is niet gemakkelijk op vragen naar de richting van maatschappelijke ontwikkelingen één simpel en duidelijk antwoord te geven’, luidt de terechte constatering, maar het valt meteen op dat het antwoord dat deze regering geeft wel erg simpel en nogal duidelijk is: terug naar de markt, een verdere terugtocht van de overheid en de onderlinge solidariteit vooral laten opbrengen door die groepen die niet zo veel meer kunnen missen.
Minister-president Lubbers en zijn ministers hebben niet de duidelijkheid van staatslieden als Reagan, Thatcher en Franz Joseph Straus, die een openlijke oorlog voeren met ‘de zwakken en het waardevolle’ in de samenleving. In Nederland gebeurt alles veel onzichtbaarder. Hele groepen worden niet meteen buiten de samenleving geplaatst zoals in Amerika, maar er vindt hier een langzame verdwijning van de lagere groepen plaats, die zich over een reeks van jaren uitstrekt. Men houdt deze groepen niet hard onder water, maar men drukt ze jaar in jaar uit weer enkele cen- | |
| |
timeters in het morele moeras van de Nederlandse politiek. Het resultaat na acht jaar regeringsmacht hoeft er niet minder om te zijn.
De dit jaar aangekondigde bezuinigingen op de terreinen van gezinszorg, ziektekostenverzekering, het speciale onderwijs en de huursubsidies lijken ieder op zich niet rampzalig zoals minister Ruding het ook uitlegde voor de televisie, maar het cumulatieve effect van al deze maatregelen bij de groepen aan de onderkant van de samenleving levert het verder wegzakken op in het modderige moeras tot het definitieve ‘stik maar’. De binding met de samenleving wordt niet plotseling afgesneden, maar verdwijnt langzaam en zeker.
Aan de vele kleine verwijten die al geuit zijn over de afzonderlijke voorstellen, hoeft geen nieuw toegevoegd te worden. Aan de vooravond van de Algemene Beschouwingen past een ander verwijt beter: de regering heeft zo goed als geen oog voor de werkelijk grote problemen, waar de samenleving voor staat of spoedig voor zal komen te staan. Sterker zelfs: het beleid versterkt een aantal van deze problemen, zodat oplossingen over enkele jaren alleen maar moeilijker zullen worden. Het verwijt is niet slechts dat deze regering geen goede of duidelijke visie heeft op de ontwikkeling van de samenleving, zij ziet zelfs niets aankomen. Overigens geldt dit verwijt niet alleen voor de regering. Ook het parlement en zeker de oppositie binnen het parlement lijken langzaam mee te zakken in de drassige grond. Het ontbreekt de Nederlandse politici in het algemeen aan stevige en inspirerende ideeën, waarmee het volk aansprekelijk kan worden vertegenwoordigd. Het oppervlakkige gestoei van de politici onder elkaar wordt des te ergerlijker in het licht van de groter wordende problemen van politiek en samenleving. Het kortebaanwerk zou vervangen moeten worden door meer baanbrekend denken en doen.
Wat zijn dan die problemen? Wat zijn de gegeven antwoorden op die problemen en wat zou je van deze antwoorden kunnen verwachten? Drie soorten problemen vragen naar mijn mening alle aandacht van overheid en samenleving: 1) het probleem van de werkgelegenheid - maar dan anders geformuleerd: het overbodig worden (verklaard) van veel leden van onze samenleving; 2) het morele niemandsland, waarin zich problemen afspelen zoals euthanasie en genetische manipulatie, discriminatie en segregatie, en ten slotte de overvloedig geworden criminaliteit; 3) de toekomst van natuur en samenleving, in die volgorde en met nadruk op tweeërlei vernietiging: door onbeheersbare natuurrampen of door onbeheerste internationale politiek.
Het eerste probleem dat de aandacht vraagt, is de relatie tussen werkgelegenheid en economische groei. Het kabinet kondigt een verlaging aan van het aantal werklozen met 25000 en trekt een miljard gulden extra uit voor de 146000 langdurig werklozen. Dit is allemaal nauwelijks voldoende om de echte problematiek te lijf te gaan: de economische groei van de laatste jaren heeft zich wel omgezet in nieuwe vormen van werkgelegenheid op bepaalde plaatsen, maar de winst aan nieuw werk valt weg tegen het verlies van oud werk. De balans is net voldoende om het aantal werklozen voorlopig niet boven de zevenhonderdduizend te laten komen, maar het absolute aantal langdurig werklozen blijft stijgen. Als de economische groei in het komend jaar kleiner uitvalt dan voorgaande jaren, kan de balans snel ten kwade keren. Met het rotsvaste geloof van deze regering dat herstel van winsten vanzelf herstel van
| |
| |
werkgelegenheid zou opleveren, worden twee harde nieuwe gegevens versluierd:
1. | De winst wordt vooralsnog juist omgezet in technologische vernieuwingen in de bedrijven en dit brengt weliswaar bepaalde soorten nieuw werk, maar zet de uitstoot van arbeid en arbeiders flink voort. Deze groei zonder banen schept misschien geen economische, maar wel veel maatschappelijke problemen die niet veronachtzaamd kunnen worden. De ervaringen van de ‘jobless’ beginnen te lijken op die van de wanhopig geworden Job uit de bijbel, die iedereen om zich heen welvarend ziet worden en zich zelfs vertwijfeld afvraagt wat hij dan zelf misdaan heeft: eigenlijk niets, alleen domme pech. |
2. | Achter de niet ingeloste belofte van meer werkgelegenheid door meer winst gaat een veel immenser probleem voor de samenleving schuil. Wat gaat er gebeuren met een in aantal groeiende groep die door de machthebbende groepen overbodig wordt gevonden, omdat er niet voldoende economisch nut van te verwachten valt: de mensen zonder baan, de ouderen, de jongeren zonder opleiding, de eerste en tweede generatie geïmmigreerde buitenlandse werknemers/-sters, de zwakbegaafden, de langdurig zieken, de gehandicapten en zwakzinnigen. Kortom, al diegenen die naar de heersende maatstaven overbodig worden verklaard, hoewel ze dat naar andere, meer menselijke maatstaven natuurlijk niet zijn. Het beleid dat voor al deze groepen wordt gevoerd, staat slechts in het teken van afbraak en afschrijven. Men schrijft mensen af zoals men machines afschrijft. Het herstelbeleid van de regering is het eerherstel van de grote negentiende-eeuwse onverschilligheid jegens de levensomstandigheden van een groot deel van de bevolking. |
Dit probleem van de overbodig verklaarde groepen zal alleen maar ernstiger worden. De minister van Onderwijs schrijft in zijn bij de begroting meegestuurde nota hoop dat in het jaar 2000 ongeveer zestig procent van alle jongeren het havo-diploma gehaald zal (moeten) hebben. Dat is absoluut nodig voor de dan gevraagde scholing voor het nieuwe werk. Dat klinkt aannemelijk, maar de vraag wordt niet meer gesteld wat te doen met die andere veertig procent. Dat is toch bijna de helft van de toekomstige bevolking, die kennelijk niet meer in het nuttigheidsdenken een plaats in de samenleving krijgt toebedacht. Zelfs als dit slechte vooruitzicht meevalt, zal er toch voor ruwweg een dertig procent van de bevolking een levensgroot en levensecht probleem ontstaan van sociale solidariteit anno 2000. De nieuwe onverschilligheid van deze coalitie legt nu reeds de grondslagen voor het pannetje soep van de 21ste eeuw; de zorg van de naaste, die ook niet veel meer heeft.
Als men het probleem van de werkgelegenheid dus van de andere kant bekijkt, worden de problemen veel ernstiger en de noodzaak om structurele oplossingen te vinden urgenter. Waarom werd de idee van een (partieel) basisinkomen door deze regering zo gauw van tafel geveegd?
De regering staat ook nog voor andere lastige problemen: criminaliteit, discriminatie en immateriële vragen over het begin en het einde van een mensenleven. De criminaliteit is een zevenkoppige draak. Het gaat om de georganiseerde misdaad die sterker geworden is, om de drugverslavingen en de daarmee samenhangende overlast aan diefstal en inbraak, om de fraude op grote en kleine schaal, om het losser wor- | |
| |
dend verkeersgedrag, het jeugdig vandalisme en ten slotte de kleine criminaliteit. Als politie en justitie zich op één van deze koppen concentreren groeien de andere even hard aan. Er is geen algemene oorzaak voor deze zeer uiteenlopende verschijnselen. De oproep van de regering, onder andere in de nota Samenleving en Criminaliteit om een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor dit probleem te nemen, klinkt redelijk. Maar voorzover bepaalde koppen van die draak vooral te maken hebben met de gegroeide overbodigheidsgevoelens en ervaren onverschilligheid, zal de oproep metmeer overtuiging gedaan moeten worden. Als de minister van Justitie bijvoorbeeld de leraren oproept om op en om hun scholen toch vooral ook te letten op potentieel crimineel gedrag van leerlingen, dan is dit heel goed te plaatsen binnen een eensgezinde ‘moral community’. Maar als reeds jaren achtereen zijn ambtgenoot van Onderwijs de leerkrachten uitsluitend nog met het boekhoudpennetje benadert en elk overbodig uur meteen wegschrapt, is een beroep op vrijwillige uitbreiding van het werkdomein bijna beledigend. Met andere woorden: de regering kan niet doorgaan met veel burgers constant de wacht aan te zeggen op financieel en economisch terrein en tegelijkertijd op maatschappelijk terrein alle medewerking op te eisen.
Dezelfde tegenspraken in het regeringsbeleid zijn te vinden in de oproep tot zorgzaamheid van de minister van wvc. Het beleid van wvc over de laatste jaren laat een verweesde samenleving achter en de reactie op zulke wezen is vaak allesbehalve sociaal. De Russische schrijver Platonov kende de aard van verbitterde mensen wellicht beter toen hij de reactie van een boerin beschreef op de vraag of zij misschien een weesjongetje van tien jaar in huis wilde opnemen: ‘Ja, geloof dat maar: niemand hoefde d'r iets van te merken. Zo is ie nu misschien. Maar als meneer groot wordt, als ie gaat vreten en broeken verslijten, berg je dan maar.’ Het jongetje werd - zoals dat wel vaker gebeurt - in huis genomen door een gezin waar reeds zeven kinderen waren en waar reeds armoe geleden werd.
| |
2 Onevenwichtigheid van het regeringsbeleid
Het probleem van het huidige regeringsbeleid zit in de onevenwichtigheid. Onevenwichtigheid tussen macro-economische doelstellingen en micro-sociale gevolgen, die almaar op de koop toe worden genomen. Onevenwichtigheid tussen probleemoplossingen voor de korte termijn en grote maatschappelijke problemen op de lange termijn, inclusief de voortdurende verdere vernietiging van het natuurlijke milieu. Ten grondslag aan deze onevenwichtigheid ligt naar mijn mening de in een liberale democratie nimmer opgeloste verhouding tussen de economische en de morele dimensie bij de inrichting van de samenleving. Bij de antwoorden die door de politieke partijen globaal worden gegeven op de problemen die zich voordoen, blijft de onevenwichtigheid opvallen. Men kan drie globale antwoorden ontwaren: 1) een groter gebruik van het nutsbeginsel; 2) een groter beroep op de verantwoordelijkheid van individu en groep; 3) een blijvend beroep op de macht van de overheid.
Deze antwoorden lijken erg samen te vallen met de antwoorden van de drie grootste politieke partijen. De vvd benadrukt het oude nutsdenken en het bevorderen van
| |
| |
efficiency. Het cda geeft een nieuw antwoord, waar de morele dimensie zich aandient. De PvdA blijft bij meer macht voor de overheid. Nuances in de standpunten zijn wel aanwijsbaar: nut maar met aandacht voor het milieu, verantwoordelijkheid maar op basis van boekhoudkundige nutsberekeningen, macht maar niet bij overheid alleen. Met uitzondering van de door het cda gesuggereerde oplossing, zijn het de oude en vertrouwde recepten. De vraag is of die recepten echt nog voldoen. De leegheid van de Nederlandse politiek komt ook naar voren in het gemak waarmee men voor nieuwe problemen terugvalt op de in de negentiende eeuw ontwikkelde antwoorden.
Er wordt niet altijd even efficiënt gewerkt in rechtbanken, ziekenhuizen, universiteiten, departementen, gemeentehuizen en bij vele particuliere ondernemingen. Toepassing van het nutsbeginsel kan in een aantal gevallen heilzaam werken. Toch wordt met de sterke herwaardering van dit klassiek-liberale beginsel meer bedoeld dan een verbetering van de organisatie van overheid en bedrijf. Inderdaad bevorderen de markt en het marktdenken waarden als ontplooiing en initiatief, een directe band tussen handelen en de voelbare gevolgen van dit handelen (althans op korte termijn voelbaar en zichtbaar), het vergroten van de keuzevrijheid en het individualisme. Als concreet nevenprodukt levert de markt een directe, instantbehoeftebevrediging van zintuigelijke zaken als graaien en grijpen, proeven en consumeren. De nadruk op direct resultaat en het vermeerderen van nut op korte termijn laat de gevolgen op lange termijn buiten schot. Destructie van mens en milieu valt meestal buiten de aandacht, zeker als de destructie niet in cijfers kan worden uitgedrukt.
Een constante uitbreiding van het nutsbeginsel over steeds meer terreinen van de samenleving levert tevens een morele ondermijning op van die maatschappelijke gebieden, die voorheen juist buiten de werking van het nutsbeginsel vielen (gezin, seksualiteit, kunst, opvoeding en onderwijs, ja, de moraal zelf). Het is nu al weer tien jaar geleden dat de econoom Fred Hirsch aandacht vroeg voor deze bijwerkingen van de klassiek-liberale ordening via de markt. Ontbinding van de traditionele morele waarden en van traditionele maatschappelijke verbanden zijn een voorspelbaar gevolg van de nadruk op nut en het beoordelen van medemensen uitsluitend op hun nuttigheid. Meer abstracte waarden als vrijheid, gerechtigheid, vriendschap en vertrouwen, gelijkberechtiging worden juist niet ontwikkeld door de markt of bevorderd door het marktdenken. Er zit derhalve iets irriterends in dat de voorstanders van meer nut zich tegelijk beklagen over de neergang in de morele bindingen in de samenleving (criminaliteit en ander kwaad) of zich juist beijveren om de vrijwillige bindingen weer hersteld te krijgen. Hier komt een van de oudste dilemma's van de liberale democratie naar voren. Volgens de klassieke grondlegger van het marktdenken Adam Smith lag aan de werkzaamheid van de markt de vooronderstelling ten grondslag van een moreel coherente en op vertrouwen berustende gemeenschap (moral community). Het succes van de markt ligt mede in het ondermijnen van deze aan het nut voorafgaande menselijke waarden. De markt genereert niet die waarden, maar degenereert ze zelfs. De socioloog Bell noemde dit de culturele contradictie van het kapitalisme: het veronderstelt de grondslagwaarden die het, als het succes heeft,
| |
| |
juist ondermijnt. De nadruk van de conservatieve politici in de Verenigde Staten en ook in ons land op een traditionele moraal, gaat van eenzelfde gespleten inzicht uit. De moraal en de economie verdragen elkaar niet erg goed. Het smalle mensbeeld van het nut, dat niettemin steeds verder in steeds meer maatschappelijke sectoren doordringt, roept de noodzaak van een bredere waardering van mens en maatschappij op.,
Is het cda-appèl op de zorgzame samenleving zo'n antwoord? In principe spreekt zo'n appèl op verantwoordelijkheid aan. Wat is nu mooier dan een samenleving vol mensen die oprecht en blij voor elkaar willen zorgen en zich verantwoordelijk voelen. De problemen bij dit nieuwe antwoord hoeven nog niet eens te liggen in de reeds vaak geuite kritiek dat de huidige bezuinigingen van wvcjuist zo'n sociale structuur van zorgzaamheid onmogelijk maken. Het probleem ligt dieper en heeft te maken met de opvatting van verantwoordelijkheid. Wordt verantwoordelijkheid opgeroepen, nadat de kracht van het nutsbeginsel is uitgewerkt, of wordt er meer verstaan onder verantwoordelijkheid? Met andere woorden, is het een rest-begrip of is het een zelfstandig moreel en politiek beginsel?
Het denken in verantwoordelijkheid is van bijbelse oorsprong. De klassieke vindplaats is het boek Job, waar een stevig gesprek plaatsvindt tussen God en zijn trouwe dienaar. Uiteindelijk wordt door beiden geantwoord en keren ze zich niet van elkaar af. Verantwoordelijkheid in deze bijbelse betekenis gaat uit van het directe appèl, dat door mensen in grote nood en in behoeftige situaties wordt gedaan op mensen met macht om er iets aan te doen. Het beroep dat weduwen en wezen deden op zorg en bijstand vormde het begin van sociale solidariteit, ongeacht of dit nut of winst opleverde voor degene die zich solidair verklaarde. Het denken in termen van verantwoordelijkheid veronderstelt een totaal andere kijk op de wereld en werkelijkheid dan het denken in termen van nut, is er zelfs goeddeels mee in strijd. Een regering die zich sterk verbindt met de verdere verspreiding en verhevigde inzet van het nutsbeginsel, ondermijnt de moraal van verantwoordelijkheid. Die wordt daarmee een schaamlap, die Job zelf, werkloos toeziend hoe zijn situatie verergerde, woedend zou hebben verscheurd en weggegooid.
Er is wel een radicalere politieke consequentie te trekken uit het bijbelse begrip verantwoordelijkheid. De filosoof Levinas maakt het zelfs tot kern van de zorg voor ‘weduwen en wezen’. Deze veel verder reikende opvatting van verantwoordelijkheid is in België uitgewerkt door de theoloog Burggraeve en in Nederland door de filosoof Th. de Boer. Als men déze opvatting serieus neemt en politiek gaat ontwikkelen, worden de belangrijkste waarden van het overheidsdenken zoals gerechtigheid, billijkheid, eerlijkheid bij verdeling, algemeen belang en zorg voor de toekomst de centrale toetsstenen, en niet de vraag of men de vrijwillige hulp, verleend aan buren, met een bepaald percentage van de belasting mag gaan aftrekken (zoals in deze Troonrede aangekondigd). Zo'n voorstel is spotten met de persoon die zich vrijwillig verantwoordelijk voelt, en laat tevens zien dat voor deze regering zelfs het centrale begrip verantwoordelijkheid slechts in geldbedragen kan worden berekend of uitgedrukt. Berekende verantwoordelijkheid houdt op verantwoordelijkheid te zijn.
Meer verantwoordelijkheid kan inderdaad een antwoord zijn op hedendaagse pro- | |
| |
blemen, indien men dan ook niet terugschrikt voor de radicale consequenties ervan. De ondergeschiktheid ervan aan de eisen van de kapitaalkrachtigen, die zich onttrekken aan de zorg voor de grote problemen van deze tijd, zal maken dat voor de zoveelste keer in de geschiedenis christelijk-bijbelse waarden worden verkocht voor een ‘lekker’ bord linzensoep.
Valt van de oppositie enige nieuwe bijdrage te verwachten bij het denken over de oplossing van de grote problemen? Zoals het er nu naar uitziet niet. Vier kamerleden van de PvdA, die zich enkele maanden geleden in de nrc lieten interviewen, wisten maar één ding duidelijk te maken: zij zaten in de wachtkamer van de macht te trappelen om die macht over te nemen en eindelijk de baantjes te krijgen waarvoor men kennelijk volksvertegenwoordiger was geworden. Wat men in die situatie zou gaan doen met de verkregen macht werd niet duidelijk. Macht omwille van de macht is nooit een erg vertrouwenwekkend devies geweest, en de zwakheid van de huidige sociaal-democratie ligt in het lang vasthouden aan het negentiende-eeuwse antwoord: de overheid.
Toch blijft het wijzen op het falen van de markt (de marketfailures) als ordeningsbeginsel, het genuanceerd inroepen van de hulp van de overheid daarbij, gecombineerd met een serieuze politieke participatie van burgers in een democratie, nog steeds een van de beschaafdste antwoorden op de problemen van de moderne samenleving.
De zwakheden van dit antwoord liggen enerzijds in de snelle doel-middelomkering, waarbij het middel van de overheidscorrecties op de markt doel op zich wordt, anderzijds in de snelle knievallen voor de machtigste pressiegroepen in de samenleving, waardoor er een ongecoördineerde opwaartse druk naar (goedkope) overheidsinterventie tot stand komt. Zonder uitdrukkelijk gestelde doeleinden en politieke prioriteiten wordt dit derde antwoord van de macht net zo leeg als het tweede antwoord van de berekende verantwoordelijkheid en net zo kwetsbaar voor grillige korte termijnen belangen als het eerste antwoord van het nut.
Als de drie voor de hand liggende antwoorden op de hedendaagse en toekomstige problemen van de Nederlandse samenleving weinig inspirerend zijn en de problemen eerder kunnen versterken dan verminderen, komt de vraag op of het eigenlijk wel anders kàn. Is het niet te veel gevraagd om op lange termijn de problemen te onderkennen en er bovendien voor de meeste leden van de samenleving aanvaardbare oplossingen voor te vinden? Moeten we misschien maar blij zijn, dat deze regering van alle opkomende problemen er ten minste één heeft weten te verminderen: de hoogte van het financieringstekort? Is daar alles mee gezegd?
Naar mijn mening niet, want wat ontbreekt aan deze boekhoudkundige oplossing van de samenlevingsproblemen, is een perspectief dat mensen aanspreekt en bindt, zodat men niet cynisch leert berusten in het veiligstellen van eigen have en goed. De samenleving is meer dan een bedrijf en meer dan een risico-gemeenschap. De samenleving moet het leven van al haar leden ten minste dragelijk en verdraagzaam maken.
Deze voorbeschouwing voor de Algemene Beschouwingen hoeft geen volledig politiek programma op te leveren, maar het is misschien de moeite waard om eens op te noemen welke punten in elk geval niet meer van de politieke agenda mogen worden verwijderd.
| |
| |
1. | Een niet-bijbelse opvatting van het begrip verantwoordelijkheid zou een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van de grootste maatschappelijke vraag van dit moment: de zorg om het behoud van de natuur als noodzakelijke bestaansvoorwaarde voor de mens. Hans Jonas, een Duits-Amerikaanse geleerde die op 11 oktober 1987 in Berlijn de Vredesprijs van de Duitse Boekhandel heeft ontvangen, bepleit een radicaal andere ethiek met als voornaamste politiek doel, gebod en prioriteit: het behoud van de condities voor het voortbestaan van de menselijke soort. Politici zullen dit als leidraad voor hun politieke verantwoordelijkheid moeten nemen. |
2. | Men zou met mens en macht moeten voorkomen, dat de bestaanscondities van de huidige en toekomstige generaties in snel tempo en stelselmatig worden afgebroken door het ongelimiteerde en ongecontroleerde beroep op het nutsbeginsel. Behoud van natuur zou het hiërarchische, allesoverheersende beleidsbeginsel moeten worden, waar andere beslissingen aan worden getoetst of van worden afgeleid. |
3. | Het eenvoudige beginsel van menselijke waardigheid zal ervoor moeten zorgen, dat mensen niet politiek en maatschappelijk overbodig worden verklaard. Fundamentele rechten op een fatsoenlijk en dragelijk bestaan zijn niet tegen marktprijs aan de meest biedende of aan de meest gebiedende te verkopen. Dit vraagt om actieve en blijvende interventie van een beschaafde en beschavende overheid. |
4. | Er zal meer vertrouwd moeten worden op radicale vormen van decentralisatie om de ergste problemen op te vangen. Nu de centrale overheid simpelweg veel leden van de samenleving verder in het moeras laat wegzakken, zullen lokale gemeenschappen hun verantwoordelijkheid kunnen tonen. Initiatieven zoals door de gemeenten Den Haag en Almelo worden genomen voor de minima, zouden op meer maatschappelijke terreinen kunnen worden ondernomen. De door deze regering afgesneden binding met de samenleving, zou plaatselijk kunnen worden hersteld. Dit betekent dan wel een aanvaarding van geografische ongelijkheden. Een veel grotere pluraliteit van beleid door politieke en functionele verbanden zou onze samenleving weer spannend en aangenaam kunnen maken. |
5. | Een meer genuanceerde verhouding tussen het marktdenken en het overheidsdenken dan door deze regering wordt getoond, is noodzakelijk. De overheid hoeft niet meer van alle markten thuis te zijn, maar het succes en falen van maatschappelijke activiteiten kunnen nog steeds het beste gezien worden als het resultaat van een bonte mengeling van markt en overheid, van eigen toedoen en maatschappelijk geluk. |
|
|