Stichtelijke gezangen, in verscheidene gelegenheden gedicht, en met aanmerkingen, tot verstand van eenige stukken uit de H. Schrift, verrijkt. Deel 3
(1765)–Rutger Schutte– Auteursrechtvrij
[pagina 153]
| |
Op eene nieuwgemaakte zangwijze.I.
'k Ga verlooren!
'k Voel Gods tooren!
Hart en ooren,
Kan dit bliksemwoord doorbooren:
‘Gij, gij hebt Gods Zoon versmaadt’!
Acht! wat moet ik mij beklaagen!
Diep getroffen, gansch verslaagen,
Zie ik voor mijn ziel geen' raad!
II.
Wiltge, O steenen,
Ooren leenen;
Hoort mijn weenen,
Voelt het knikken van mijn beenen.
Zwijg ik; voert voor mij het woord.
Tuigt, hoe 't zwoegend overleggen,
Hikkend mij dit woord deed zeggen:
‘Ach! ik heb Gods Zoon vermoord’!
| |
[pagina 154]
| |
III.
Snoode zonden,
Vuile wonden,
Nooit verbonden;
'k Heb Gods zuiv're' wet geschonden.
Ach! hoe drukt mij Horebs vloek!
Horeb gloeit van bliksemslagen,
Horeb dondert helleplaagen,
Horeb staaft het heilig boek.
IV.
IJdel waanen,
Gods vermaanen,
Brakke traanen,
Kuntge een' weg ten hemel baanen?
Neen! die blijft voor 't oog bedekt.
Wien, wien zal ik hulpe vergen?
Waar zal ik mijn leven bergen?
Waar is 's Vaders hand die trekt?
V.
Ik versmade,
Gods genade.
't Is te spade!
'k Ging met vleesch en bloed te rade;
'k Heb naar JESUS niet gehoord.
Nu sta ik vol druk te kermen:
| |
[pagina 155]
| |
Om het goddelijk ontfermen.
Och! sprak JESUS nog een woord.
VI.
Zalig spreeken!
Kanaans streeken,
Sions beeken,
Is U niet zijn trouw gebleeken?
Kent niet JESUS 't hartenleed!
Leen, O JESUS, leen Uw ooren!
Gij moet naar mijn kiagten hooren,
Denk tog, dat Gij JESUS heet!
|
|