Stichtelijke gezangen, op nieuw gemaakte zangwijzen, in den besten Italiaanschen smaak. Deel 4
(1787)–Rutger Schutte– Auteursrechtvrij
[pagina 77]
| |
't Middelpunt der ziel.I.
't Scherpzinnige vernuft zoekt naar het middelpunt
Der ongemeeten starrekringen;
Daar dees den aardkloot, die de zon, den voorrang gunt;
Om beter in 't geheim der schikking in te dringen.
II.
Elk denk' hier op zijn wijs; mijn ongeschapen Zon,
Niet deze koude donkere aarde,
Is 't lokkend middelpunt der ziel, de groote bron,
Waarop mijn hart om gloed en licht en invloed staarde.
III.
De barnsteen lokt het kaf door een verborgen kragt;
De bruine zeilsteen trekt het ijzer:
Zoo trekt Genade mij, door onweerstaanb're magt,
Tot JESUS, daar 't geloof mij beter maakt en wijzer.
| |
[pagina 78]
| |
IV.
De kring is eng beperkt, waar in deze aarde loopt,
Of met ons eind ten eind' zal loopen:
Wanneer de dood ons lijf, en 't vuur deze aarde sloopt;
Waar blijft dan 't goed dat op dien arbeid staat te hoopen?
V.
Mijn JESUS! Zon der ziel! doe, door uw' liefdegloed,
Mij uwe aantrekkingskragt gevoelen;
Dat door geen schepselsmin, 't aszwervende gemoed
Uitmiddelpuntig zij, maar staâg U moog bedoelen.
VI.
Geef dat ik bij U blijv'. Bepaal Gij, in den kring
Der zuivre liefde, al mijn bedrijven.
Bij U, schoon 't zonlicht taant, is geen verandering.
In 's levens avondstond zult Gij dezelfde blijven.
VII.
Gij deelt mij dag en nacht uw licht, uw' invloed, meê.
Elk die uit wisselvalligheden
Der waereld zich verheft, geniet dezelfde steê
Met U, en mag zich met het zonnelicht bekleeden,
VIII.
Ai geef dat ik mij meer aan uwen dienst gewen,
Trek door uw vuur dit harte nader:
Tot dat ik eens geheel met U vereenigd ben,
En door U komen mag tot uw' en mijnen Vader.
| |
[pagina 79]
| |
IX.
Wijkt, ijdle schepsels, wijkt; gij moet uit hart en oog
Als donkre schaduwen verdwijnen.
Sinds mij dit licht verrees, en 't harte naar zich toog,
Moet de ongeschapen Zon mij tot mijn troost beschijnen.
X.
O licht van mijn gemoed, ô gloênde liefdebron,
Die spranklen woudt in 't hart verspreiden;
O voorwerp van mijn min, aantrekkelijke Zon!
Ik laat mij door uw licht tot U mijn' oorsprong leiden.
XI.
Klim hooger, Hemellicht, daar ge uit de Bruiloststent
Met schooner glansen zijt gereezen:Ga naar voetnoot*
Geef dat ik met Urijz', met U mijn' loop volend';
'k Zal eeuwig in het rijk der dagen bij U wezen.
|
|