Stichtelijke gezangen, in verscheidene gelegenheden gedicht, en met aanmerkingen, tot verstand van eenige stukken uit de H. Schrift, verrijkt. Deel 3
(1765)–Rutger Schutte– Auteursrechtvrij
[pagina 161]
| |
Geestelijke zeetogt naar een zalige eeuwigheid.Op eene nieuwgemaakte zangwijze.
Ik dobber op de golven
Van 's waerelds ongestuime zee,
Dan rijzend, dan bedolven.
Waar vind ik 's Hemels reê?
Nu wijkt, nu wijkt het strand;
Ik zie geen duin noch zand,
Na 't juichend ankerligten.
'k Zoek door dees zee mijn Vaderland.
Nu wijkt, nu wijkt het strand;
Ik zie geen duin, noch zand,
Noch grond van dorre pligten,
Die 't heilgeloof verbant.
Mogt nu de Noordstar rijzen;
En 't heilkompas mij Zuid, en Noord,
En all de streeken wijzen.
Mijn zeekaart is Gods woord.
Is 's Vaders heerlijkheid,
O Zoon, op U verspreid,
Toon 't heilgeloof Uw glansen.
Bekoorlijk Licht vol majesteit!
| |
[pagina 162]
| |
Is 's Vaders heerlijkheid,
O Zoon, op U verspreid;
Gij zijt aan 's Hemels transen,
De Noordstar die mij leidt.
O Noordstar, schuilt gij langer,
En dekt Ge U met dees zwarte wolk:
Dan blaast het Noorden wranger!
Dan bruischt dees grijze kolk!
Dan zie ik zon, noch maan,
Noch lichte starren staan,
Waar op mijn ziel zou oogen.
Behoed mij, HEER, ik zou vergaan!
Dan zie ik zon, noch maan,
Noch lichte starren staan,
Aan held're hemelboogen.
Mijn God, waar land ik aan!
Wie zal de hulk bestieren?
't Kompas is wech, en 't land verschuilt:
Daar bank en klip, door 't gieren
Der stormen, bruischt en huilt.
Geen licht der Noordstar duurt,
Geen helder baken vuurt;
Nog kunt Gij schijnsel geeven,
Mijn Zon, die schip en winden stuurt.
| |
[pagina 163]
| |
Geen licht der Noordstar duurt;
Geen helder baken vuurt;
Ai stuur Gij zelf de steven,
Die door de zanden schuurt.
't Gaat wel! Hij kemt de baaren
Van 't sling'rend ongeloof weêr glad!
Mogt nu de strijd bedaaren,
Die mij heeft afgemat.
Zwijgt waereld, zonde, en hel:
Al dreigt en stoot gij fel,
Al entert gij de zinnen;
Ik strijde en steun op Gods bevel.
Zwijgt waereld, zonde, en hel:
Al dreigt en stoot gij fel,
Mijn Held moet overwinnen.
Hij heet IMMANUEL!
Geen roeibank doet mij karmen.
'k Zal 't Godlijk kruis mijn mast en spriet,
Door 't heilgeloof omarmen:
't Geloofszeil wappert niet.
O Wind van 's Hemels Geest,
Steek op, en waai nu 't meest,
In uitgespannen zeilen.
| |
[pagina 164]
| |
Ik vier in 't Westen 't bruiloftfeest!
O Wind van 's hemels Geest,
Steek op, en waai nu 't meest.
Ik zal de gronden peilen,
Voor geen gevaar bevreesd.
Ik zal 't gevaar verduuren;
'k Vertrouw op 's Hemels stuurmanskunst:
Gods Geest zal 't hart bestuuren.
Mijn stroom is 's Hemels gunst:
't Roer is 't gewetenslicht;
't Kompas genade en pligt;
Gods licht toont 's waerelds banken:
'k Hou klip en barning in 't gezicht.
't Roer is 't gewetenslicht;
't Kompas genade en plicht:
Ik roem met blijde klanken,
Den Geest die 't werk verricht.
VIII.Ga naar margenoot+
'k Zie door den verrekijker
Van mijn geloof, de haven al;
En 's Hemels kusten rijker,
Waar op ik ank'ren zal.
O Geest, ik heb Uw hand,
En 't hemelsch onderpand;
| |
[pagina 165]
| |
Ik zal geen schipbreuk lijden:
Gij zijt het die den schrik verbant.
O Geest, ik heb Uw hand,
En 't hemelsch onderpand!
Haast komt het end van 't strijden!
'k Zie reeds het Vaderland!
Ik drijf op zachter golven
Van 's Hemels vlak gestreeken zee;
In geenen vloed bedolven,
'k Vind hier een veil'ge reê.
Ik zeil de haven in;
Hier smaak ik 's hemels min,
Nu stormorkaanen zwigten,
Mijn anker val! 't is CHRISTUS zin!
Ik zeil de haven in,
Hier smaak ik 's hemels min.
Gods Zoon zal 't anker ligten;
Dit sterven is gewin!
|
|