Stichtelijke gezangen, in verscheidene gelegenheden gedicht, en met aanmerkingen, tot verstand van eenige stukken uit de H. Schrift, verrijkt. Deel 3(1765)–Rutger Schutte– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 166] [p. 166] Moed op de t' huisreize. Op de wijze van den xxiv psalm. Of: Dit nieuwe jaar enz. Boven bladz. 16. I. Een reiziger gaat wel te vreên, Naar huis door ongelegenheên, Van zee, of wind, of barre kusten. 'k Reis ook te vreên naar 't Vaderland, Door golven, storm, en 't heete zand; 'k Zal t' huis bij mijnen Vader rusten. II. Ik ben op aarde een vreemdeling, De waereld schat mijn' staat gering; 'k Heb niets, het geen zij hoog zou achten. Maar boven is mijn burgerrecht, Mijn volk, de Stad mij toegezegd; 'k Leef daar, en mag wat beters wachten. III. Wijk Aarde, met uw licht en gloed; Ik voel den Hemel in 't gemoed, Die Salems grondslag mag beschouwen. Zou ik bedeesd op de aarde staan? Gods Geest leert mij naar boven gaan; Ik mag mijn' weg Hem toevertrouwen. [pagina 167] [p. 167] IV. Wat schrikt gij dan in angst en nood, Mijn Ziel, voor vleesch, of hel, of dood? Wat deed uw hoop en moed bezwijken? Die dood, en hel, en vleesch verwon, Zal als een heldere avondzon, In 't dal des doods niet van u wijken. Vorige Volgende