Stichtelijke gezangen, op nieuw gemaakte zangwijzen, in den besten Italiaanschen smaak. Deel 4
(1787)–Rutger Schutte– Auteursrechtvrij
[pagina 70]
| |
[pagina 71]
| |
Zijn met een zak bekleed, of storten uit haar' kring.
Ik zie de zwarte lucht betrokken,
Deze aarde uit haare krammen schokken;
De Hemel rolt in één, waar onze kloot in hing.
II.
O ijslijk onweer, felle winden!
Waar zal Gods volk een schuilplaats vinden
In dezen jongsten nood? de waereld wil vergaan!
Wat oog aanschouwt Gods groote werken?
Wie laat zich van het Beest nog merken?
Wie ziet het beeld van 't Beest nog voor een Godheid aan?
III.
Wie zal den weg tot vrijheid baanen?
De donder loeit! 'k hoor storm orkaanen!
De Schechina gaat weg; zij wijkt van trap tot trap!Ga naar voetnoot*
Verfoeilijk Sodom, snood van zeden,
Egypte, gij hebt ons vertreden;
Gij maakt van 's Hemels dienst een snoode koopmanschap.
| |
[pagina 72]
| |
IV.
Vier Eng'len, eer Gods wraak 't zal zoeken,
Staan op deeze aarde aan twee paar hoeken;
Op dat geen wind tans waaie op aarde, zee of boom.
Daar daagt een Engel op van 't oosten,
Die Sions volk hervormen, troosten,
En 't voorhoofd teek'nen zal, dat niemand onheil schroom'.
V.
Nu is Abaddons magt gebonden;Ga naar voetnoot*
Gods Is'rel roept en zucht om zonden,
Daar 't zich van Babel scheidt, en 's Vaders naam belijdt.
Wijk springhaan - leger! wijktontaarten!
Uw felle schorpioenenstaarten
Zijn van vergift beroofd: haast wordt Gods volk bevrijd.
VI.
Waaraan is 's Heeren volk te kennen?
Aan 't recht hervormen; aan 't gewennen
Van 't stil gemoed aan God, die glans op hen verspreidt.
Zij mogen Hem hunn' Vader noemen;
Als kind'ren in hunn' Vader noemen;
't Lam volgen waar het treedt in 't spoor van heiligheid.
| |
[pagina 73]
| |
VII.
De kindervrees bestuurt hun oordeel;
Acht 's waerelds schâ noch lachend voordeel,
't Geen dwaazen Demas heeft van 't rechte pad verrukt.
En voelen zij zich nog gebonden;
Zij klaagen 't Lam de kragt der zonden,
Hun voet treedt stadig voort, hoe diep in 't stof gedrukt.
VIII.
Wie doet in druk hen zegevieren?
Wat teeken zal hun voorhoofd sieren?
Als 't volk aan God getrouw, dat uitkomt voor zijn zaak?
't Is Vaders naam dien zij vereeren,Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 74]
| |
Die recht met God en 't Lam verkeeren:
Maar 't Beest voegt merk en naam en jaartal van den Draak.Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 75]
| |
IX.
Zwijg storm! waai westewindje zuizend!
De honderd vier en veertig duizend,
Staan met des Vaders naam geteekend bij het Lam:
Op Sion staan deze eerstelingen,
Deez' maagden die den lofzang zingen,
Van de aarde vrijgekogt als Is'rels echte stam.
X.
Zingt Citherspelers, roert uw snaaren:
Gij zijt ter starren ingevaaren,
Zingt dan een nieuw gezang voor God en zijnen troon:
Voor Cherubs en voor Ouderlingen,
Moet gij den nieuwen lofzang zingen;
Dien niemand leert dan die gekogt is door Gods Zoon.
XI.
Hier zietge de onbevlekte maagden,
Die God door 't kruisgeloof behaagden,
Zij volgen rustig 't Lam, waar 't voor haar heenen gaat.
Wie kan haar' legertogt bedwingen?
Zij zijn gekogt, tot eerstelingen
Voor God en 't zuiv're Lam, dot in de spitse staat.
| |
[pagina 76]
| |
XII.
Hunn' banden zijn door God ontbonden;
Nooit is bedrog in hun gevonden,
Schoon de ijdle waereldling hun heilgeloof bespot.
In 's Hemels naamrol opgeteekend,
Zijn ze in het Lam volmaakt gerekend,
En onberisplijk voor den troon van hunnen God.
XIII.
Vaar voort, O JESUS, met zulk schrijven;
Maak ons tot pijlers, om te blijven
In uwen tempel, door het kruisgeloof bekwaam.
Den naam uws Gods moet Gij hier maalen,
En dien van Salem, onder 't daalen
Van God en 's Hemels troon, en ook uw' nieuwen naam.
XIV.
Blijf, Schechina, wijk naar geen' drempel
Of voorhang van deez' heil'gen Tempel!
Verlaat, o Vader, nooit het volk dat tot U vlugt.
O Geest, Gij moet mijn voorhoofd teek'nen,
Met 's Vaders naam; Gods kind mij reek'nen.
Gij weet, wie vader roept; wiens hart om gruw'len zugt!
|
|