Stichtelijke gezangen, in verscheidene gelegenheden gedicht, en met aanmerkingen, tot verstand van eenige stukken uit de H. Schrift, verrijkt. Deel 3(1765)–Rutger Schutte– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina XLI] [p. XLI] Op het derde deel der gezangen van den heere Rutger Schutte. Gij dicht, o Schutte, en speelt, en huppelt met uw hart, En 't regent bij U thans gezangen. Hoe! gaat het U niet aan? ziet gij dan niet met smart, Dat Nêerlands kerk met schrik en schaamte wordt bevangen? Hier wordt haar zilverblanke borst, Door Pharizeeuwen vuil bemorst; Daar wordt haar kleed gescheurd; ginds staat men heur naar't leven: 't Is of de Slang haar laatste zwadder braakt; De Bijbelrol, de Godsdienst wordt gewraakt; Aan Jezus zelven wordt de valsheid aangewreeven. Is 't nu dan zingens tijd? o ja! mijn boezemvrind; De Draak is bang voor Davids snaaren. Elia zelf, als hij zijn hart onstuimig vindt, Helpt door het snaarenspel zijn geesten aan 't bedaaren. Hier boven zingt men dag en nacht: Gods troongevolg, die hemelwacht [pagina XLII] [p. XLII] Deed menigwerf haar taal door onze wolken dringen, Gods heilge Geest ging in het zingen voor, En leende weêr aan Isr'els zang het oor: Maar in de Hel alleen, daar weet men van geen zingen. Houd moed, de zangtijd komt; de Bruid maakt zich gereed Mij dunkt, het voorjaar is op handen. De Vijand wordt te stout; God ziet al wat hij smeedt: Wij wachten juichend Hem, die zich niet aan laat randen. Men zingt in 't vorstlijk s' Gravenhaag, Bij fluit en bas, uw liedren graag: De Delfsche voorstad slaat het orgel op uw wijzen: Daar hoorde ik reeds een gansche Christenschaar, Met lied op lied, in 't Godshuis, openbaar, Op een verheven trant, den grooten Heiland prijzen, Wanneer het nageslacht uit beter oogen ziet, En zich door Christus min voelt dwingen; Dan zal de reine kerk, zoo als het God gebiedt, Haar psalmen niet alleen, maar ook haar liedren zingen. Ga voort, o Schutte, uw leven lang, En geef ons keur van stof en zang; Dan vindt het laater kroost, dat eerlang wordt geboren, Waar toe de tijd met vlugge wieken snelt, De stof gereed, en 't snaarentuig gesteld, Tot roem van Jezus naam, in all' de tempelkooren. [pagina XLIII] [p. XLIII] Heb, trouwe Godstolk, dank: wij juichen als gij zingt; Of klaagen met U op uw zuchten. De zwanenzang vervoert, als hij in d'ooren dringt; En d'oudste goede boom geeft d'allerbeste vruchten. Als God het zout nog smaaklijk vindt, Zal onze trouwe Zielevrind, Hoe zwak of arm wij zijn, zich nimmer onzer schaamen. Wanneer de hand, en 't hart zijn naar den troon; En zang en spel hier roemen 's Menschenzoon: Dan blinken op zijn' arm, en borstlap onze naamen. J.E. VOET. s'Hage. 16 Dec. 1764. Vorige Volgende