| |
| |
| |
Vier en twintigste hoofdstuk.
De dagen na de ontvluchting schenen voor de Katjangs louter feestdagen te moeten zijn.
Na de match waren zij in optocht naar de familie Brummer getrokken en toen zij voor het huis van de Kachelpijp kwamen, hadden de jongens Tom en Eddy weer op de schouders gehesen en zingend het overbekende lied:
En A.F.C. gaat nooit verloren.
Falderalderiere, Falderalderiere.
hadden zij de overwinnaars voorbij het huis van meneer en mevrouw Van Drunen gedragen. Thijs had triomfantelijk naast zijn broer gelopen en Kees Brummer had - voorop marcherend - het hele zaakje met een rieten wandelstokje gedirigeerd. En toen zij vlak voor het raam van de Kachelpijp waren aangekomen hadden ze allemaal tegelijk geroepen:
‘Hoera! Leve de Katjangs!’ en Tom was opeens gaan zingen:
De Kachelpijp, die juist meneer Pesters, de Duitse leraar op bezoek had, was nijdig opgesprongen en had - knarsetandend van woede - achter het gordijn staande, de bende nagekeken.
‘Vlegels! Vlegels!’ had hij gebromd, maar hij had er niets aan kunnen doen.
Tom en Thijs Reedijk hadden voor goed met de zo gehate Kachelpijp afgerekend.
Bij de familie Brummer was het een reuze fuif geworden. De overwinning van A.F.C. II was er glansrijk gevierd. Dokter Blommers, Hein, Tom, Thijs, Eddy en Henk hadden er allemaal gegeten - bij de Brummers kon zo iets altijd - en het was een gespeech en gezang geweest zonder eind! Hein Blommers, die bij de Meerburger jongens beroemd was om zijn goochelen, had allerlei toverkunstjes met kaarten en rijksdaalders vertoond en hij had - net zo als hij vroeger bij de dames Moorman eens had gedaan
| |
| |
- bij een van zijn toeren een wijnglas vol wijn midden op het karpet ‘getipt’, en de hele familie Brummer, met mijnheer en mevrouw aan het hoofd, had tot grote verbazing van Tom en Thijs ‘hoera!’ bij dat ongeluk geroepen.
Het was een allergezelligste pan geworden. Jan Brummer - een oudere broer van Kees - had voorgedragen van Napoleon bij de slag bij Waterloo en de Katjangs hadden zich ‘stuipen’ gelachen, meneer had piano gespeeld en daarna hadden ze met elkaar gebankt. Het was een reuze-fuif geweest.
Om 10 uur waren zij pas met de auto naar Meerburg teruggereden en toen Tom en Thijs 's avonds bij de tantes thuis kwamen, vertelden zij, dat zij nog nooit zo'n lollige familie hadden ontmoet als de familie Brummer en dat zij nog nergens ooit zo'n pan hadden gemaakt als die avond bij Kees!
De tantes toonden zich verheugd met de jongens, maar tante Koos was innerlijk nog het meest blij, dat die ‘reuze-pan’ bij de familie Brummer en niet bij haar aan huis was geweest!
Geduldig hadden de tantes het hele relaas van de voetbalmatch aangehoord. Tante Foke had al maar met haar hoofd zitten knikken en telkens gezegd: ‘Kranig, hoor, Tom, kranig!’ maar toen Thijs tante had verteld, dat die halfback van H.B.S. Tom wel vijf keer ‘getackelt’ had en tante weer zei: ‘kranig, hoor, Tom, kranig!’ toen begrepen zij beiden, dat tante Fokeliene nog maar steeds niet het ware begrip van het edele voetbalspel had.
De volgende dag was het al weer vacantie voor de jongens. Dat was nu al de vierde dag, dat zij als prinsen door Meerburg liepen. Ze vonden het leven reuze-fijn en Meerburg een paradijs! Zij begonnen zo langzamerhand te geloven, dat er voor hen geen school en geen leraren meer bestonden. Het was hun, of die vreselijke tijd, die zij bij de Kachelpijp hadden doorgebracht, al heel lang achter hen lag. Het was voor Tom en Thijs bij de tantes louter rozengeur en maneschijn!
's Avond om 8 uur was met de post het sportblad van Het Dagblad gekomen. Kees Brummer had het hun gezonden en Thijs las de tantes het verslag van de match voor. Elke keer, wanneer er wat van Tom Reedijk stond, schudde tante Foke bewonderend haar hoofd.
‘Staat dat nou allemaal in de krant?’ vroeg tante, die haar oren nauwelijks geloven kon.
‘Kijk maar!’ riep Thijs en hij liet het tante zien.
‘Ja, Koos, het staat er!’ knikte tante Foke. ‘Mooi hoor, Tom! Jij bent 'n bolleboos in 't voetballen!’
| |
| |
Thijs ging door met het verslag. Maar toen hij kwam bij het gedeelte, waarin beschreven stond, dat Tom tegen de grond was getrapt en hij wel 5 minuten op het veld had gelegen, jammerde tante Koos:
‘Zie je nou wel, Foke, dat het 'n vreselijk ruw en woest spel is en lang niet zonder gevaar?’
Thijs ging maar gauw door en vol trots las hij de slotzinnen voor:
‘De nieuwe linkervleugel van het tweede heeft uitstekend voldaan. Met twee zulke jonge, veelbelovende spelers als Tom Reedijk en Eddy Loomans kan A.F.C. II de toekomst met vertrouwen tegemoet zien!’
‘Prachtig, hoor, Tom, prachtig!’ zei tante Fokeliene nog eens. ‘Daar kun je 't mee doen, hè, jongen?’
Tom glunderde van pleizier en hij las het verslag voor zich zelf nog eens over.
Ja, het was mooi, erg mooi, maar er was toch één ding, dat hem bezwaarde, dat hem zorgen gaf.
En op eens vroeg hij het, zekerheidshalve aan tante Foke.
‘Mag ik elke Zondag met A.F.C. meespelen, tante?’
Daar lag de vraag.
Tante Fokeliene wist niet, wat zij moest antwoorden. Moest zij nu vertellen van de kostschool? Nee, dat kon zij niet! Zij had trouwens nog niets gehoord van dokter Blommers.
‘Ja, jongen, dat weet ik niet! Daar moeten wij nog eens over denken!’
‘Hè, toe, tante!’ drong Tom aan.
Tante Fokeliene zat er bepaald mee in.
‘Wat denk jij d'er van, Koos?’ vroeg zij, om het antwoord maar van zich af te schuiven.
Doch juffrouw Koosje Moorman behoefde niet te zeggen, hoe zij er over dacht, want op dat moment ging de deur open en trad dokter Blommers binnen.
Met een ‘hoera!’ werd hij door de jongens ontvangen, en hij was niet zo goed, of hij moest dadelijk het verslag in Het Dagblad lezen.
‘Nou, da's mooi, hè, heel mooi!’ vond dokter Blommers.
‘Maar nou moeten wij eens over wat anders praten, jongens! Het leven is niet enkel voetballen en plezier!’
Tom en Thijs keken elkaar even aan. Wat zou er nou komen?
‘Jullie hebt 4 dagen vacantie gehad! Nou moeten wij weer eens aan 't werk, hè?’
| |
| |
Ja, dat was waar! Eigenlijk wel jammer, want het ging alles nu juist zo fijn en zij zouden er helemaal geen bezwaar tegen hebben, als het zo nog 'n paar weken duurde! Maar zij begrepen zelf, dat dat niet mogelijk was.
‘Wat had jullie zelf gedacht?’ vroeg de dokter.
‘Nou, dat we hier bleven!’ antwoordden ze beiden tegelijk.
Tante Foke keek vlak voor zich op de grond en trok erg zenuwachtig met haar onderlip. Zij was bang, dat het een heel erge teleurstelling voor Tom en Thijs zou zijn.
‘Ja, jongens,’ hernam de dokter, ‘dat zouden de tantes zelf ook wel willen, maar dat gaat nu eenmaal niet!’
‘Moeten wij dan terug?’ vroeg Thijs ineens en hij was plotseling bleek geworden.
‘Nee, nee, nee, maak je maar niet bezorgd, dat gebeurt niet!’ stelde dokter Blommers Thijs gerust.
‘Hè, hè!’ Thijs ademde op!
‘Kijk es, jongens, ik heb vanmiddag met jullie vader gesproken!’
‘Met vader?’ riepen zij weer tegelijk en zij keken stom-verbaasd de dokter aan.
‘Ja, ik had hem Zaterdag 'n telegram gestuurd en nu vandaag heb ik hem telefonisch gesproken!’
‘Hè, wat jammer, dat we daar niet bij waren!’ riep Tom. Hij had zo graag de stem van zijn vader gehoord.
‘Ja, Tom, maar dat ging nou eenmaal niet! Ik had met je vader in die paar minuten heel wat te bespreken! Jullie vader vindt ook, dat jullie onmogelijk bij de tantes kunt blijven!’
‘Waar gaan we dan heen?’ vroeg Thijs en er klonk merkbaar angst in zijn stem.
‘Dat kom ik jullie nou eens vertellen!’ zei dokter Blommers en hij ging er voor zitten. ‘Jullie gaat naar 'n kostschool!’
‘'n Kostschool?’
De jongens keken elkaar aan. Daar hadden zij in het geheel niet op gerekend. Zij wisten nog niet dadelijk, wat zij daarvan denken moesten.
‘'n Strenge kostschool?’ vroeg Thijs, zichtbaar benauwd.
‘Nee, nee, helemaal niet!’ en toen vertelde dokter Blommers de twee jongens hetzelfde, wat hij twee dagen geleden al aan de tantes van de kostschool van meneer Van Til had meegedeeld.
‘Jullie zult het daar wat prettig hebben! Die Jan van Beek tenminste vindt het er reuzefijn!’
‘Wat is dat voor 'n jongen, die Jan van Beek?’ informeerde
| |
| |
Tom. Want voor Tom maakte het nog een heel verschil uit, wat voor 'n soort jongen die Jan was.
‘Nou, da's niet wat je noemt 'n heilig boontje!’ lachte de dokter. ‘Hij is naar de kostschool gestuurd, omdat ze het op de H.B.S. niet met hem konden bolwerken!’
‘Is ie dan van school gejaagd?’ vroeg Tom.
‘Ja, 't was 'n lief heertje!’
O, nou was Tom gerustgesteld. Die Jan van Beek was dus geen brave Hendrik!
‘En vindt ie 't daar lollig op die kostschool?’ vroeg hij nog eens.
‘Hij vindt het er heerlijk! Vroeger niet. Toen stond er 'n zekere meneer Hovink aan het hoofd, toen was het eigenlijk 'n soort drilschool! Maar die meneer Van Til is 'n alleraardigste man, die erg goed met jongens op kan schieten! Hij doet alles om het de jongens pleizierig te maken. Ze hebben d'er 'n eigen voetbalclub, 'n roeivereniging, een toneelclub, een fietsclub, een kampeerclub.’
‘'n Roeivereniging?’ vroeg Tom, die dol op roeien was.
De dokter knikte bevestigend.
‘En 'n kampeerclub?’ vroeg Thijs, die dat nog het allermeest toelachte.
‘Ja, ja, ze gaan herhaaldelijk kamperen! Dan maken ze eerst grote fietstochten en dan kamperen ze buiten!’
‘Verdraaid, da's fijn!’ riep Tom.
‘Lijkt het je dus wel, Tom?’ vroeg de dokter.
‘Nou en of!’ antwoordde Tom. ‘En jou, Thijs?’
Ja. Thijs leek het ook best toe.
‘Onder allemaal jongens, da's enig!’ riep Tom.
‘Als het tenminste geschikte pisangs zijn!’
Doch op eens keek Tom naar tante Foke en op hetzelfde ogenblik hing hij - in zijn grote hartelijkheid - al om haar hals.
‘Ik was toch nog het liefst hier gebleven, tante!’
‘Da's lief van je, hoor, Tommie, dat je dat zegt!’ zei tante Foke en zij wiste tersluiks een traan uit haar oog weg.
‘Ja, maar ik meen het echt, tante! We hebben het hier fijn!’
‘Onder jongens zullen jullie het nog veel prettiger hebben dan met twee ouwe tantes!’ meende juffrouw Fokeliene.
Thijs stond er wat verlegen bij. Hij was nu eenmaal niet zo spontaan als Tom.
‘En wat zeg jij d'er van, Thijs?’ vroeg tante Koosje en zij gaf Thijs een hand.
| |
| |
‘Ik hen blij, dat we niet naar die zure Kachelpijp terug hoeven!’ antwoordde Thijs.
Dat zou Thijs vreselijk hebben gevonden. Hij had het er zo ellendig gehad, dat hij al het andere goed vond. En wat dokter Blommers van die kostschool vertelde, nou dat leek ook Thijs wel leuk toe. Vooral dat kamperen trok Thijs aan! Want Thijs hield van buiten zijn, hij hield van de hei en van bossen.
Dokter Blommers stond op.
‘Nou, jongens, dan breng ik jullie overmorgen met de auto naar Buurlo!’
‘Overmorgen al?’
‘Ja, ja, we moeten nou weer aan 't werk! 't Is niet elke dag kermis!’ lachte de dokter. ‘Ik heb vanmiddag met mijnheer Van Til alles al telefonisch besproken! Hij zei: “Laat ze maar komen! Zij zullen welkom zijn!” Dus, jongens, jullie weet het, overmorgen om 8 uur met de auto!’
Toen nam dokter Blommers afscheid. Tante Foke klopte hij nog eens extra hartelijk op haar schouder en hij zei tot haar:
‘Houd je maar flink, ouwetje! Denk maar: de jongens gaan nou naar 'n goed nest!’
‘Nou, adio! Tot overmorgen!’ riep hij nog eens bij de deur en hij liet Tom en Thijs met de tantes alleen.
‘Wat gaan we nou al weer gauw weg, hè?’ zei Tom. Hij was nu juist weer zo thuis bij de tantes, en hij moest nog even wennen aan de gedachte, dat zij weer weggingen, al zouden zij daar te Buurloo dan ook onder jongens zijn.
Toen ging Thijs in eens tussen de beide tantes zitten en hij vroeg:
‘Zeg, tantes, mogen wij Zondags, als wij niet kamperen wel eens bij u komen?’ Want dat was het, wat Thijs eigenlijk nog het meest in dat nare, ongezellige huis bij de Kachelpijp gemist had.
‘Da's afgesproken, Thijs!’ zei tante Foke, die dit op eens een lichtpunt vond.
Toen Fokeliene had toegestaan, kon Koosje niet meer weigeren.
‘Dus het mag?’
De twee tantes knikten.
Nu was het idee van een kostschool ook voor Thijs helemaal geen verschrikking meer en hij riep uitgelaten:
‘Fijnemans!’
Ook Tom vond het heerlijk, maar Tom dacht er over, hoe het nu in de toekomst moest gaan met het spelen in A.F.C. II! Dat
| |
| |
zou nu natuurlijk gedaan zijn. Dit was Tom's enig bezwaar tegen de kostschool te Buurloo.
* * *
De volgende middag gingen de Katjangs nog eens naar de H.B.S. om afscheid van de Meerburger-jongens te nemen. Toen zij vertelden, dat zij naar 'n kostschool te Buurloo gingen, vroeg Freddy Rutgers:
‘Naar de kostschool van Buikie?’
‘Nee, naar de kostschool van Til!’ was het antwoord van Tom.
‘Nou ja, dat is hetzelfde!’ lichtte Freddy hem in.
‘O, man, daar moet het zo lollig wezen! Een neef van mij is er ook, Kees Rijger, en die schreef me laatst, dat ze het er zo fijn hadden. Die Buikie moet 'n reuze-vent zijn!’
‘Is dat de baas..... Buikie?’ informeerde Tom.
Freddy zei, dat het zo was! ‘En ze doen d'er van alles, voetballen, roeien, cricketten, kamperen, komedie spelen. Nee, man, 't is er fijn!’
‘Vertikkie, 'k wou, dat ik daar ook naar toe mocht!’ zei Geert Molenaar, die met een heel strenge pipa het nou juist niet zo erg prettig thuis had.
‘De Slof!’ waarschuwde Jan Boldingh.
Het was net, als op die eerste dag, maar de directeur kwam nu heel anders naar de Katjangs toe als de vorige maal. Hij had van dokter Blommers het een en ander over de heer en mevrouw Van Drunen gehoord en hij was nu veel beter te spreken dan bij de eerste ontmoeting.
De heer Bartels stak dadelijk zijn hand uit en zei heel joviaal:
‘Zo, jongens, kom jullie afscheid nemen?’
Tom en Thijs begrepen niets van de plotseling veranderde houding van de directeur.
‘En jullie gaat morgen naar de kostschool, hoor ik?’
O, dat wist de Slof dus al!
‘Dat is 'n heel goeie school, daar kunnen jullie heel wat leren!’ zei de heer Bartels.
Kijk, daar had je weer de Slof! Alle anderen spraken over cricketten, voetballen, roeien, kamperen, maar de Slof had het dadelijk over leren. Nou ja, daar was ie natuurlijk ook directeur voor!
‘Ja, 'n heel goeie school!’ herhaalde de heer Bartels nog eens. ‘Leer d'er maar goed, hoor, dan hoop ik jullie later als student terug te zien!’
| |
| |
Daar kwam de Bobberd! Ook de heer Kreukniet stevende dadelijk op de Katjangs af.
De begroeting met de leraar in de wiskunde was allerhartelijkst. De heer Kreukniet schudde zowel Tom als Thijs joviaal de hand.
‘Ga jullie naar Buurloo?’ vroeg hij. ‘'t Spijt me, dat jullie niet weer hier op school komen!’
‘Nou’, zei Tom en hij begon te lachen. ‘Ik heb anders wel eens muizen in de klas bij u losgelaten!’
Ja, ja, dat herinnerde de heer Kreukniet zich ook.
Het was 'n heel spektakel geweest! Dat was nog in de tijd, toen hij zo vreselijk geplaagd werd!
‘Hoe gaat het met mevrouw, meneer?’ vroeg Tom ineens.
Mevrouw Kreukniet was heel lang gevaarlijk ziek geweest en omdat dokter Blommers hun dat had verteld, hadden ze onder elkaar afgesproken de Bobberd nooit meer te ‘pesten’.
‘Dank je, Tom, heel goed! Mevrouw is nu al bijna weer 'n jaar thuis!’
‘Fijn, hè, meneer!’ zei Tom.
Mijnheer Kreukniet knikte en er was in zijn ogen een warme tinteling, die de jongens nauwelijks opmerkten.
‘Nou, jongens, het beste, hoor! 't Ga jullie goed in Buurloo!’ en de heer Kreukniet schudde hun nog eens hartelijk de hand.
‘Toch 'n goeie vent, die Bobberd!’ vond Tom.
Daar kwamen de Mof en de Kikkert! Van die twee moesten Tom en Thijs niets hebben. Zij draaiden zich beiden tegelijk om en Tom riep zo hard, dat de Mof en de Kikkert het duidelijk konden horen:
‘Zeg, lui, we gaan hier weer vandaan! We gaan naar kostschool! Blijf jullie maar hier op 't hok! Jullie liever dan wij!’
‘Zie zo, die zit!’ zei Tom zacht.
De bel werd geluid en de jongens moesten naar binnen. Nog eens namen Tom en Thijs afscheid van alle Meerburger vrinden, van Jan Boldingh, Freddy Rutgers, Geert Molenaar, Piet Hoekstra en alle anderen.
‘Nou, lui, 't ga jullie goed, hoor!’ schreeuwden zij hen na.
‘Adios!’ groetten de makkers.
Freddy Rutgers keerde zich bij de deur nog eenmaal om en riep:
‘Doe jullie de groeten aan Kees Rijger!’
‘We zullen het doen, hoor! Adios!’ en toen liepen zij naar huis, waar de tantes hen wachtten om een auto-tochtje te maken.
| |
| |
Die avond speelden zij met de tantes bridge, wat zij van vader en moeder hadden geleerd.
Tante Koos merkte tot haar verrassing, dat Tom zelfs heel goed speelde en het was voor het eerst in die vijf dagen, dat tante Koos werkelijk spijt had, dat de neven weg gingen. Want tante Koos was verzot op bridge en zij stelde zich nu al heel wat voor van de Zondagen als de jongens er zouden zijn en met hen 's avonds bridge zouden spelen.
Voor het laatst lagen Tom en Thijs die avond in hun bed in het bekende slaapkamertje.
Tante Foke kwam hun nog eens - net als vroeger - ‘toedekken’ en toen zij dat deed, voelde Thijs iets nats op zijn wang vallen.
* * *
De volgende morgen waren de jongens om 7 uur al beneden. Jochem was er ook al en Bet liep al maar zenuwachtig heen en weer.
‘Wel, mens,’ zei Jochem, ‘jij doet net, of die jongens naar de Oost gaan. Buurlo ligt niet aan de andere kant van de aardbol!’
‘Nou, 't is toch 'n heel ding, zo naar 'n kostschool!’ vond Bet. Bet meende nog altijd, dat Tom en Thijs naar 'n soort verbeterhuis gingen.
Tante Foke kon aan het ontbijt niets naar binnen krijgen en ook bij tante Koosje ging het niet erg. Nu de jongens weer weggingen, vond zij het toch ‘naarder’ dan zij oorspronkelijk had gedacht.
‘Zullen jullie veel schrijven, jongens?’ vroeg tante Foke.
‘Vast, hoor, tante!’ riep Tom.
‘Zulke brieven!’ beloofde Thijs en hij wees een meter lang.
‘Nou, met de helft zijn we ook al tevreden, hè Koos?’
Toen stapte dokter Blommers binnen.
‘Daar zijn we al om de twee boeven te halen!’ riep hij op zijn bekende, joviale toon. ‘Alles klaar voor de reis?’
Tante Foke keerde zich om en snoot hoorbaar haar neus. Toen keerde ook tante Koos zich om en begon evenals haar zuster haar neus te bewerken! En in de deur stond warempel Bet ook al met een zakdoek in de hand.
‘Kom, jongens, nou zal 't wezen, hè!’ zei tante Foke.
‘Dag, tantes! Dag, tantes!’ riepen de jongens hartelijk en zij plakten eerst tante Foke en daarna tante Koos een zoen op de wang! En toen schudden zij zo lang Bet de hand, dat de oude
| |
| |
meid bang begon te worden, dat zij de arm er uit zouden trekken.
‘Dat jullie het erg prettig zult hebben, hoor, jongens!’ zei tante Foke.
‘Ja, jongens, dat hoop ik ook!’ vulde tante Koosje aan.
Bobbie begon op eens vreselijk tegen Tom op te springen.
‘Nee, maar, kijk nou es zo'n beest, hè?’ zei Bet geroerd.
‘Krek 'n mens! Nou heit ie in de gaten, dat Tom weggaat!’
De tantes gingen mee tot aan de voordeur en Bet en Jochem liepen achter hen aan. Met hun vieren naast elkaar stonden zij op de stoep.
‘Vooruit, jongens, stap in!’ riep de dokter.
Tom en Thijs stapten in.
Daar opeens sprong Bobbie hen achterna in de auto.
‘Mag ie niet mee?’ vroeg Tom.
Tante Foke knikte en dokter Blommers zei, dat hij er niets tegen had.
Daar sloot dokter Blommers het portier.
‘Dag, tantes! Dag, tantes! Dag, Bet! Dag, Jochem!’ schreeuwden de jongens.
‘Dag, jongens! Dag, jongens!’ riepen de tantes.
‘Dag, Tom! Dag, Thijs!’ riep Bet.
De auto reed weg.
Zo lang zij de wagen zagen, stonden de tantes, Bet en Jochem naast elkander op de stoep te wuiven.
‘Dag, tantes!’ hoorde zij nog één keer duidelijk Tom en Thijs roepen!
Toen verdween de auto om de hoek van de gracht.
‘Nou zijn we weer alleen, hè, Foke!’ zei tante Koos.
Tante Foke knikte alleen maar; zij kon niets zeggen. Maar toen zij weer samen in de kamer waren, zei Fokeliene:
‘Dat was net 'n droom, hè, Koos!’
‘Ja, net 'n droom!’ antwoordde tante Koos en zij knipte met haar ogen.
|
|