Stichtelijke gezangen, in verscheidene gelegenheden gedicht, en met aanmerkingen, tot verstand van eenige stukken uit de H. Schrift, verrijkt. Deel 3 (1765)
Aan mijnen dierbaren amptgenoot den weleerwaardigen heere Rutger Schutte,
Toen zijn Wel Eerw. mij in mijnen zwakken en bedrukten stand, met een vriendelijk en zielstigtend troostbezoek vereerde; en het gesprek, over de uitgave van het derde deel zijner gezangen viel.
Doorschrandre SCHUTTE, ik eer U als des Hemels vriend,
Gelijk ik U als mijn' bijzondren vriend waardere.
Gij hebt na mij met vrugt Zalt-Boemels kerk gedient,
Daar uw gedagt'nis blinkt in onbezoetelde ere:
Nu dienen wij Godts raad bij 't magtig Amstelvolk.
Uw Prediktrant stijgt hoog; mij mangelt het aan vleugelen:
Gij galmt; ik neurie slegts, beroemde Bijbeltolk.
Tans laat mijn liefdedrift zig egter niet beteugelen.
Mijn Vader wil het zo; 'k ga onder 't kruis gebukt,
Terwijl het smertend zwak mijn geest bijna bezweken
Doet kwijnen, van den last der jaren neergedrukt.
En zou mijn egtverlies 't gekneusde hart niet breken?
Neen! zegtge, en sterkt dat woord met kragt van wijze reên.
'k Aanvaardze, ik breng het leet, dat mij te zeer zou krenken,
Voor 's Heren throon, en zet aan 't mateloos geween,
Eerbiedig paal en perk, door Godtgelaten denken.
[pagina XXXVI]
[p. XXXVI]
Gij zingt gemoedigt door de vreugde van Gods heil:
Maar 't vrolijke gezang dekt geen verkleumde leden
Door koude en druk verstijft; uw hoog is mij te steil: