Gij moet al de Eigenmin doen zwijgen,
En in ons een gestalte krijgen;
Dan leeft in ons Gods Zoon.
Dan zien wij Gods geheimenissen,
Dan zullen wij Gods heil niet missen.
Dan looft U hart en stem.
Dan zullen wij Uw krib versieren;
In 't juichend heilgeloove vieren,
Dat U met blijdschap zag.
|
-
voetnoot*
-
De Schechina.] De heerlijkheid des HEEREN Luc. II:9-14.
-
voetnoot†
-
O Lijst die de EERSTE heet enz]. Ik zie op Luk. II:2. Αὕτη ἡ ἀτογραφὴ, πρώτη ἐγἐνετο ἡγεμονεύοντ τῆς `Συρίας Κυζηνίχ. Welke woorden zoo verschillend opgevat, ik eenvoudig vertaal: Deeze BESCHRIJVING, WAS DE EERSTE toen Cyrenius (of Quirinus) over Syrië Stadhouder was; of het Stadhouderlijk bewind voerde. Om dit wel te verstaan, moet men aanmerken, dat deeze Beschrijving de TWEDE is onder AUGUSTUS Beschrijvingen over 't gansche Romeinsche rijk, en voorgevallen in het 751 Jaar na Romes bouwing. Dit kan men afneemen, uit het Ancyraansche Marmer, behoorlijk, daar de letters wech of onleesbaar zyn, ingevuld. Ser. II. p. 48 Ed. Gron. Thes. Grut. T.I. p. CCXXX, vergeleeken met dc weinige brokken, die men van 't Jaar 148-157 na Romes bouwing heeft bij Dio Lib. LII. 13 p. 557. Ed. Reim. T. II. p. 786, Suidas in 't woord Απεγσυφὴ, en Josephus Ant. L. XVII C. VI. §. 5. en L. XVIII. C. 1. §. 1. Deeze TWEDE Beschrijving was DE EERSTE, of had dien naam in Syrië, en Palestine; ten tijde toen Cyrenius (of Quirinus gelijk hem de Romeinen noemen) Stadhouder was van Syrië, die bij de BESCHRIJVING VAN PPRSOONEN ten tijde van JESUS geboorte voorgevallen, omtrent tien Jaaren daar na, toen Judea na Archelaus verbanning,
aan 't wingewest van Syrië onderstooken wierd, een TWEDE Beschrijving voegde, namelijk EEN SCHATBESCHRIJVING van de goederen die elk bezat, waar door de voorgaande de EERSTE wierd. 1) Dit is eene gemakkelijke vertaling, die alle zwarigheid wechneemt. Dat ἰγένετο WAS beteekent, weet elk die iets van 't Grieksch verstaat. De onzen vertalen het dus zeer dikwijls. Zie Mark. I:4, IV 10, Luk. I:5, II:13, VI:49. Joh. I:6, II:1. X:21. Hand. V:7, IX:19, XXVII:42. En met dit zelfde πϱῦοϛ, wordt het in dien zelfden zin genoomen bij Herodot. Lib. III. Cap. 60. p. 226. Edit. Wessel. Herodian. L. I. C. VIII. §. 14. Pausan. Lib. X. C. V. p. 809. Ed. Kuhn. Jos. contra. Appion. L. 1. §. 14. p. 445 Edit. Haverc. Theocrit. Idyl. VIII. v. 92. Zoo het vertaald moest worden: Deeze EERSTE beschrijving GESCHIEDDE toen enz. behoorde 'er in 't Grieksch te staan naar den gewoonen schrijfstijl: Αὓτη ἠ ἀπογϱαΦὴ ἠ πϱώτη, ἰγίνετο. De vertaling van anderen: Deeze Beschrijving gesshiedde EERDER dan Quirinus over Syrië stadhouder was, kan geen' stand grijpen, om het Deelwoord ἡγεμονεύοντοϛ. Dit beteekent Stadhouder zijnde, of onder het Stadhoudeerchap. Dat πρῦτοϛ EERSTE, voor EERDER gebruikt wordt; is bij mij, na dat ik alle de plaatsen die men daar voor aanhaalt onderzocht heb, onwaarschijnlijk. Maar, dat
het in dien zin gebruikt wordt voor een DEELWOORD in den TWEDEN NAAMVAL gelijk hier, ontken ik volstrekt. Er is geen eene plaats voor den dag gebragt die dit bewijst, en ik geloof niet dat men er een zal kunnen vinden. (2) Onze vertaling schijnt ook meer over een te komen met den aart van eene Tusschenrede, waar in Lukas dit heeft vervat, dan de gewoone vertaling: Deeze eerste beschrijving geschiedde enz. (3) We hebben wijders, dus geene onderstelling noodig, dan die elk weet dat in de geschiedenissen gegrond is. (4) Ja de onderstelling, dat Lukas hier een oud- gedenkstuk aanhaalt, begunstigt dit gevoelen. Want dat was zijne gewoonte, zie H. III:22-38: en elk zal mij toestaan, dat dit in een' goed' Historieschrijver te prijzen is, (5) 't Was zelfs noodig, dat Lukas deeze Beschrijvinglijst dus aanwees, als de EERSTE onder Quirijns Stadhouderschap, om ze wel te onderkennen: wijl deeze Beschrijving de TWEDE genoemd werd bij de Romeinsche schrijvers, in den rang van AUGUSTUS Beschrijvingen. (6) Eindelijk, de Beschrijvinglijsten werden naar de Romeinsche Rechten gebruikt, om iemands geboorte, den tijd wanneer, de plaats waar, en de ouders uit welke, te weeten. Nu is des Heilands naam zekerlijk niet gezet op Herodes beschrijvingslijsten: want Hij moest voor dien tyran vlugten, zoo haast Hij gebooren was. Billijk dan haalt Lukas die Beschrijvingslijsten aan welke veranderd waren, verbeeterd, en met den naam van de EERSTE BESCHRIJVING onder Quirinus Stadhouderschap benoemd. (7) Men moet ten laatsten, Quirinus Beschrijving voornamelijk aanmerken als eene Goedschatting, die bij de Eerste Beschrijving kwam welke eene bloote Opteekening van persoonen was. Zoo speekt 'er Josephus van Ant. L. XVIII. C. 1. §. 1. p. 869. Hij beschrijft de Jooden
als τὸ ϰατ ἀϱΧὰϛ ϲ̓ν δείνῷ Φέροντεϛ τὴν ἐπὶ ταί̃ϛ ᾽ΑπογϱαΦαί̃ϛ ἀϰρόασίν, die in den beginne het euvel opnamen, wanneer ze daar van (te weten van de Goedschatting) eenig gewag in de Beschrijvinge hoorden maaken. Hij wijst ons dus te rugge op de Beschrijving in 't laatst van Herodes leven, waar toe veelen waren opgekoomen, παντὶϛ ἔϑνχϛ ϰαταϰέϰλημένχ, νϑὺ πάντων ἀϰρουταμένων τχ̃ δίατάγματοϛ zijnde het geheele volk opontbooden en allen gehoorzaam aan het bevel. Ant. L. XVII: C. 6. §. 5. p. 846. Want dat de Beschrijving door Augustus belast, het voorwendsel van dat opontbod geweest zij; komt mij ten hoogsten waarschijnlijk voor. Dus is de BESCHRIJVING IN DEN BEGINNE geschied bij Josephus; het zelfde als de EERSTE BESCHRIJVING bij Lukas. En de Dagen der Beschrijving Hand, V. 37. duiden den Tijd aan, die van Herodes beschrijving, tot die van Quirinus verloopen is.
-
voetnoot*
-
Nu leezen 's Hemels keurelingen enz.] Zoo zegt Gregorius de Nazianz. Op. Tom. I. Orat. XXXVIII. p. 622 ϰὰί τὴν ᾽ΑπογϱαΦὴν ἀίδέσϑητί, δί ἣν εἰϛ ȣ̓ϱανȣ̀ϛ ἐγϱάΦηϛ. Heb eerbied voor de Beschrijving, om welke Gij in de Hemelen opgeschreven zijt.
-
voetnoot*
-
God will om's Vorsten jeugd, vol ijver enz.] Dus poog ik den zin uit te drukken, en de vervulling van de Godspraak Zach. IX:8. En ik zal mij voor mijn huis legeren הבצמ van wege de doorluchtig uitschitterende jeugd, van wege den doorgaanden en van wege den wederkeerenden; Op dat de Drijver niet meer door hen doorga: Want nu heb ik het met mijne oogen gezien. 't Hebr. Woord הבצ dat hier op een bijzondere wijze gespeld wordt: beteekent naar die spelling bij de Arabiers eene Uitschittering, en in 't bijzonder, Eene uitschitterende eerste jeugd.
-
voetnoot†
-
De Syriër mag Hem begrimmen: Geen zoon van Tabeal enz.] Zie Jes. VII:5, 6. Waar uit mij klaar schijnt te blijken, dat de Syrische Koning met den Israělitischen, voornemens geweest is, om Davids Stamhuis uit te roeien, en Tabeals zoon (waarschijnlijk Jareb den zoon van Pul, Bel, of Tabeël) tot Koning te maaken. Zijnde die de mededinger van Tilgamus, of Tilgathpilneser naar den Assyrischen troon, waar door de geheele Godsregering vernietigd, en de grondwetten van 't Joodsche gemeenebest met opzicht tot het onderscheid der stammen, geslachten, en geslagtreekeningen; stonden over hoop geworpen te worden. 't Geen de gelovigen onder de Jooden, die uitzagen naar de komst van den Messias uit Davids Huis, niet weinig moest bekommerd maaken. Zie over dit laatste, de schrandere aanmerkingen van den doorgeleerdcen T.H. van den Honert Christus afkomst uit David Hoofds. XVI. §. VIII. bladz. 237-259.
-
voetnoot*
-
Door Hem genaakt hunn val] Ik doel hier op Jes. VII:15, 16; welke beiden versen ik tot den Immanuël brenge. Om mijnen lezer dit te beduiden, wijl de uitleggers het doorgaans niet wel schijnen gevat te hebben, maak ik kortelijk deeze aanmerkingen. De Syrier had twe dingen voor I. Hij wilde JAREB dat is den Twister, zoon van Tabeal, verdreeven door Tilgamus of Tilgathpilneser, vergelijk Ael. Hist. Anim. L. XII. C. 21, met Hos. V:13, en 2 Kon. XVI:7; tot onderkoning verheffen in Achaz plaats. II. Daar bij wilde hij 't rijk van Juda verdriet aandoen ץיקה, eigenlijk met een groot gekraak van een scheuren, en het deelen met den Israëlietischen Koning v. 6. Hier tegen staan v. 14-16 lijnrecht over. 1. Tegen den zoon van Tabeal JAREB, dat is den Twister; stelt Hij den IMMANUEL God met ons over, die den Mensch met God zou verzoenen v. 14. De reberingvorm zou dan niet veranderd, en Davids Stamhuis niet verdelgd worden. 11. Tegen het van eencheuren, en dus het verwoesten van Judaas rijk, en tegen het voornemen om het aan 't Syrische rijk te onderwerpen, stelt de HEER zeer onderscheidelijk: (1) De vrugtbaarheid van Judea, en dat de oude regeringvorm, waar van een kenmerk was, dat dit land van melk en honig vloeide Deut. XXXII:12-14, en Psal. LXXXI:10-17; zou blijven tot het tijdstip toe, dat de Immanuël tot het gebruik der reden koomen zou v. 15, omtrent zijn elfde, of twaalfde jaar Luk. II:42. 't geen het juiste tijdgewrigt is, waar in Judea aan Syrië onderstooken, zijn vrijheid en ouden regeringvorm, toen Quirinus en Coponius
daar gezonden wierden, is kwijt geraakt Jof. Ant. L. XVIII. C. 1. §. 1. (2) Maar dan leert Hij ook, dat Judea geenszins aan Syrië onderhoorig of onderstooken zou zijn, om door een heidenschen onderkoning bestuurd te worden. In tegendeel, dat Syrië zelf, door welk rijk nu Judea verscheurd wierd, al voor dat doorluchtig Tijdstip v. aangeweezen, deerlijk zou verwoest weezen van wege twe Koningen, die er het gebied over zouden voeren. v. 16. 't Geen ik dus vatte naar de Hebr. woordzetting: Zekerlijk, eer dit knechtke weet te verwerpen het kwaade, en te verkiezen het goede: zal dat land (Syrië), waar over gij verdrietig zijt, verlaaten zijn VAN WEGE zijne twe Koningen. ינפמ is hier VAN WEGE als Deut. XXVIII:20. en Jer. IX:7. De geschiedenissen leeren duidelijk, dat dit vervuld is. Want kort voor 's Heilands komst in de waereld, stond het Syrisch rijk gestadig onder twe Koningen, en is daar door te gronde gegaan. Er rees tusschen ANTIOCHUS GRYPUS Demetrius Nikators zoon, en ANTIOCHUS CYZICENUS zoon van Antiochus Sidetes een doodelijke twist. Deeze sloeg over tot derzelver kinderen, SELEUKUS, ANTIOCHUS DIDYMUS, PHILIPPUS, DEMETRIUS, en ANTIOCHUS DIONYSUS, kinderen van Antiochus Grypus; en ANTIOCHUS EUSEBES zoon van Antiochus Cyzicenus, godlooze en wrange tyrannen, die door moorden en inlandsche oorlogen, malkanderen om hals, en het rijk van Syrië tot den ondergang hebben geholpen. Wanneer ANTIOCHUS EUSEBES naar Parthië gevlugt, en PHILIPPUS voornemens zijnde naar Egypte te wijken, gemerkt hem die van Alexandrië daar tot de kroon hadden geroepen, deeze door Gabinius landvoogd van Syrië, is onderdrukt, en met eenen een end gemaakt van het Syrisch rijk. Vid. Porphyr. apud Scalig. in Thes. Temp. p 227,
&, ίϛοηίων συναγωγὴ p. 371 & 372, item Euseb. χρον. ϰαν. λογ. α. p. 71.
|