| |
| |
| |
Zeventiende hoofdstuk.
Twee weken lang hadden de tantes er elken avond ernstig over beraadslaagd, wat er eigenlijk op Tom's verjaardag moest gebeuren. Zij vonden beiden, dat die dag zoo feestelijk mogelijk gevierd moest worden, maar over de wijze, hoe en waarop, konden zij het maar niet eens worden. Tante Koos rilde al, wanneer Fokeliene maar de woorden ‘groote visite’ uitsprak, doch ten slotte had zij toegegeven en er was besloten, dat Hein Blommers, Freddy Rutgers en Wim Roovers zouden komen eten en dat voor dien avond de heele vriendenschaar door de dames Moorman zou worden geinviteerd.
Nadat dit besluit gevallen was, had de arme tante Koos geen rustig oogenblik meer. Zij kon zich geen flauwe voorstelling van een jongensvisite maken en begreep alleen, dat het iets ‘heel erg naars’ moest zijn. Tante haalde zich de vreeselijkste dingen voor den geest, als zij er maar aan dacht. Zij wist bij ondervinding, wat voor een kabaal Tom en Thijs reeds met hun tweeën soms maakten; hoe het met tien jongens wel zou toegaan, daarvan kon zij zich zelfs geen denkbeeld vormen. Wanneer tante Koos maar aan den vijftienden Januari - den noodlottigen datum van Tom's geboorte - dacht, dan was het, of haar hart stil stond en als tante Foke tegen haar zei: ‘Nou, Koos, nou moesten we toch eens ernstig over de visite van de jongens praten!’ dan zette zij een gezicht, alsof Fokeliene haar het doodvonnis kwam aanzeggen.
‘Ik dacht zoo,’ zei Foke op een avond, ‘als we nou de voorbovenkamer er eens heelemaal voor inrichtten!’
‘Maar da's vlak boven ons hoofd!’ bracht Koos in het midden en keek angstig naar het plafond. In haar verbeelding hoorde zij al het gebons van tien paar hakken boven zich en zag zij reeds de lichtkroon heen en weer wiebelen.
‘Ja, maar ze moeten toch ergens zitten!’ meende tante Foke.
‘Ja, da's waar!’ zuchtte Koos. Zij ging in haar gedachten na, waar zij tien jongens anders kon bergen en begon te begrijpen, dat de voorbovenkamer eigenlijk de eenige geschikte gelegenheid was.
‘Dan moesten wij 't tapijt maar opnemen en alles van den wand nemen!’ stelde Foke voor.
| |
| |
‘Wat 'n herrie voor zoo'n eene visite!’ klaagde Koosje.
Op dat oogenblik kwamen Tom en Thijs binnen.
‘Nu moeten jullie zelf maar eens zeggen, wat voor spelletjes jullie 't liefste speelt!’ vroeg tante Foke.
De jongens wisten het dadelijk.
‘Tararaboemdié!’ zei Tom.
‘Wat is dat?’ informeerde tante Koos angstig.
‘Wel, dan zet je net zooveel stoelen naast elkaar, als er jongens zijn, op twee na. Een is er taraboemdieeër en de anderen loopen met z'n allen om de stoelen heen, net zoo lang, als de tararaboemdieeër met 'n pook op de kachel slaat!’
‘Met 'n pook... op de kachel?’ riep tante Koos verschrikt uit, die in haar gedachten dat oorverdoovend geraas al boven zich hoorde.
‘Ja,’ knikte Thijs, ‘en als die dan ophoudt, dan moet je allemaal gaan zitten!’
‘En de jongen, die geen stoel te pakken kan krijgen, die valt uit,’ lichtte Tom verder in, ‘en dan begin je weer van voren af aan!’
‘Met den pook op de kachel te slaan?’
‘Ja,’ ging Tom enthusiast door, ‘'t Is zoo reuzenleuk. Soms rol je met z'n allen tegelijk over de stoelen heen. Dan lach je je slap!’
‘Als u wilt, dan mag u ook meedoen!’ zei Thijs erg edelmoedig.
De jongens hadden tante even goed kunnen voorstellen om over den Simplon te gaan vliegen.
‘Ik?’ riep zij verschrikt uit. ‘Ik zou je danken. Ik kom er niet bij, hoor! En ik wil ook niet, dat jullie zulke wilde spelletjes doet! Met 'n pook op de kachel slaan! Daar komt niks van in!’
‘Dat hoort er nu eenmaal bij, tante!’ verzekerde Tom.
‘Ik begrijp niet, waarom jullie altijd zulke woeste spelletjes moeten doen. Dat deden wij vroeger ook nooit en wij hadden toch wat 'n pret, he, Foke?’
‘Maar wij waren ook geen jongens!’ lachte Fokeliene.
‘Nou ja, maar ik ken heel wat spelletjes, die ook aardig zijn en waarbij je rustig om de tafel kunt blijven zitten, zooals ganzenborden, en kienen, en kleuren, en klok en hamer, en boerenschroom, en ‘Wat zeg je van m'n vrind?’ en snip-snap en ‘alle vogels vliegen!’
Tom en Thijs kregen het bepaald benauwd. Als zij met de jongens moesten ganzenborden, kienen en snip-snappen, dan hadden zij net zoo lief geen visite.
Tante Foke voelde, wat er in de jongens omging. ‘Wij zullen
| |
| |
er nog wel eens over praten! 't Is zoo ver nog niet!’ zei ze lachend en voorkwam daardoor verdere twistgesprekken tusschen tante Koos en de twee neven.
Tante Foke had het de laatste dagen erg druk gehad met de toebereidselen voor het feest. Bij Bok, den banketbakker, had zij zooveel koekjes en taartjes besteld dat de goede man een oogenblik dacht, dat de dames Moorman het heele weeshuis op 15 Januari wilden onthalen. Koosje vond het geldverspilling en was er van overtuigd, dat alle gasten met een overladen maag naar huis zouden gaan, doch Tom en Thijs verzekerden tante met de meeste beslistheid, dat zij voor elken jongen gerust op 10 taartjes konden rekenen.
‘En als er 'n paar overblijven, dan is 't nog niks erg. Die eet Jan Boldingh wel allemaal op. Jan kan altijd wel dooreten!’ stelde Tom de tantes gerust.
Tante Koos had dadelijk een antipathie tegen zoo'n ‘schrok-op’ en rangschikt Jan onmiddellijk onder de ‘onopgevoede jongelui’.
Elken middag deed tante Foke inkoopen en kwam ze - hijgend van vermoeidheid - met platen, boeken, chocola, zakmessen, inktkokers, potlooden, bonbons en allerlei snuisterijen thuis. Als tante Koos haar dan verwonderd vroeg, wat ze daar toch mee voor had, lachte Foke glunder en zei:
‘Presentjes voor de tombola en voor 't koekslaan!’
Tante Foke kreeg langzamerhand zoo'n aardigheid in de visite, dat zij op den avond van den 14den Januari bijna even opgewonden was als Tom en Thijs zelve.
Bolhuis, de behanger, had het tapijt in de voorbovenkamer opgenomen; alle breekbare waar was met de meeste zorg uit de kamer verwijderd en de mooie meubels waren - op speciaal verzoek van tante Koos - door keuken- en slaapkamerstoelen en een oude, langwerpige tafel vervangen. De kamer was geheel voor de groote visite ingericht en volgens de verklaring van Bolhuis kon een blind paard er zelfs geen schade meer aanrichten.
Toen de tantes alles nog eens in oogenschouw namen, wreef Fokeliene zich vergenoegd in de handen en zei, vroolijk als een kind:
‘Ziezoo, nou kunnen ze komen! Ik wou, dat het al morgenavond was!’
Tante Koos keek heel verwonderd naar haar zuster; ze zuchtte en zei:
‘Ik ook, maar dan elf uur, als alles voorbij is!’
Den volgenden morgen kreeg tante Koos al aan het ontbijt een voorproefje van de pret, welke haar dien dag wachtte. Om half
| |
| |
negen kwam Bet reeds binnen met de prettige mededeeling, dat er tien jongeheeren waren om den jarige af te halen. Tom en Thijs sprongen tegelijk op en holden naar de gang, waar alle leden van de Zwarte Hand verzameld waren om Tom de eerste gelukwenschen aan te bieden. Zoodra zij de Katjangs in de gaten kregen, hieven de jongens zulke oorverscheurende kreten aan, dat tante Koos haar vingers in de ooren stopte en wanhopig uitriep:
‘Hoor es! Hoor es! 't Lijken wel wilde dieren!’
Als een op de pijnbank gemartelde zat zij op haar stoel, met de oogen gesloten; het werd haar nu pas duidelijk, wat voor kwellingen haar dien dag nog wachtten.
Tante Foke was dadelijk opgestaan en de twee neven achterna geschommeld. Van alle kanten klonk het allerhartelijkst:
‘Wel gefeliciteerd, juffrouw!’ en ‘Ik feliciteer u wel met Tom's verjaardag, juffrouw!’ en tante Fokeliene kon met haar twee handjes nauwelijks alle gelukwenschen in ontvangst nemen.
‘Dank je wel, hoor, dank je wel!’ zei ze maar aldoor en toen zij de jongens uitliet, riep zij met haar volle, prettige stem hun nog na:
‘Jullie moeten vanavond vooral niet te laat komen, hoor!’
Gelukkig zat tante Koos op dat oogenblik nog met haar vingers in haar ooren, zoodat zij die vriendelijke uitnoodiging niet hoorde. Pas toen de jongens weg waren en de rust in huis hersteld was, stond tante Koosje op. Zij zou gelaten en geduldig deze nieuwe beproeving dragen, zooals zij reeds zooveel in deze maanden verdragen had.
Des middags om vijf uur zaten de tantes in de voorkamer op hun eetgasten te wachten. Boven was alles voor den grooten slag gereed. In de mangelkamer stonden rijen glazen en kopjes en schotels en bergen taartjes en koekjes naast de cadeautjes voor de tombola en voor het koekslaan. De loopers in de gang en van de trap waren zekerheidshalve door Bet opgenomen, terwijl op het allerlaatste oogenblik ook nog de spiegel naar den zolder was getransporteerd. De jongens behoefden alleen nog maar te komen, dan kon het spel beginnen.
Tante Koos zat al een half uur haar knieën te bewrijven en kreeg telkens een scheut langs haar rug, als de bel overging. Toen zij eindelijk de stemmen van haar twee neven en van de drie vrienden Freddy, Hein en Wim in de gang hoorde, zette zij zich in postuur en zei, met een hoorbaren zucht:
‘Nou zal 't dan wezen, Foke!’
Tante Foke ging de jongens dadelijk tegemoet, maar tante Koos wachtte in de kamer de drie vrienden af.
| |
| |
Het begin viel erg mee. De gasten kwamen - een weinig onder den indruk van deze voor hen vreemde omgeving - verlegen binnen en liepen schuchter op tante Koosje toe. Beurt voor beurt gaven zij de gastvrouw de hand en als een van buiten geleerd lesje klonk het telkens:
‘Dag, juffrouw, ik feliciteer u wel met Tom en vind het erg prettig, dat ik mag komen eten.’
Tante Koos vond de jongens dadelijk alleraardigste, nette en beleefde jongelui; zij vergeleek hen zelfs met Hendrik en Willem van neef Pieter uit Den Haag en was innig verheugd, dat Tom en Thijs zulke kalme vrindjes hadden meegebracht.
Op dat oogenblik stormde Tom met een groot pak naar binnen, smeet het pardoes voor Koos op de tafel en schreeuwde uitgelaten van vreugde:
‘Kijk es, tante, wat ik gekregen heb!’
De tantes zagen allerlei wonderlijke papieren voorwerpen op de tafel en ze vroegen tegelijk heel belangstellend:
‘Wat is dat, Tom?’
‘Vuurwerk!’ gilde Tom.
‘Vuurwerk?’ riep Koosje en de schrik schoot haar op hetzelfde oogenblik in de knieën. Ook Foke zag met angst, dat een lange voetzoeker vlak bij het theelichtje lag.
‘Ja, kijk maar, dit zijn rotjes en dat zevenklappers en hier hebt u voetzoekers van één cent en dat zijn voetzoekers van drie cent!’ legde Tom enthusiast uit. ‘En dit zijn Chineesche sterren en dit donderpotten en dit bengaalsche vuurpotten!’ vervolgde Tom. ‘En hier hebt u bengaalsche lucifers, kijk maar!’ en op hetzelfde oogenblik streek Tom een rooden en Thijs een blauwen bengaalschen lucifer aan en beiden cirkelden ze er mee door de lucht.
‘Pas op, Tom! Pas op, Thijs!’ riepen de tantes nu beiden verschrikt uit. Tante Foke spreidde angstig haar armen beschermend over het andere vuurwerk uit, doodsbang, dat een vonk op dat gevaarlijke goedje zou vallen en tante Koos stond achter haar stoel met haar handen voor het gezicht, erg ongerust, dat die dikke lucifers zouden ontploffen.
‘'t Kan heelemaal geen kwaad, juffrouw!’ stelde Hein de tantes gerust.
‘Nee, heelemaal niet!’ verzekerde Tom, klaar om een nieuwen lucifer aan te steken.
‘Die donderpotten en voetzoekers en zevenklappers wel, - die ontploffen! Maar zoo'n bengaalsche lucifer kan net zoo min kwaad als 'n gewone lucifer!’ legde Hein tante Koos nog eens uit.
| |
| |
‘Wil ik 't licht uitdoen? Dan is 't nog veel mooier,’ riep Thijs en hij stond al op een stoel.
‘Nee, nee, nee, niks daarvan, niks daarvan, Thijs!’ riepen de beide tantes als uit één mond.
‘Geen vuurwerk in de kamer, hoor! Als er een ongeluk gebeurt! Je kan nooit weten, of er geen kruit in zit!’ gilde tante Koos.
‘Och, tante, kruit in 'n bengaalschen lucifer!!!’ riep Tom, erg verbaasd over zooveel onwetendheid bij tante Koos. De gasten schenen het ook nog al komiek te vinden; zij begonnen tenminste alle drie te lachen en tante Koos vond op hetzelfde oogenblik Hendrik en Willem van neef Pieter uit Den Haag beslist veel aardiger en netter jongens dan de vrinden van Tom en Thijs.
‘Van wien heb je dat vuurwerk gekregen, Tom?’ vroeg tante Foke nu.
‘Van mij, juffrouw!’ antwoordde Hein en zijn gezicht glom van puren trots. Hein gaf bij voorkeur vuurwerk aan zijn jarige vrienden, omdat hij dan zelf ook nog plezier van zijn cadeau had en hij kon zich niet voorstellen, dat juffrouw Moorman het present niet prachtig vond.
‘Mooi, he, tante?’ zei Tom, die met het vuurwerk bijzonder in zijn schik bleek te zijn.
‘Ja, erg mooi,’ beaamde tante, ‘maar ik zou toch wel graag willen, dat jullie dat gevaarlijke goedje voorloopig ergens anders opborg!’
In optocht brachten de jongens - op voorstel van tante - het vuurwerk naar het kolenhok, doch niet dan na eerst nog even een Chineesche ster boven de muts van Bet te hebben aangestoken, die telkens - luid protesteerend - op zij sprong, als de vonkjes tegen haar aanspatten.
Toen zij terugkwamen, verraste Tom de tantes plotseling met de mededeeling, dat hij op het laatste oogenblik nog Jan van Slooten, Geert Molenaar en Karel Stevens had geïnviteerd.
‘Maar, jongen, we hebben d'r al tien!’ zei tante Koos, die met schrik bedacht, dat er dan vanavond nog 6 hakken meer boven haar hoofd zouden bonzen.
‘Ja, tante, maar ik dacht, dat als er tien in de kamer konden, er ook wel dertien in konden!’
‘Maar, Tommy, dat gaat zoo toch maar niet!’ merkte tante Foke nu ook zacht op.
‘Och, tante, ze hadden zoo'n zin om te komen en toen heb ik maar gezegd, dat 't goed was!’ verdedigde Tom zich. ‘Als u geen taartjes genoeg hebt, dan hoef ik er geen te hebben!’
| |
| |
‘En die van mij kunnen ze ook krijgen!’ zei Hein.
Het werd een wedstrijd in edelmoedigheid.
‘Van mij de helft!’ riep Wim Roovers; meer kon hij niet afstaan, omdat hij dol op taartjes was.
‘En van mij!’ zeiden Freddy en Thijs, die zich zelf aandoenlijk braaf vonden.
‘Nou, dan zijn we d'er!’ riep Tom enthusiast uit.
‘Dan mogen ze komen, he?’
Tante Foke was al lang verteederd; zij knikte toestemmend en ging stilletjes naar de keuken om aan Jochem op te dragen nog 3 maal vijf taartjes van 4 cents en 2 ons koekjes bij den banketbakker te bestellen.
Een oogenblik later ging de familie aan tafel. De schuchtere verlegenheid der gasten had al heel spoedig plaats gemaakt voor uitbundige vroolijkheid. Tante Koos zat tusschen Tom en Hein in, en haar ooren tuitten van de verhalen, die de jongens elkander deden. Hein was bij zijn kameraden bekend voor zijn goochelkunst en na de soep noodigde Tom zijn vrind al uit om den tantes eenige van zijn sterkste toeren te vertoonen. Tom behoefde niet lang bij Hein aan te dringen; hij was dadelijk bereid. Met een zwierige buiging stond hij op en begon, alsof hij jarenlang bij Bamberg of Cagliostro in de leer was geweest:
‘Hum! Hum! Dames en heeren! Is er één van het eerwaardige gezelschap, die mij aan twee rijksdaalders kan helpen?’
De tantes haalden haar portemonnaie te voorschijn; tante Foke had één rijksdaalder en twee gulden, tante Koos een gulden en twee kwartjes, maar Hein beweerde, dat hij voor dezen toer beslist rijksdaalders noodig had.
‘Kom,’ zei tante Koos, ‘als je het met rijksdaalders kunt doen, dan kan het toch ook evengoed met guldens!’
Hein boog heel beleefd voor juffrouw Koos, precies, zooals hij dat Bamberg indertijd had zien doen, en zei op denzelfden toon van zijn grooten leermeester:
‘Pardon, juffrouw, guldens zijn me te min; ik heb rijksdaalders noodig. In een rijksdaalder zit een geheime kracht, in 'n gulden niet!’
Tante Koos moest nu toch ook hartelijk lachen om den komischen ernst van haar tafelheer; tante Foke was al op en schommelde naar boven om even later met een rijksdaalder terug te komen.
‘Dank u zeer, juffrouw, dank u zeer!’ zei Hein, weer met een zwierige buiging. ‘Heeft één van het doorluchtig gezelschap 'n hoed, 'n heel gewonen hoed voor me?’ vroeg Hein deftig.
Tom sprong op om zijn hoofddeksel uit de gang te halen, doch.
| |
| |
toen hij met zijn sportpet terugkwam, schudde Hein zeer teleurgesteld zijn hoofd en zei:
‘Pardon, jongeheer, dat is geen hoed, dat is 'n pet.’
‘Kan het dan niet even goed met 'n pet?’ vroeg tante Koos, die dat heen en weer gevlieg aan tafel vervelend begon te vinden.
‘Pardon, juffrouw, in zoo'n pet zit geen geheime kracht!’
Tante Koos vond Hein erg lastig met zijn ‘geheime kracht’, doch tante Foke, die begreep, dat Hein alles precies zóó deed, als hij het indertijd van een goochelaar had gezien, zei goedig:
‘Kan mijn hoedje niet dienen?’
‘Pardon, juffrouw, dat is 'n dameshoed en ik heb 'n heerenhoed noodig!’
‘De hoed van Jochem!’ stelde Thijs voor.
‘Precies, jongeheer, daar kan ik het mee doen!’ zei Hein met een goedkeurend knikje.
Thijs holde naar de keuken en een oogenblik later stond Hein met den hoed van Jochem in zijn linker- en de twee rijksdaalders van tante in zijn rechterhand.
‘Dames en heeren!’ zei hij, terwijl hij zijn mouwen opstroopte, ‘ik zal u 'n toer laten zien, dien ik verleden week nog de eer had voor den mottigen negerkoning van Honoloeloe en den overleden, dooien keizer van China te vertoonen, 'n toer, zooals u nog nooit van uw leven hebt gezien. Meer dan honderd menschen, dames en heeren, zijn d'er al gek van geworden, door dien ze geprobeerd hebben mij dien toer na te doen. Maar dit is 'n toer, doorluchtige dames en heeren, waarvan 't geheim alleen door mijn overleden grootvader aan mijn vader zaliger is toevertrouwd, terwijl mijn beroemde vader - hulde zij zijn naam - mij nog juist drie minuten voor zijn dood dit geheim heeft geopenbaard!’
De jongens en ook de tantes waren slap van het lachen. De Katjangs hadden die toespraak misschien wel meer dan twintig keer gehoord, doch nu Hein die speech hier voor de tantes aan tafel hield, glommen zij van trots, en Tom kon niet nalaten, tante Foke even in de zij te porren en te zeggen:
‘Leuk, he, tante? O, hij kan zoo fijn goochelen!’
Tante Foke klopte den jarige lachend op den arm, maar Hein riep barsch:
‘Stilte daar in den engelenbak!’ waarop hij met den meesten ernst doorging:
‘Dames en heeren, zooals u ziet, heb ik hier twee rijksdaalders en 'n hoed. Dit is geen hoed, dames en heeren, met 'n dubbelen bodem of met losgescheurde voering of met een gat, zooals andere
| |
| |
goochelaren gebruiken, neen, dames en heeren, niets van dat alles. Dit is een heel gewone huis-, tuin- of keukenhoed! Weest u zoo goed, mevrouw, en wilt dezen hoed met uw eigenste oogen inspecteeren!’ en met een deftigen zwaai bood Hein het vieze hoedje aan tante Koos aan.
‘Ja, ja, ik geloof het wel, 't is 't hoedje van Jochem!’ zei tante met opgetrokken neus en schoof een eindje met haar stoel achteruit.
‘Pakt u hem maar gerust beet, mevrouw!’ - tante was voor de deftigheid door Hein tot mevrouw bevorderd. -
‘Weest u maar niet vies, dame, u zult er niets onbehoorlijks in vinden!’
De jongens gierden 't uit om Hein's komiekigheid, doch tante Koos vond het hoogst onaangenaam, dat Hein Jochem's hoedje vlak onder haar neus hield. Zij duwde - eenigszins nijdig - Hein's arm weg en zei:
‘Neen, dank je, Hein, we zitten nog aan tafel!’
‘Mag ik u dan dezen hoed presenteeren, mevrouw?’ ging Hein onverstoorbaar kalm door, thans tot tante Foke.
Fokeliene nam den hoed aan, draaide hem om en om en wilde hem daarna teruggeven, terwijl ze zei:
‘Ik heb 't gezien, meneer, er is niets bijzonders aan!’
‘Pardon, wilt u de voering niet eens uit elkander halen?’ vroeg Hein, blijkbaar nog niet tevreden.
‘Is dat bepaald noodig?’ informeerde tante.
‘Beslist!’ knikte Hein.
‘Nou, Thijs, doe jij dat dan maar!’ zei tante heel handig en reikte lachend Jochem's hoofddeksel aan haar buurman over.
Thijs haalde met de grootste nauwgezetheid de voering van het hoedje naar buiten en gaf daarop het hoofddeksel aan Hein terug met de woorden:
‘'t Is in orde, hoor!’
Tante Koos wou juist zeggen, dat Thijs zijn handen moest gaan wasschen, toen Hein al weer lawaaiig naast haar stond te schreeuwen:
‘U ziet, geëerd gezelschap, dat er aan dezen hoed niets bijzonders is. Let thans op, dames en heeren, wat er gaat geschieden. De mottige koning van Honoloeloe heeft de kinderstuipjes en de waterpokken gekregen van louter verbazing en de overleden, dooie keizer van China heeft mij honderdduizend gulden geboden om het geheim in zijn graf mede te nemen, als toen zij dezen toer met eigen oogen hadden aanschouwd.’
Tom sloeg uit opgewondenheid om deze nieuwe mop van Hein zoo hard op de tafel, dat tante Koos van schrik van haar stoel
| |
| |
opwipte, doch de goochelaar ging - met een armzwaai naar Freddy - plechtig door:
‘Op één, twee, drie van dezen jongenheer, slik ik den rijksdaalder in. Gaat uw gang, jongenheer!’
‘Eén, twee drie!’ giegelde Freddy, en Hein stak de twee rijksdaalders in zijn mond.
Tante Koos vond den goochelaar op dat oogenblik vrij onsmakelijk, maar Hein was zich hiervan blijkbaar allerminst bewust.
‘Un, deux, trois!’ schreeuwde hij en stond te slikken, alsof hij een zak met zilverstukken naar binnen moest werken.
‘Kijkt u thans allen naar het topje van den neus van de geachte dame, die naast me zit!’
Allen keken naar den neus van tante Koos, die rooder was dan ooit en van dit oogenblik maakte Hein gebruik om de rijksdaalders behendig met zijn rechterhand uit zijn mond te nemen.
‘Uit het topje van dezen schoonen neus, dames en heeren, zal ik de rijksdaalders te voorschijn laten komen. Mevrouw’ - en Hein boog zeer beleefd voor tante Koos - ‘weest u zoo goed even te kukelekuën!’
‘Wat moet ik doen?’ vroeg tante Koos heel verbaasd.
‘Kukelekuën, zooals de kippetjes doen, als ze 'n ei leggen!’
Tante Koos overwon zich zelve en riep met piepend stemgeluid: ‘Kukeleku!’
‘Goed zoo, dame, goed zoo, dat hebt u meer gedaan, zooals ik zie!’ zei Hein, zonder dat een spier op zijn gezicht vertrok, en met een forschen greep vatte hij onverwachts tante Koos stevig bij den neus, schudde het vieze hoedje van Jochem vlak voor haar mond heen en weer en schreeuwde:
‘Hocus Pocus Pats! Kukeleku! Deze kip legt rijksdaalders inplaats van eieren, zooals u zult zien. Hup, één! Hup, twee!’ en de twee geldstukken gleden langs tante's neus in den hoed.
‘Le voilà, zooals de Franschman zeit, wat zooveel beteekent als: ‘kijk maar in mijn hoed, daar liggen ze al!’ riep Hein en liet de rijksdaalders triomfantelijk in Jochem's hoofddeksel op en neer dansen.
De jongens proestten van het lachen, doch tante Foke keek bezorgd naar haar zuster, die paars van ingehouden woede haar neus met haar zakdoek zat te bewrijven. Zoo'n viezen, onopgevoeden jongen als Hein had zij van haar leven nog nooit gezien. Zij had het hoogst ongepast van Hein gevonden, dat hij haar zoo maar met zijn vuile vingers bij haar neus had gepakt en ze huiverde als ze nog aan het vieze hoedje van Jochem dacht en aan de rijks- | |
| |
daalders, die van den mond van haar buurman naar haar neus waren verhuisd. Geen oogenblik kwam het bij haar op, dat Hein alles precies zoo had gedaan, als hij het Bamberg had zien doen en toen de jonge goochelaar nieuwe toeren met de rijksdaalders wilde vertoonen, riep zij snibbig:
‘Nee, nee, hoor, nou gaan we weer eten. 't Is nou meer dan genoeg geweest!’
‘Anders wordt het eten koud!’ zei tante Foke gauw, waarop Hein voorloopig van verdere toeren afzag.
Doch na het dessert kreeg de jeugdige Blommers op herhaald aandringen van Tom en Thijs toestemming om nog een van zijn sterkste stukjes aan de tantes te laten zien. Hein plaatste een glas voor zich op tafel, schonk dit boordevol wijn en vroeg daarna aan het ‘geëerd gezelschap’ om een speelkaart. Tom haalde een spel kaarten uit de voorkamer, waarop Hein heel voorzichtig den hartenheer op het glas deponeerde. Daarna nam hij een kwartje uit zijn portemonnaie en legde dit muntstukje midden op den hartenheer.
‘Geachte dames en heeren!’ begon hij weer, ‘ik zal u thans vertoonen den beroemden toer van 't glas, den hartenheer en het kwartje! Wanneer ik commandeer; “Eins, zwei, drei!” dan zal dit kwartje door de kaart in het glas verdwijnen!’
‘Er kunnen toch geen ongelukken van komen?’ vroeg tante Koosje angstig.
‘Absoluut niet, mevrouw, weest u maar niet bang, de toer mislukt nooit. Ik heb hem verleden maand nog voor den Keizer van Japan vertoond, die mij als belooning de orde van de Groote Ster heeft geschonken!’
Op hetzelfde oogenblik begon Hein met zijn beide handen langs de kaart te wrijven, waarbij hij allerlei onverstaanbare klanken uitstootte. Tante Koos - toch nog niet geheel gerust - verlangde naar het einde van de goochelpartij en drong daarom op spoed aan.
‘Doe 't nu maar gauw, Hein!’ zei ze.
‘Ja, juffrouw, maar ik moet eerst nog de kaart bewerken. Er zit nog geen geheime kracht genoeg in!’ verzekerde Hein.
Tante zuchtte, doch Hein merkte dit niet op. Hij wreef net zoo lang, tot de geheime kracht volgens hem in de kaart gevaren was. Toen stroopte hij zijn mouwen weer op en riep:
‘Doorluchte dames en heeren, jetzt geht's los! Let u thans op, als wat er gaat geschieden. Ziet, hoe ik het kwartje zal laten verdwijnen!’
De tantes en de jongens zaten vol spanning te kijken. Hein stond klaar, om - zooals hij dat gewoon was - de kaart met zijn middenvinger behendig weg te knippen.
| |
| |
‘Eins... zwei...’ en het ‘drei’ was er nog niet uit, of het glas, de hartenheer en het kwartje vlogen gezamenlijk van de tafel midden op den schoot van tante Koos. Wat nooit gebeurde, was dien middag geschied; Hein had tegen het glas inplaats van tegen de kaart geknipt; de toer was dezen keer voor het allereerst mislukt.
Met een gil sprong tante Koosje op,... het glas viel in scherven op den grond, het kwartje en de hartenheer gleden onder de tafel, en de wijn stroomde als een beekje langs tante's rokken naar beneden.
‘Zie je nou wel, dat komt er van, ik heb 't wel gezegd!’ riep tante Koosje woedend en ging wanhopig weer zitten, toen ze zag, dat de wijn van haar rokken op haar mooi tapijt siepelde.
Tante Foke lag al naast haar zuster neergeknield en trachtte den wijnstroom in haar servet op te vangen. Als een berouwvol zondaar stond de bewerker van al dat onheil naast de tantes; hij keek verslagen en beteuterd naar den grond en stamelde verlegen:
‘'t Lukt mij anders altijd! 'k Begrijp niet, hoe 't gekomen is.’
‘Och wat!’ riep tante Koosje nijdig, ‘ik heb je nog zoo gewaarschuwd!’
‘Zou 't er uit gaan?’ vroeg Tom angstig, toen hij de wijnvlek al grooter en grooter zag worden.
‘Natuurlijk niet! Nooit!’ bitste tante Koos.
‘Wil ik er zout opgooien?’ vroeg Hein, die altijd had gehoord, dat zout radicaal tegen wijnvlekken hielp en nog steeds hoopte het hart van juffrouw Moorman te kunnen verteederen.
‘Och, wat, zout! m'n heele japon is bedorven!’ huilde Koosje.
‘Nou kom, we kunnen haar laten uitstoomen!’ suste tante Foke, die medelijden kreeg met den ongelukkigen Hein.
‘Zou het er dan heusch uitgaan?’ vroeg Hein nog eens.
‘Zeker!’ knikte Fokeliene.
‘Dan wil ik het wel betalen!’ zei Hein, die begreep, dat hij heel veel tegenover de dames Moorman had goed te maken.
‘Nou jongen, dat hoeft niet! zoo erg is 't nog niet!’ zei Fokeliene lachend.
Hein was gerustgesteld; hij begreep, dat zijn zonde hem door de eene helft van de dames Moorman vergeven was.
De andere helft echter kon niet lachen. Langzaam stond zij op en - haar rokken met haar beide handjes voorzichtig in de hoogte houdend - dribbelde zij de kamer uit, om zich te gaan verkleeden. Toen tante Koosje een kwartier later in een andere japon de trap afkwam, liet Bet juist de eerste gasten voor de groote visite binnen. Het eerste bedrijf van het drama was geëindigd; het tweede zou beginnen.
|
|