Slotzang.
Zingt nu Bethlems vette weien,
Bosch, en bron, en beek, en veld;
Zingt nu blyde herderreien;
Zingt wat ons de Hemel meldt.
Zingt Gods eer door lucht en wolken;
Zingt Gods zoon, de zoen der volken;
Zingt zyn' Geest, die ons herstelt.
Zingt dien lofzang keer op keer;
Zingt van 't Goddelyk verschynen,
Zingt des Heilands roem en eer.
Wilt uw stemmen met ons paaren;
Zingt den God der legerschaaren:
Driemaal heilig is de Heer.
|
-
voetnoot*
-
Ophel staat in Ephrata.] Ophel een gedeelte van den Tempelberg, en woonplaats der Nethinim, of dienstknechten des Tempels, volgens Neh. III:26, 27. was nu te vinden in Ephrataas veld. Daar kwamen de Herders geestelyke dienaars van den waaren Tempel, en eerstelingen van Sions oprechte volk. Ik doel op Mich. IV:8, welke plaats ik vertaal: En gy Migdaleder (dat is Schaapstoren) zyt het Ophel van Sions dochter, tot U zal zy koomen: ja daar zal koomen de voorige heerschappy, het ryk van Jerusalems Dochter. Deeze vertaling schynt my de Hebr. zinsnyding te eischen. En men kan klaar zien uit het verband, dat de Propheet, den schaapstoren staande in de Bethlehemsche veldstreek, aanmerkt als de gelukkige plaats, waar Sions groote Koning pas gebooren, eerst zou bekend gemaakt, en de eerste dienaars aan Hem gegeeven worden. Men sla 't oog op het volgende Tafereel.
I.
De Geluk- en Vredestaat van 't Godsryk des N.T. wordt door een' Rei Godvruchtige Jooden vertoond Hoofdst. IV:15.
II.
De Wyze hoe, en trappen langs welke, die zou worden ingevoerd, schetst de HEER zelf af.
א
Kort wordt dit voorgesteld, in betrekking tot
α
De Byeenzameling van 't Volk, v. 6, 7.
β
De Plaats waar de Vorst eerst koomen zou, v. 8.
ב
Breeder ziet men dit uitgebreid met opzicht tot die twee stukken Hoofds. IV:9--V:1.
α
Nopens de Byeenzameling van 't Volk, 't welk v. 6, 7 was voorgesteld, wyst hy aan, de lotgevallen onder
i.
De Assyriers en Babyloniers, v. 9, 10.
ii.
De Syrische en Egyptische Vorsten in de Hasmoneesche tyden, v. 11-13.
iii.
De Romeinen, welken oorlogsgeessel zy zig, door 't verwerpen van den Messias, hadden op den rug gehaald. v. 14.
β
Nopens de plaats, waar die Vorst eerst zou in 't licht koomen, Hoofds. V:1, 2.
-
voetnoot*
-
Rachels beend'ren krygen ooren.] Rachel lag niet ver van Ephrata dat is Bethlehem, begraaven Gen. XXXV:19. Ze wordt hier verbeeld, met blydschap den Lofzang te hooren over JESUS geboorte, gelykze weenende wordt ingevoerd over den Bethlehemschen kindermoord, Jer. XXXI:15.
-
voetnoot†
-
Migdaleder] Schaapstoren vertaald Mich. IV:8. lag digt by Bethlehem, Gen. XXXV:21. Hieronymus schryft 'er van in zyn Woordboek p. 41. ‘Duizend schreeden omtrent van daar, is de toren Eder, 't welk vertaald wordt de Toren der Kudde, de herders van te vooren aanduidende meewustig van 's Heeren geboorte door een zekere godspraak’. Hy heeft, zo ik denk, de aangehaalde Godspraak van Micha in 't oog.
-
voetnoot§
-
I. REI VAN HEMELLINGEN.] I. 't Schynt my met den aart van een' Lofzang weinig overeenkomst te hebben, dat veelen hier eene enkele uitspraak begrypen waar van 't laatste deel 't Onderwerp, en de beide eerste stukken 't gezegde uitmaaken. II. Men heeft dan in de twede plaats, zulk eene harde woordvoeging, dat men 'er nog geene voorbeelden in eenige beschaafde taal van heeft aangetoond, die in alle opzichten gelyk zyn. Wel dat het gezegde nu en dan voor; 't Onderwerp achter staat: maar niet het geen hier te bewyzen valt, dat twee gezegden voor, en 't Onderwerp van die beide achter aan kan staan. III. Om nu niet te spreeken van de ongemeene duisterheid, die 'er is in deeze Uitdrukking: 't Welbehagen in de menschen; is eer aan God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde. vergel. Mosheim Obs. L. I. C. 11. §. VIII. p. 121--125. Ik oordeel, dat het veel klaarder, eenvoudiger, en met den aart en de eigenschap van eenen Lofzang overeenkomstiger is; dat men hier drie uitspraaken begrype, of drie vrolyke toejuichingen met Zang, Tegenzang, en Toezang, door dit hemelsch Zangchoor, nopens den drieëenigen God, en de byzondere betrekking van ieder der drie hemelsche Getuigen tot het Verlossingswerk uitgegalmd. Met opzigt tot den VADER; Eer zy God in de hoogste hemelen! met betrekking tot den ZOON; En of liever OOK op aarde is vrede! en met bedoeling van 't Werk des Geests; In de menschen een welbehaagen!
-
voetnoot*
-
Ai verheft den groeten Vader.] Ik brenge den zang van den eersten Rei tot den Vader, als de Liefdebron; uit welke 't alles voortvloeide en tot welke de eer van alles te rug keert. Hy wordt GOD genoemd uit kragt van zyne huishoudelyke betrekking, en op dezelfde wyze de Liefde van God gemeld, 2 Kor. XIII:13. Deeze Toejuiching staat achter aan in den Lofzang der Discipelen, met dezelfde woorden δόξα ἐν ὑψίσοις, Eer zy in de hoogste Hemelen, uitgedrukt Luk. XIX:38.
-
voetnoot*
-
Vreê zal ook op aarde groeien.] De zang van den tweden, Rei, ziet duidelyk op den Zoon, die de waare Salomo is, en nu op aarde kwam om den Vrede tusschen God en den Mensch; en tusschen de menschen onderling te herstellen. Jes. IX:5, 6. Psalm LXXII:3, 7. Eph. II:14--18. Hier voor staat de Genade van den Heere JESUS CHRISTUS 2 Kor. XIII:13. en in den Lofzang der Discipelen; Vrede [zy] in den Hemel! of Vrede is DOOR den Hemel ‘uit kracht van 's Hemels wil’. Ten zy men begrype, dat ze zingen Vrede zy in den Hemel, om dat de groote Vredevorst nu verscheen, om met zyn bloed in 't binnenste Heiligdom in te gaan, en na den gemaakte Vrede derwaarts zegepraalend te rug keeren, ten einde den Vrede in den Hemel gemaakt, in kracht op aarde uit te storten. Zie Luk. XIX:38. καὶ vertaal ik hier OOK of ZELFS, gelyk het gebruikt wordt, Hand. XIX:27. Openb. II. 13. XIV:17. enz. En dan is alle zwaarigheid wech.
-
voetnoot†
-
Wordt hersteld door 's Hemels Geest.] De Toezang van den derden Rei, doelt klaar genoeg op het werk van den H. Geest, wiens liefde en gunst, nu op den grondslag van den gemaakten vrede, aan elendige menschen zou betoond worden, tot derzelver krachtdaadige herstelling, in dezen doorluchtigen tyd van 't godlyk welbehaagen. Psalm LXIX:14. CXLV:16. Jes. XLIX:8. verg. 2 Kor. VI:2. Wordende zy daar door Heiligen op aerde; en heerlyken in welke al 's Heilands lust is. Psalm XVI:3. verg. Jes. LXII:4. en Psalm CVI:4. Hier voor heeft men De gemeenschap des H. Geests, die zig op den grond der verworvene genade, aan den mensch meedeelt, en hem tot de gemeenschap van God te rug brengt, in Paulus zegenwensch 2 Kor. XIII:13. In den Lofzang van 's Heilands Leerlingen, wordt in de eerste plaats gezongen; Gezegend is de Koning, die komt in den naam des Heeren: met opzicht tot 's Heilands heerlyke komst in zyn Koninkryk, door zyne hemelvaart en uitstorting des H. Geests; Luk. XIX:38. vergeleken met Psalm CXVIII:26.
-
voetnoot*
-
O Serafynen. Zie Jes VI:3. Welke Lofzang met den onzen eenige overeenkomst heeft.
|