| |
| |
| |
2 Arbeidstijdverkorting en maatschappelijke orde
1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de vraag behandeld naar de gevolgen van arbeidstijdverkorting voor de maatschappelijke orde. Op twee manieren is deze vraag lastig: Ten eerste wordt arbeidstijdverkorting slechts schuchter ingevoerd, zodat gevolgen nog niet direct zichtbaar worden. Een van de bijdragen in het speciaalnummer van het tijdschrift Intermediair over arbeidstijdverkorting benadrukte het feit, dat alle beweringen over de gevolgen, zowel ten goede als ten kwade, empirisch even slecht waren onderbouwd. ‘Als er een prioriteit is voor sociaal-wetenschappelijk onderzoek van de komende jaren, lijkt dit te zijn het verrichten van zoveel mogelijk kwantitatief gerichte studies naar de effecten van arbeidstijdverkorting in de praktijk’ (de Kam 1983:27). Nu mag men die praktijk ook nog niet gelijk stellen met de maatschappelijke orde. Die maatschappelijke orde is groter, veel omvattender en vooral vager. Enig houvast hierbij zal worden gevonden in een theoretisch model van maatschappelijke orde, zoals dat gebruikt wordt door de anthropologe Mary Douglas. Dit model wil ik toepassen op de verschijnselen, die zich nu aandienen rondom arbeidstijdverkorting. Ik hoop op deze wijze iets te kunnen zeggen over de grootschalige gevolgen van arbeidstijdverkorting. De maatschappelijke orde wordt hierbij dan vooral opgevat als verhoudingen tussen groepen en groeperingen, hun wisselende groepsgrenzen en groepsbetrekkingen.
Ten tweede wil ik geen voorspellingen doen over de toekomstige gevolgen van arbeidstijdverkorting. Sociologen moeten voorzichtig zijn als Kassandra of als Tiresias de toekomst te willen voorspellen. Net nadat Daniel Bell aan het einde van de jaren vijftig The End of Ideology had voorspeld (Bell 1960), brak in alle Westerse landen een hernieuwde ideologische strijd los. Toen Kerr (Kerr 1963) als sociaal psycholoog had voorspeld dat de studenten een rustige groep zouden vormen, barstte twee jaar later het studentenprotest los. Men heeft in het verleden voorspeld dat mensen niet zouden kunnen vliegen, dat er nooit satellieten rond de aarde zouden kunnen worden geslingerd en nog veel meer. Ik vind het heden al lastig genoeg om te analyseren om de toekomst er even bij te kunnen doen. Vandaar mijn voorzichtige benadering, die daarom saaie en niet spectaculaire beweringen zal bevatten.
Arbeidstijdverkorting wordt gepresenteerd als een oplossing voor een ernstig pro- | |
| |
bleem: de groeiende en steeds maar doorgroeiende werkloosheid. Wat mij opvalt is dat oorspronkelijk arbeidstijdverkorting gepresenteerd werd als een oplossing voor de gelijkberechtiging van vrouwen en als stimulans voor de toename van vrouwen, die buitenshuis betaalde arbeid zouden kunnen gaan verrichten.
Door de economische teruggang is arbeidstijdverkorting vooral een van de middelen geworden voor de bestrijding, althans vermindering van de werkloosheid. Arbeidstijdverkorting als oplossing van dergelijke grote problemen roept zelf eveneens problemen op, die dan vooral in de economische sfeer worden gevonden. Het effect op de werkgelegenheid zou weleens minder groot kunnen zijn dan gehoopt wordt en macro-economisch zou het de rentabiliteit van bedrijven niet herstellen. Als niet-econoom moet ik deze discussie laten rusten.
| |
2 De produktieve en de conviviale sector
Arbeidstijdverkorting als oplossing van het maatschappelijke probleem van een enorme werkloosheid lijkt wenselijk en zelfs onontkoombaar. Misschien benadrukt men in Europa door de historische groei van de arbeidsverhoudingen dit maatschappelijke probleem meer dan aan de andere kant van de Atlantische Oceaan. Toen ik een lange periode vertoefde in de Sunbelt, de industrieel opkomende Zuidelijke Staten van de usa is me opgevallen dat arbeidstijdverkorting daar als maatschappelijk probleem absoluut niet aan de orde is. Het gaat daar meer om elektronische time sharing dan om job sharing. Velen hebben daar vaak al twee kleine en minder hoog betaalde banen in een voor ons doen vrijgevochten arbeidsmarkt. Het gezicht van de werkloosheid wordt er weggestopt: een onzichtbare klasse van vooral gekleurde bevolking (meer dan 20 procent spreekt er uitsluitend Spaans) is op het vechten voor eigen levensbehoud aangewezen. Niettemin zou de Zuidelijke Sunbelt weleens ook onze maatschappij van de toekomst kunnen worden: een zeer snelle opkomst van de high tech industry, een snelle en geruisloze aanpassing aan nieuwe organisatievormen, en het voortzetten van het geloof in blijvende economische groei. In deze ontwikkeling past een intensieve aandacht voor arbeidstijdverkorting niet goed. Men neemt een groeiende scheiding van twee arbeidssferen op de koop toe: de sfeer van een kapitaalintensieve produktiesfeer, die vooral gebruik maakt van miniaturisering en robotisering; een mogelijk snel groeiende arbeidsproduktiviteit, die niet gepaard gaat met het scheppen van veel nieuwe banen. Daarnaast een arbeidssfeer van veel onderlinge dienstverlening, waar op arbeidsintensieve wijze wordt gewerkt, veelal informeel en met een accent op het non-profit
karakter. De Australische econoom Barry Jones, oud Labour-minister van Arbeid heeft dit de ‘conviviale sector’ genoemd, met een kleine knipoog naar Illich. Deze conviviale sector zal in sterke mate afhankelijk blijven van de belastingopbrengsten en premies voor een gegarandeerd inkomen. De produktieve marktsector zal dit moeten blijven opbrengen (Jones 1982). Als het topkader van de marktsector bovendien nog, zoals te verwachten valt, zeer sterk geïnternationaliseerd zal zijn - een specialistenkaste van managers, die een paar maanden in Tokio werken, doorvliegen naar Nairobi, twee cursussen geven in
| |
| |
Parijs om dan weer voor de resterende vier maanden van het jaar bij het moederbedrijf terug te keren - is de vraag in hoeverre deze nieuwe kaste bereid zal zijn het sociale bestaan van velen institutioneel te blijven garanderen. Ik weet niet in hoeverre deze polarisatie-these, die wel vaker wordt geopperd, echt zal opgaan. Voor velen is een samenleving, waarin 20 procent goed geschoolde en goed betaalde en goed betalende leden in de produktieve sector werkzaam zullen zijn en tegelijk een heel groot leger minder goed geschoolden dat zonder betaalde arbeid zal blijven, een schrikbeeld. In de rest van mijn betoog wil ik de stelling ontwikkelen dat arbeidstijdverkorting tevens een middel is om de kans op dergelijke nieuw te groeien scherpe scheidslijnen tussen groepen in de maatschappelijke orde te verminderen. Ja, sterker zelfs. Juist door invoering van arbeidstijdverkorting op grote schaal, tot bijvoorbeeld het moment dat 35 uur of 32 uur de standaardnorm zal zijn geworden voor een werkweek, zal de samenleving in plaats van een polair karakter een uiterst pluriform en complex karakter krijgen. Hele duidelijke groepsonderscheidingen en scherp af te bakenen sociale categorieën zullen dan in de samenleving steeds minder aanwezig zijn.
In het model van Mary Douglas (1970) vormen deze groepsonderscheidingen en de in de samenleving getrokken en gehandhaafde groepsgrenzen het belangrijkste analyse-instrument. Waar de onderlinge groepsgrenzen en groepsonderscheidingen zwak zijn en waar tevens de groepssterkten gering zijn, krijgt de samenleving in haar visie een tolerant karakter. Zij acht de doorbraak van de Westerse verdraagzaamheid ten tijde van Erasmus en daarna een historisch voorbeeld van het langzaam afbrokkelen en verdwijnen van scherp vastgestelde groepsgrenzen met de daarbij horende segregatie van de ‘andere’ groep. In een optimistische kijk op de toekomst zal arbeidstijdverkorting en de mogelijke gevolgen ervan de grenzen tussen betaalde en niet-betaalde arbeid, tussen mannen en vrouwen, tussen jongeren en ouderen en tussen geschoolden en minder geschoolden, minder scherp doen uitkomen. De dreigende polarisatie en verharding van groepstegenstellingen zullen kunnen verminderen.
Ik zal dit optimistische beeld leggen naast het pessimistische beeld, zoals dat door anderen beschreven is, om daarna mijn stelling te betrekken, dat juist het invoeren van arbeidstijdverkorting een van de voorwaarden zal zijn om een pessimistischer variant van maatschappelijke orde, als gevolg van drastische veranderingen in het arbeidsbestel, minder waarschijnlijk te maken. Bij zo'n analyse van de maatschappelijke orde, beïnvloed door arbeidstijdverkorting, zal men niet voorbij kunnen gaan aan de relatie tussen arbeid, arbeidstijdverkorting en sociale zekerheid. De historische situatie is zo dat sociale zekerheid gekoppeld is geweest aan de arbeid en vooral aan de factor arbeid. Als er zich nu zoveel drastische wijzigingen aandienen in het arbeidsbestel, in de duur van de te verrichten arbeid, in vermindering van loon voor betaalde arbeid, dan zijn de gevolgen voor de uitkeringen krachtens de sociale verzekeringswetten ook enorm. Deeltijdarbeid vermindert de aanspraken op sociale zekerheidsuitkeringen, zodat bij toenemende deeltijdarbeid in geval van verlies van werk toch weer aanvullende uitkeringen tot aan een minimumniveau zullen moeten worden verstrekt. Dit minimumniveau wordt echter nu meer onderhevig gemaakt aan het behoeftebeginsel. Een drastische invoering van arbeidstijdverkorting zal derhalve naar
| |
| |
mijn mening onontkoombaar het probleem van een gegarandeerd minimuminkomen, los van betaalde arbeid, in volle hevigheid aan de samenleving presenteren. We moeten dus niet alleen het oude boek van Fourastié 40000 uur (1966) uit de stofkast halen, maar tevens de andere klassieker uit 1963 geschreven door Robert Theobald Gewaarborgd inkomen in een vrije maatschappij, economische en sociale gevolgen van automatiseren (Theobald 1967).
Betrekken we bij het probleem van arbeidstijdverkorting en sociale zekerheid tevens de eis van vrouwen tot een volledige economische zelfstandigheid, dan komen we in een lastige situatie van veelal tegenstrijdige eisen en ontwikkelingen. Arbeidstijdverkorting geeft in principe meer vrouwen een mogelijkheid tot economische zelfstandigheid. Het aan de arbeid gekoppelde systeem van sociale zekerheidsuitkeringen leidt bij ontslag tot hernieuwde afhankelijkheid, tenzij men de wens en eis van vrouwen, dat ook na ontslag uit deeltijdarbeid de economische zelfstandigheid van vrouwen volledig bewaard blijft, financieel kan honoreren. Vooralsnog lijkt me deze wens volstrekt onbetaalbaar. Zijn er derhalve andere oplossingen en moeten we niet een inkomensgarantie los koppelen van de arbeid en van de duur van de arbeid?
| |
3 De pessimistische variant
In de pessimistische variant zal het tot diep in de jaren negentig slecht blijven gaan met de werkgelegenheid. Arbeid wordt een schaars goed, dat verdeeld moet worden, misschien op dezelfde wijze als direct na de Tweede Wereldoorlog woningen werden verdeeld via de Woonruimtewet. Een eerlijke verdeling door de overheid werd afgedwongen. Dit kan ook nu weer gaan gebeuren. De overheid trekt centrale verdelingsvraagstukken naar zich toe, omdat zonder toezicht of regels de verdeling op willekeur of op toevallige macht komt berusten. Deze tendens gaat dus in een richting van een bevelende en verordonnerende overheid op het terrein van de arbeid, juist nu er een tendens in tegenover gestelde richting wenselijk wordt geacht.
Omdat arbeid zozeer gekoppeld is aan inkomen zal ook de inkomensvorming en inkomensverdeling zich niet aan een krachtig overheidsingrijpen kunnen onttrekken. De al eerder genoemde Jones merkt op dat het eigenlijke probleem niet per se is het het creëren van banen en werk - er is genoeg te doen. Het echte probleem is het creëren van inkomen voor zoveel mogelijk personen, die van dat inkomen als zelfstandig individu willen leven. Arbeid wordt schaars omdat dit de hoofdweg is naar inkomen. Hier zal naar mijn mening ook de grootste barrière liggen voor een op grote schaal doorgevoerde arbeidstijdverkorting. Bij 10 procent arbeidstijdverkorting met gelijktijdige inlevering van loon komt bij velen, vooral in de lagere inkomensgroepen, de grens van de financiële en mentale bereidheid om een inkomensoffer te brengen voor arbeidstijdverkorting al in zicht. Twintig procent, dat wil zeggen, naar de als norm van 32 uur betaalde arbeid per week toe, levert al veel ernstiger problemen op. De oplossing van het probleem van werkgelegenheid, namelijk arbeidstijdverkorting, roept het probleem op van de inkomensachteruitgang. Niet alleen het arbeidsethos vraagt om bezinning, maar ook het inkomensethos. De suggestie om dan maar op
| |
| |
grote schaal per wooneenheid minimaal twee verdieners te laten optreden, lijkt interessant maar stuit op de rare consequentie, dat het dan bijna onmogelijk wordt om nog als enkeling bewust en alleen door het leven te gaan. Hier liggen ethische grenzen van overheidsmacht.
In de sfeer van arbeidsverhoudingen zal de vakbeweging steeds meer moeilijkheden ondervinden de humanisering van de arbeid te bewaken. Een van de stille dreigingen door grote werkloosheid ligt juist in het feit, dat eisen aan werkomgeving en werkomstandigheden steeds lager zullen worden gesteld. Ook binnen de vakbeweging zullen de spanningen tussen de diverse categorieën werknemers/sters blijven toenemen, althans indien men met de oude categorieën blijft rekenen en redeneren. De onderhandelingen over loon en arbeidsvoorwaarden zullen naar een nog verder gedecentraliseerd niveau toegaan: dat van het bedrijf of de individuele werkzoekende. Het beeld dat ik in het begin geschetst heb van de Amerikaanse samenleving is dus niet eens zo denkbeeldig. Ook op het terrein van de sociale zekerheid zal het in deze pessimistische variant niet rooskleurig en gemakkelijk toegaan. Als loonoffers niet elastisch blijken, zullen de bij geringe arbeidstijdverkorting benodigde gelden voor sociale zekerheid gevraagd worden van de gelukkige bezitters van een baan. De solidariteit die nu nog binnen de vakbeweging gehandhaafd kan worden zal dan pas echt op de proef gesteld worden. Solidariteit is van oudsher geen luxe-artikel en wordt ook niet van harte beoefend door groepen die gewend zijn aan luxe.
Als ik deze pessimistische variant samenvat kan een toenemende strijd om de schaarse goederen arbeid, inkomen en sociale zekerheidsgarantie geconstateerd worden. Wij krijgen misschien de vechtsamenleving, die Van der Zwan wilde hebben. Scherpere conflicten tussen groepen zijn te verwachten en deze conflicten zullen verlopen langs de nu bekende groepsscheidslijnen actieven tegenover niet-actieven, werknemers/sters in de marktsector tegenover die in de publieke sector, werkzoekende mannen tegenover werkzoekende vrouwen, werkzoekende jongeren tegenover werkzoekende ouderen. De afvallers in dit gevecht zullen onzichtbaar worden of onzichtbaar gehouden worden. Als deze afvallers gemakkelijk herkenbaar zijn aan andere sociale scheidingskenmerken, zoals bijvoorbeeld huidskleur, zullen zij vermoedelijk gesegregeerd onzichtbaar gemaakt worden, de getto's in de dan weer wel varende welvaartsstaat. Want in deze pessimistische variant is economische groei zeker niet uitgesloten. Het wordt echter een grote vraag of deze groei gepaard zal gaan met de oplossing van de werkloosheid.
| |
4 De optimistische variant
Misschien heb ik het beeld van deze pessimistische variant iets te somber geschetst. Ik doe dit om de optimistische variant beter te laten uitkomen. In deze optimistische variant wordt arbeidsverkorting in grote mate en op grote schaal ingevoerd. Alle nu zo op de voorgrond tredende groepsonderscheidingen zullen daarin steeds moeilijker te handhaven zijn. De samenleving wordt dan pas goed onoverzichtelijk. De arbeidsmarkt wordt niet gepolariseerd, maar er zullen tenminste vijf verschillende soorten
| |
| |
arbeidsmarkten ontstaan. Mannen doen vrouwenwerk, vrouwen doen mannenwerk. De inkomensverdeling wordt door de flexibele arbeidstijden en flexibele woon- en leefgewoonten helemaal niet meer in nette politieke inkomensplaatjes te vangen. De overheid zal de dan groeiende onoverzichtelijkheid niet meer goed centraal weten te sturen. Het gebruik van deze onoverzichtelijkheid kan echter ten goede komen aan de kwaliteit van de samenleving. De onoverzichtelijke samenleving van de toekomst zal in deze optimistische variant wel zeer individualistisch zijn, maar hoeft niet per se ruw, onbeschaafd of hard te zijn. Integendeel. Mijn argument voor deze gedachte ontleen ik aan het model van Mary Douglas (Douglas 1978).
Deze cultureel anthropologe heeft een theoretisch model ontworpen om een vergelijking te maken van culturen en de daarbij behorende sociale structuur en persoonlijkheid. De samenleving wordt niet opgesplitst in drie gebieden, ‘persoon’, ‘structuur’, en ‘cultuur’, maar vanuit een kosmologie van een samenleving worden de belangrijkste veranderingsprocessen beschreven, die zich gelijkelijk voordoen in het individuele handelen en omgaan met elkaar, in de verhoudingen tussen groepen onderling alsook in de belangrijkste symboolprocessen en cognitieve schema's, die personen in die samenleving hanteren. Zelf past zij haar zogenaamde groep-rastermodel steeds meer toe in een analyse van de Westerse samenleving.
In het model worden twee dimensies onderscheiden: de groepsbinding en raster. De groepsbinding wordt beheerst door regels die bepalen wie wel of wie niet tot de groep behoren en hoeveel beslag de groep op iemands leven legt. Als dit heel veel is, zoals bijvoorbeeld in een klooster of in een traditionele samenleving, dan is de groepsdimensie sterk. De groepsdimensie kan echter ook zwak zijn. Groepsonderscheidingen kunnen dientengevolge ook sterk of zwak zijn. Bij zwakke groepen zijn de grenzen tussen de groepen, tussen ‘wij’ en ‘zij’ vaag en vloeiend. Wie er wel bijhoort wisselt van situatie tot situatie. Zo kan men van veel groepen lid zijn, die allemaal niet veel beslag op de persoon leggen en waarvan de onderlinge grenzen niet scherp vastliggen.
De rasterdimensie heeft betrekking op de manier waarop men met elkaar omgaat en op de mate waarin het handelen van individuen en de plaats van het individu in scherpe classificaties en daarbij behorende uiterlijke tekens en symbolen is vastgelegd. Het raster kan eveneens sterk of zwak zijn. In zekere zin gaat het hier om de mate van sociale controle en de rigiditeit van regels en allerhande sociale onderscheidingen, ‘rollen’. Als men de twee dimensies met elkaar verbindt ontstaat het vierkant met vier typen samenleving (zie schema).
Aan de hand van dit model kunnen we nagaan hoe de sociale categorieën, de regels en de classificaties, waar we nu nog vooral mee werken zullen gaan veranderen of helemaal gaan wegvallen. Regels en classificaties, die nu nog het object van streng overheidshandelen zijn, zullen in de optimistische variant van arbeidstijdverkorting in snel tempo verouderen.
Laat ik dit aan de hand van vier voorbeelden proberen aan te tonen. Men kan het model en de stelling verder toetsen op houdbaarheid door het op andere onderscheidingen toe te passen.
| |
| |
|
GROEPSBINDING |
|
Zwak |
Sterk |
|
Geen groepsgrens |
Sterke groepsgrens |
|
Sterke differentiatie van rollen |
Sterke differentiatie van rollen |
|
Sterk |
|
|
Geïsoleerde individu |
Ritualistische gebruiken |
|
Hiërarchie sterk |
Hiërarchie sterk |
RASTER |
|
|
Geen groepsgrens |
Sterke groepsgrens |
|
Geen differentiatie van rollen |
Geen differentiatie van rollen |
|
Zwak |
|
|
Individualistisch |
Groep in isolement |
|
Competitief |
Partijvorming/partijvetes |
Bron: Mary Douglas, Cultural bias, Royal Anthropological Institute of Great Britain, occasional paper, nr. 34, London, 1978. |
Nederlandse toepassing: L. Boon, De list der wetenschap, Ambo, 1983, hoofdstuk 6. |
Ten eerste zal de scheiding tussen personen met en personen zonder betaalde arbeid snel en drastisch worden vervaagd. De overheid probeert nog vast te houden aan dergelijke onderscheidingen, bijvoorbeeld bij het verbod tot werken voor diegenen, die in de ww zitten. Ik denk echter dat het tij niet te keren valt. In grote getale komen er deeltijdbanen: van 20, 24, 28 of 32 uur. Er komen formele banen, gecombineerd met informele. Er komt veel contractarbeid, veel huisarbeid, veel tijdelijke arbeid, dat wil zeggen personen, die een tijdje wel een baan hebben en dan weer een tijdje niet, dan weer een contract voor een jaar, dan weer een half jaar werkloos en werkzoekend enzovoort.
Arbeidstijdverkorting kan er in deze optimistische variant voor zorgen dat veel meer personen gedurende een bepaalde tijd toch op een of andere plek terecht komen. Scherpe scheidslijnen en groepsonderscheidingen zullen echter verminderen of zelfs verdwijnen, ook in de mentaliteit en beleving van de betrokkenen. De identiteit van werkenden en niet-werkenden wordt niet meer volledig opgehangen aan één sociaal kenmerk, namelijk de voor de buitenwereld gedurende lange tijd herkenbare betaalde baan. De rasterdimensie in het model van Mary Douglas wordt dus zwakker.
Ten tweede zal bij de man-vrouwverhouding naast deze rasterdimensie ook de groepsdimensie zwakker worden. Het interessante is dat door de tweede feministische golf de groepsdimensie van de man-vrouwonderscheidingen sterker is geworden dan hij voordien een tijdje geweest is. Vrouwen kunnen nu de binding met hun sociale groep heel sterk benadrukken (‘sisterhood’) en mannen worden vooral gekarakteriseerd met het ene sociale kenmerk namelijk dat zij tot de andere, soms vijandig genoemde groep behoren. Door een toenemende particpatie van vrouwen in steeds meer maatschappelijke instituties zal deze scherp aangezette en symbolisch ondersteunde groepsdimensie minder worden. Je krijgt - althans in deze optimistische variant - vrouwen, die binnenshuis en vrouwen die buitenshuis werken en mannen die binnenshuis en mannen die buitenshuis werken. De twee groepen gaan dan meer op
| |
| |
elkaar lijken of er komt tenminste een groot aantal combinaties. Daardoor zal de man-vrouwverhouding niet meer die sterke groepsdimensie krijgen.
Ten derde zal de tegenstelling tussen jong, baanloos, uitzichtloos en oud, nog steeds werkend en beschermd door vakbond en anciënniteitsregels, die zelf ook scherp gehandhaafd worden, verminderen. De arbeidsduur voor ouderen en jongeren en zelfs voor groepen van jongeren en ouderen onderling zal onoverzichtelijk gaan verschillen. Flexiwerk zal niet alleen worden ingevoerd in de bedrijfsorganisatie, maar op vele andere terreinen. De flexisamenleving staat voor de deur. En achter de deur van de woning komt het flexigezin te staan, van korte duur om daarna weer van vorm te veranderen of te verhuizen. Beloningsverschillen zullen ook niet meer zo gefixeerd kunnen worden. Dit levert als resultaat op, dat de in de verzorgingsstaat zo nadrukkelijk aanwezige mogelijkheid tot het maken van sociale vergelijkingen tussen groepen onderling, drastisch zal verminderen, juist door de geweldige vermeerdering van alle mogelijke combinaties van kenmerken. Ieders deel zal dan veel meer tot stand komen als resultaat van individuele onderhandeling dan als resultaat van groepsgewijze collectieve onderhandeling. De bevelshuishouding zal definitief verdwenen zijn om plaats te maken voor de flexibele onderhandelingshuishouding.
Ten vierde past bij deze samenleving een flexibel scholingssysteem. Geen vaste categorieën van ongeschoold, halfgeschoold en hooggeschoold, maar ook hier onderscheid in vooral op de persoon zelf toegesneden kennis, ervaring, flexibele aanpassing en wil om her- en bij te scholen, waar dat voor een tijdelijke of voor een halve baan nodig is. De grootste ramp, die onze samenleving in de toekomst op sociaal gebied zou kunnen treffen - kosmologische en politiek-militaire rampen houd ik gemakshalve buiten het gezichtsveld - is een scherp gepolariseerde, duale arbeidsmarkt van 20 procent werkenden en 80 procent niet-werkenden, die voorgesorteerd worden door een daar op toegespitst duaal onderwijssysteem, dat op vrij vroege leeftijd personen selecteert voor de goede en schaarse banen. Degenen die met het oog op massale werkloosheid beweren, dat beroepsvoorbereiding minder belangrijk wordt en dat men zich op school vooral moet leren voorbereiden op een leven in vrije tijd, zien de sterke koppeling tussen school en arbeid over het hoofd. Ook hier zullen de grenzen moeten gaan vervagen: men leert zowel voor de vrije tijd, maar ook voor de arbeid. Hooggeschoolden kunnen ook in de informele sector terecht komen, laaggeschoolden in de formele sector, zij het niet voor het leven en niet voor de hele week. Kortom het vervagen van scherpe groepsgrenzen, het vervagen van classificaties en het vervagen van de daarbij behorende normen en uiterlijke symbolen zal een uiterst complexe, onoverzichtelijke, moeilijk te classificeren en zowel voor politici als sociologen moeilijk te doorgronden samenleving tot gevolg hebben. Misschien hyper-individualistisch, maar niet deloyaal, zoals ik daarentegen in de pessimistische variant wel verwacht dat de duale samenleving veel meer
groepsgericht en deloyaal zal worden. Misschien wordt het in deze optimistische variant een samenleving die er uitziet als een schilderij van Jeroen Bosch: mooi en lelijk liggen zeer dicht bij elkaar, je moet er uren naar kijken om alles te zien. De simpele politiek van categorale (inkomens-)verdeling zal niet meer kunnen lukken. Het is niet onmogelijk dat het tevens een vrij ontspannen samenleving zal zijn met een hoge mate van tolerantie. Ik spreek
| |
| |
geen oordeel uit over het morele gehalte van deze samenleving of over het individualistische menstype. Ik trek met behulp van een niet ingewikkeld analysemodel van Mary Douglas de lijnen naar een zeer ingewikkelde samenleving. Ik vermoed dat de in deze optimistische variant door mij geschetste samenleving niet hedonistisch genoemd kan worden, maar eerder frugaal en creatief. Er zijn naar mijn mening te weinig empirische aanknopingspunten om de flexibel door het leven gaande personen met de zo zwaar beladen term hedonistisch te beschrijven.
Ten slotte resteert nog één vraag: de rol van de overheid bij arbeidstijdverkorting en de rol van de overheid nà invoering van de arbeidstijdverkorting op grote schaal. Gezien de flexibiliteit, die van eenieder gevraagd zal worden bij de invoering van arbeidstijdverkorting, lijkt de overheid eerder de bekende olifant in de porseleinkast te worden, dan de sturende behoeder van het algemeen belang. Niettemin lijkt mij op korte termijn, gegeven de noodzakelijke terugdringing van de werkloosheid, een rol voor de overheid weggelegd. Echter meer als initiator en aangever dan als regelend lichaam. De kern van de door mij geschetste optimistische variant bevat nu juist het kenmerk dát er minder centraal te regelen valt.
Hoe langer men echter wacht met de invoering van arbeidstijdverkorting hoe schaarser de arbeid en het daaraan gekoppelde inkomen zal worden, des te sterker zal de overheid haar rol van rechtvaardige verdeler van schaarse goederen willen gaan spelen. Zodoende kom ik tot mijn slotconclusie, dat spoedige invoering van arbeidstijdverkorting juist de voorwaarde kan vormen die de in de pessimistische variant beschreven strijd om arbeid en primair inkomen en de dreigende polarisering van de samenleving in hebbers en niet-hebbers kan voorkómen. Niet-invoering zal de tegenstellingen en sociale scheidslijnen scherper maken, waardoor het intreden van de kenmerken van de pessimistische variant waarschijnlijker wordt.
| |
Literatuur bij hoofdstuk 2
Bell, D., The end of ideology, New York 1960. |
Boon, L., De list der wetenschap, Meppel 1983. |
Douglas, M., Cultural bias, Royal Antropological Institute, occasional papers nr. 34, London 1978. |
Fourastié J., 40.000 uur, de mens in het perspectief van een verkorte arbeidstijd, Hilversum 1966. |
Jones, B., Sleepers, Wake: Technology and the future of work, Oxford 1982. |
Kam, F. de, Op weg naar twee miljoen werklozen, in: Intermediair, 19e jrg. nr. 38, 23 september 1983. |
Kerr, C., The uses of the university, Cambridge, Mass. 1963. |
Theobald, R., Gewaarborgd inkomen in een vrije maatschappij, economische en sociale gevolgen van automatiseren, Hilversum 1967. |
|
|