| |
| |
| |
Vijf en twintigste hoofdstuk.
Tom had hun nieuwe ‘hok’ het eerste in de gaten. Hij zag met zijn goede ogen al van ver een groot bord met:
INSTITUUT VAN TIL
(Voorheen Instituut Hovink).
‘Daar zal het wezen!’ riep Tom.
Een klein, wat scheef gegroeid manneke met een heel hoge rug stond bij de voordeur de bel op te poetsen. Dokter Blommers stopte voor het instituut en dadelijk kwam het kleine manneke naar de wagen toe. Hij nam zijn pet af en vroeg met een hoge piepstem:
‘Benne dat de nieuwe jongeheren?’
Dokter Blommers antwoordde, dat zij het werkelijk waren, waarop het scheve manneke met de hoge rug zich voorstelde met:
‘Ik ben Kobus..... Kobus van de school!’
Kobus was het manusje van alles op het instituut en al jaren aan de kostschool verbonden. De mensen van het dorp herinnerden zich de school niet zonder Kobussie.
‘Komt u maar binnen, komt u maar binnen,’ piepte Kobus, ‘ik zal meneer waarschuwen!’ en hij ging de dokter en de twee nieuwe jongens voor in de gang.
Bobbie, die door Tom aan zijn riem in de auto was vastgelegd, begon erbarmelijk te janken en te blaffen, toen hij zijn jonge baas in het huis zag verdwijnen.
‘Nou, jongens, nou zal 't wezen!’ zei de dokter, toen zij met hun drieën in het spreekkamertje zaten. ‘Nu ben jullie in jullie nieuw tehuis!’
Thijs keek nog 'n beetje verslagen rond, maar Tom voelde zich bij de gedachte, dat hij hier onder jongens zou zijn, al op zijn gemak.
‘Het lijkt mij wel leuk met allemaal jongens!’ zei Tom.
| |
| |
Op dat ogenblik stapte mijnheer Van Til binnen en begroette dokter Blommers. Dadelijk daarop ging hij naar Tom en Thijs, schudde hun beiden allerhartelijkst de hand en zei met een prettige, volle stem:
‘Zo, jongens, welkom op het instituut! En wie van jullie tweeën is nu Tom?’
Tom deed een stap naar voren.
‘Zo, dan ben jij dus de voetballer?’
Tom begreep niet, hoe meneer dat nu al wist.
De instituteur merkte Tom's verbazing en hij ging lachend door:
‘Je ziet, Tom, dat ik al aardig ingelicht ben!
Nou, je zult hier door de jongens met gejuich binnen gehaald worden! We hebben bij B.F.C. een goede links buiten hard nodig. Ja, B.F.C. zal je nog al meevallen, al is het dan ook geen A.F.C. Wij hebben toch eerste klas spelers in de club! De keeper is een Engelsman, meneer Robertson! En de spil, meneer Samson, heeft 'n paar jaar meegespeeld in het eerste van Sparta uit Rotterdam!’
‘Spelen de leraren hier dan met de jongens mee?’ vroeg Tom zichtbaar verrast.
‘Natuurlijk, jongens, wij doen hier alles samen. Da's toch veel aardiger!’
Ja, dat vond Tom ook, maar hij kon zich niet voorstellen, dat de deftige Slof en de zure Mof uit Meerburg ooit met hen zouden samenspelen in één club! En verbeeld je, de Fluit of de goedige meneer Kreukniet achter 'n voetbal! Dat was nou net zo onwaarschijnlijk als dat de Kachelpijp in een vrolijke bui met hen in een lunchroom taartjes zou zijn gaan eten! Nee, het leek Tom hier 'n fidele boel toe!
‘En, Thijs, ben jij ook 'n voetballer?’ informeerde meneer Van Til.
Thijs moest bekennen, dat hij er niet zo heel veel van kon.
‘Waar houd jij dan zo het meest van, jongen?’
Thijs wist het zo niet.
‘Nou, maar dat vinden wij wel uit, als we mekaar maar eerst goed kennen!’
Op eens vroeg Thijs, wiens verlegenheid al geheel verdwenen was:
‘De jongens gaan ook vaak kamperen, hè, meneer?’
‘In de zomer zo dikwijls als wij maar kunnen,’ antwoordde de heer Van Til. ‘We hebben onze eigen tenten, maar soms trekken wij er ook zo maar op uit en slapen wij bij de een of andere boer gewoon in het stroo!’
| |
| |
‘Da's leuk!’ zei Thijs en zijn ogen schitterden.
‘Zo, dus dat is wat voor jou!’
‘Nou, en of!’ bekende Thijs gul.
‘Dan moeten wij jou hebben voor het bestuur van de kampeerclub, Thijs! Daar is juist 'n plaats in vrij gekomen!’
Thijs leek het heerlijk toe, dat ook hij in 'n bestuur zou komen en vond die meneer Van Til al beslist 'n ‘aardige man.’
‘Kom, jongens, dan gaan we maar dadelijk naar mevrouw,’ zei meneer Van Til, ‘die is erg verlangend om jullie te zien!’
Nee, maar, wat 'n heel andere ontvangst was het hier dan indertijd bij de Kachelpijp.
‘Wat 'n aardige man, hè, Thijs?’ fluisterde Tom zijn broer in het oor, toen zij achter dokter Blommers en meneer Van Til in de gang liepen.
Thijs knikte met een blij, vrolijk gezicht. Hier zou hij zich wel gauw thuis voelen, dat wist hij zeker! En hier zou hij wat betekenen, zou hij ook in 't bestuur komen te zitten!
En wat 'n joviale boel hier op school, dat de leraren zo maar met de jongens alles samen deden! Tom was nu al verlangend om de keeper, die Engelsman, te leren kennen! En die spil, meneer Samson, die vroeger in het eerste elftal van Sparta had meegespeeld!
Zij traden een grote, gezellig gemeubileerde kamer binnen. Mevrouw Van Til kwam naar hen toe.
‘Nou, vrouwtje, hier heb ju nu Tom, de voetballer, je weet wel! En dit is Thijs! Die moeten we hebben voor het bestuur van onze kampeerclub!’
De jongens werden beiden 'n beetje verlegen. Was dat aardige, vriendelijk lachend mevrouwtje de vrouw van meneer Van Til? Was dat nu hun ‘nieuwe mevrouw?’ Wat 'n verschil met de spichtige, zure Agaath! Deze mevrouw was 'n schat van 'n mens, dat zag je zo op het eerste gezicht!
‘Zo, jongens, blij, dat jullie d'er bent!’
Nee maar, wat 'n zachte vriendelijke stem had dat mevrouwtje! ‘We hebben al zo veel van jullie gehoord!’
‘O jé, als het dan maar geen kwaad is,’ dacht Tom, die bij deze mevrouw graag een goede indruk wilde maken.
‘Ik hoop, dat jullie het hier heel prettig zult vinden!’
O, daar waren zij nu al zeker van. Hoe kon het anders bij zo'n aardige meneer en mevrouw! Wat 'n verschil bij de Kachelpijpen!
Nee, hier zouden zij het best uithouden!
| |
| |
Even was het stil. Het scherpe geluid van Bobbie's blaf drong in de kamer tot hen door.
‘Hoor Bobbie eens te keer gaan!’ zei dokter Blommers.
‘Is dat dan uw hond, die daar zo blaft?’ vroeg mevrouw Van Til.
‘Nee, hij is van Tom!’ lichtte de dokter mevrouw in.
En toen tot Tom: ‘Het zal straks 'n heel ding voor Bobbie wezen, als ie ziet, dat jij niet mee teruggaat! Hij zal wel 'n paar dagen weer niet eten, als ie merkt, dat je weg bent!’
‘Heeft ie dat dan al meer gedaan?’ informeerde het kleine mevrouwtje.
Tom vertelde, dat Bobbie twee dagen niets gegeten had, toen hij van huis was gegaan.
‘Arm beest!’
Mevrouw Van Til zei het op zo'n lieve manier, dat Tom nu al van haar hield.
‘Maar waarom heb jullie 'm in de auto gelaten?’ vroeg mevrouw aan de jongens.
‘We durfden hem niet mee naar binnen nemen, mevrouw!’ bekende Tom.
‘Hoor 'em is!’ En weer herhaalde zij op die zachte, meewarige toon. ‘Dat arme beest!’
‘Haal em toch gauw binnen, Tom!’
‘Mag het, mevrouw?’
‘Natuurlijk, jongen!’
Tom en Thijs waren beiden de deur al uit.
‘Het lijken mij aardige jongens toe!’ zei mevrouw Van Til tot dokter Blommers.
‘Dat zijn ze, mevrouw! Wildebrassen, vooral Tom, maar het is toch 'n goed ras!’
En omgekeerd was de opinie misschien nog gunstiger.
‘Wat 'n lief mens is die mevrouw, hè Thijs?’ zei Tom, één en al bewondering.
Thijs was even verrukt als zijn broer.
Ja, dat waren nou eens aardige mensen. Verbeeld je, dat de Kachelpijpse had gezegd Bobbie binnen te brengen. Die zou dadelijk gegild hebben, als zij Bobbie had gehoord: ‘Die hond moet buiten blijven, hoor, die hond moet buiten blijven!’ Dat was wel zeker!
Bobbie rolde haast uit de auto, sprong uitgelaten-blaffend tegen Tom en Thijs op. Vrolijk vloog hij voor de jongens uit, de kamer binnen.
‘Wat 'n schat van 'n hond!’ zei mevrouw en zij streelde Bobbie
| |
| |
over zijn kop, die uit dankbaarheid deze nieuwe vrouw de handen likte. Mevrouw Van Til had nu Tom's hart geheel en al gestolen.
‘Wat is het eigenlijk voor 'n soort hond, Tom?’ vroeg mevrouw. Zij had nog nooit zo één gezien.
‘'n Chinese hond, mevrouw!’ antwoordde Tom trots en hij vertelde mevrouw, hoe hij de hond vlak voor zijn vertrek uit Indië naar Holland van de kapitein van de ‘Brouwer’ - de boot, waarmee hij van Pontianak naar Batavia had gereisd, - cadeau had gekregen.
‘Dan ben je zeker dol op Bobbie!’
‘Ja, mevrouw! En hij ook op mij!’
‘En moet ie dan weer weg?’
Tom keek wat verlegen naar de grond.
‘In ons vorige huis mochten wij hem niet meenemen. Daarom is hij naar de tantes gegaan!’
‘En vond je dat niet naar?’
‘Ja, heel erg!’ bekende Tom.
‘Nou, maar dat moet dan niet weer gebeuren! Als je toch veel van je hond houdt!’
Tom voelde een blos op zijn wangen komen.
‘Mag ie dan hier blijven?’ vroeg hij. Hij kon het zich haast niet voorstellen.
‘Ja, natuurlijk. Het huis is zo groot! We hebben best 'n plaatsje voor em! Wat zeg jij, man?’
Meneer Van Til knikte toestemmend. Die vond het al lang goed, als zijn vrouw het goed vond! In zulke dingen wist zijn vrouw altijd regelrecht de weg naar het hart van de jongens te vinden! Juist dat bewonderde meneer Van Til altijd het meest in zijn vrouw.
‘Dus het mag?’ vroeg Tom en zijn ogen schitterden van opgewondenheid.
‘Dank u wel, mevrouw! Dank u wel, meneer!’
En toen op eens zei Tom tot zijn hond: ‘We blijven bij mekaar, Bobbie! Jij blijft hier, bij de baas!’
Het was, of Bobbie Tom verstond. Hij sprong blij blaffend tegen Tom op, likte hem, waar hij maar kon.
Toen keek meneer Van Til op zijn horloge.
‘Over 'n minuut begint het vrije kwartier! Dan moeten jullie nu maar eens kennis maken met de andere jongens!’
Tom en Thijs vonden het uitstekend. Zij waren verlangend hun nieuwe makkers te ontmoeten en zij gingen met meneer Van Til mee, met Bobbie achter hen aan.
| |
| |
‘Wat 'n aardige mensen, hè Thijs?’ zei Tom weer zacht tegen zijn broer.
Thijs knikte. Op eens fluisterde Thijs:
‘Die mevrouw vind ik gewoon 'n engel!’
Tom was het geheel met hem eens.
Zij waren nu op de speelplaats.
‘De jongens zijn nog binnen, maar zij komen zo dadelijk!’ zei de heer Van Til.
Hij had het nauwelijks gezegd, of zij stormden al naar buiten.
Mijnheer Van Til klapte in zijn handen en riep:
‘Hallo, jongens! Kom jullie es hier!’
Alle jongens keken nieuwsgierig naar de twee Katjangs en hun hond en onmiddellijk daarop stond heel de bende al om hen heen. Bobbie had bijna al even zeer de belangstelling als de twee nieuwelingen.
‘Nou, jongens,’ zei meneer Van Til, ‘hier heb jullie nou de Katjangs, waarvan ik jullie gister al verteld heb!’
Tom en Thijs keken 'n beetje verbaasd. Hoe wist nou meneer Van Til, dat zij de Katjangs werden genoemd? Meneer had de verwondering der jongens opgemerkt.
‘Ja,’ zei hij, ‘wij wisten hier al, dat jullie de Katjangs heten. Dat heeft Freddy Rutgers aan Kees Rijger geschreven!’
Daarop legde hij zijn hand op Tom's schouder en ging door:
‘Dat is nou Tom, de voetballer! Die kunnen we bij B.F.C. goed gebruiken, wat?’
‘Nou, en of!’ riepen er verscheidene jongens.
‘En dit is Thijs. Da's 'n goeie voor het bestuur van onze kampeerclub, dat heb ik al lang in de gaten! En hier heb je Bobbie, da's 'n Chinese hond, die komt ook bij ons op school!’
Een algemeen hoera en gelach weerklonk.
‘Da's 'n goeie waakhond, voor als we gaan kamperen! Ik stel voor Bobbie als buitengewoon lid aan te nemen, in de kampeerclub, vrij van contributie!’
Weer een gelach en een hoeratje!
‘Nu laat ik jullie met de jongens alleen. Jullie zult het wel met elkaar vinden, daar ben ik niet bang voor! Voor de verdere kennismaking heb jullie mij niet nodig!’ en mijnheer Van Til ging weer naar binnen.
De Katjangs waren met hun nieuwe schoolmakkers alleen. Een jongen met een leuk, open gezicht kwam het eerst op hen toe.
‘Ik ben Jan van Beek!’ stelde hij zich voor.
| |
| |
‘O, ben jij Jan van Beek?’ zei Tom. ‘Dan ben jij die jongen, die van z'n vorig hok is gejaagd?’
Jan van Beek keek merkbaar verbaasd.
‘Hoe weet jij dat?’ vroeg hij.
‘Ja, dat heeft dokter Blommers mij verteld. Die heeft met jouw vader en moeder in Frankrijk gereisd. Door jou zijn we hier eigenlijk op school gekomen!’
‘Zo? Nou dan boffen jullie daar bij, want het is hier enig!’ vond Jan. ‘Vroeger bij de andere Baas, was het hier lam, maar nou wil ik nergens anders meer heen. Buikie is 'n reuzevent!’
‘Is Buikie meneer Van Til?’
‘Ja, maar da's geen scheldnaam, hoor! Meneer noemt zich zelf ook wel eens Buikie!’
Toen kwam een andere jongen naar voren.
‘Ik ben Kees Rijger!’
‘O, de neef van Freddy Rutgers?’ vroeg Thijs.
‘Ja, die had me al geschreven, dat jullie kwam!’
‘Je moest de groeten van hem hebben!’
Tom wilde dat niet vergeten.
Toen ineens vroeg een jongen:
‘Jullie bent uit je vorig huis weggevlucht, hè?’
‘Ja, bij de Kachelpijp!’ bevestigde Tom.
Alle jongens begonnen te lachen.
‘We hadden het daar zo ellendig!’ lichtte Thijs, die al helemaal op zijn gemak was tussen de nieuwe makkers, in.
‘Of jullie gelijk hebt!’ zei een vierde.
‘Je kan nooit beter wezen dan hier!’ en daarop stak hij zijn hand uit en stelde zich voor:
‘Ik heet Henri de Breul!’
‘En ik Hein van Waveren!’ zei een lange jongen.
‘Ik Dirk Meertens!’
‘Menno Roorda!’
‘Johnny van Leeuwen!’
Allen stelden zij zich beurt voor beurt aan Tom en Thijs voor en drukten hun de hand!
De Katjangs voelden zich dadelijk al ‘bevrind’ met deze nieuwe jongens. Het was hier een fidele, leuke boel, dat zagen zij zo al.
‘Kijk, daar komen Sampie en de Sir aan!’ zei Jan van Beek.
‘Leuke kerels!’ lichtte Henrie de Breul nog toe.
‘Is de Sir meneer Robertson, jullie keeper?’ informeerde Tom.
‘Precies!’ antwoordde Jan. ‘'n Reuze keeper! Wel net zo goed
| |
| |
misschien als jullie keeper Vermeulen.’
‘Hij heeft jaren lang in Engeland in een eerste klas club gespeeld!’ vertelde Dirk Meertens.
‘En Sampie is meneer Samson, die is onze spil!’ lichtte Kees Rijger in. ‘Da's zo'n aardige type!’
‘Zo, ben jullie de nieuwe jongens?’ vroeg de heer Samson. ‘Welkom op school, hoor! Ik ben meneer Samson, maar als ik er niet bij ben, noemen ze mij Sampie!’
De jongens begonnen te lachen.
‘Good morning! How do you do?’
Dat was de begroeting van de Sir.
‘Hij is de nieuwe links buiten, meneer!’ lichtte Henri de Breul de Engelsman in.
‘Very well!’ was het enige antwoord van de Sir.
‘Nou, jongens we zullen wel eens zien, wie het verste trapt!’ lachte Sampie en hij liep verder.
‘Leuke vent, hè?’ zei Jan van Beek. ‘En hij geeft zo lollig les!’
‘Waarin?’ vroeg Thijs.
‘In het Frans! Jullie had de vroegere Franse frik moeten kennen! Dat was zo'n vals, vervelend stuk eten! De “Bolle” noemden we 'm!’
‘Ja, het is hier niet altijd zo'n lolige, fidele boel geweest!’ lachte Kees Rijger.
‘Jullie zoudt wel anders gepiept hebben, als je bij de vroegere Baas was gekomen!’ zei Menno Roorda.
| |
| |
‘Boe!’ kwam Jan van Beek! ‘En die Huzaar!’
‘Wie was de Huzaar?’ vroeg Tom.
‘Dat was z'n vrouw!’
‘Och, man, 't was hier zo streng!’
‘Om niks kreeg je straf!’
‘Dan moest je in 't Hok of in de Schoenensalon!’
Thijs was innig dankbaar, dat hij niet in die tijd op de kostschool gekomen was.
‘Ja, 't is hier nou heel anders!’ zei Jan van Beek nog eens.
‘We hebben nou zelfs 'n senaat!’ vertelde Henri de Breul met zichtbare trots.
‘'n Senaat?’
‘Ja, net als bij de studenten!’
‘Vertikkie, da's niet mis!’ zei Tom vol bewondering.
Een senaat waarachtig..... dat was nog eens wat! Dat was deftig, dat hadden ze op geen een andere school!
‘Wat doet die Senaat?’ vroeg Thijs.
‘Die vertegenwoordigt de school!’ lichtte Dirk Meertens in. ‘Buikie heeft hem zelf ingesteld! Als wij graag wat anders willen hebben op de school, dan zorgt de Senaat er voor. En als Buikie of de leraren willen, dat wij iets anders doen, dan gaat Buikie..... naar de Senaat!’
Dat vonden Tom en Thijs nou es 'n mooie instelling! Dat leek hun 'n soort kameraadschap toe tussen de leraren en jongens, die zij nog nergens hadden gezien.
‘Ja, en als een van ons 'n gemene streek of zo iets uithaalt, dan komt ie voor de Senaat!’ vertelde Henri de Breul.
‘Wij hebben hier op school ook het spieken afgeschaft!’ zei Jan van Beek.
Dat vond Tom prachtig. Tom had nooit gespiekt en hij had zich altijd geërgerd over de oneerlijkheid bij andere jongens.
‘Nee, spieken doen we hier niet meer! Vroeger wel, toen spiekten we d'er maar op los, maar Buikie heeft het bij de Senaat er door gekregen, dat het hier op school bij de jongens streng verboden werd! Nou zal geen een het meer in zijn hart krijgen het te doen!’ zei Kees Rijger.
‘Maar als wij bij 'n proef heel erg gerejen hebben, dan vraagt de Senaat aan Buikie, of we 'n nieuwe proef mogen hebben!’ vertelde Henri de Breul.
‘En gebeurt dat dan?’
‘Ja, als Buikie het ook zo vindt, dan wel!’
‘Hoeveel zitten er in de Senaat?’ informeerde Tom.
| |
| |
‘Vijf!’ antwoordde Dirk Meertens.
‘En wie kiezen ze?’
‘Wij natuurlijk, dat is nog al widus!’
Thijs vroeg, wie er zo allemaal in de Senaat zaten.
‘Jan van Beek is praeses!’ lichtte Henri de Breul hem in. ‘Kees Rijger assessor primus, Menno Roorda assessor secundas en ik, questor!’
Jongen, dat was niet mis! Tom en Thijs wisten niet eens, wat al die woorden betekenden, maar zij vonden het fijn, die Senaat! Dat was nou eens geen kinderachtige boel! Tom zou het dadelijk aan Kees Brummer en Hein Blommers schrijven.
Twee leraren kwamen naar buiten.
‘Daar heb je de Salamander en de Pierewiet,’ lichtte Jan van Beek hen in. ‘Die waren vroeger, onder de ouwe Baas zo zuur als azijn, maar nou zijn ze ook veel jovialer. Het zijn helemaal geen frikken meer, zoals vroeger!’
Daarop vroeg Kees Rijger:
‘Zeg, Tom, jij speelt in het tweede van A.F.C. hè?’
Tom zei, dat het zo was.
‘Maar nou word je toch lid van B.F.C.?’ riepen er wel 'n vijf jongens teg lijk.
B.F.C. bleek de club van de kostschool te Buurloo te zijn.
Ja natuurlijk werd Tom lid van B.F.C., maar het speet hem toch, dat hij nu niet meer mee zou kunnen spelen naast Eddy Loomans in A.F.C.
‘Maar dat kan toch best!’ meende Kees Rijger. ‘Wij spelen altijd Zaterdagsmiddags. Zondags spelen wij nooit!’
‘Verdraaid nog an toe!’ zei Tom opeens en zijn gezicht klaarde op, ‘dan zou ik misschien ook in A.F.C. kunnen blijven spelen!’
‘Als je 't aan Buikie vraagt, waarom niet?’
‘En anders vraag je 't aan mevrouw!’ zei Henri de Breul. ‘Die doet alles voor ons!’
‘Ja, die weet er bij Buikie alles door te krijgen, als wij 't graag willen!’
‘'n Aardiger mens bestaat er op de hele wereld niet!’ vond Kees Rijger.
‘En je hebt ook nog de Senaat!’ zei Jan van Beek niet zonder gewicht. ‘Voor zulk soort dingen hebben wij nou juist de Senaat! Want het is toch 'n eer voor de school als jij in het tweede van A.F.C. speelt!’
Nee maar, die Senaat vonden de Katjangs 'n pracht instelling.
Op dat ogenblik kwam mijnheer Van Til weer naar buiten.
| |
| |
‘Wel en hoe staat het? Is de kennis al gemaakt?’ vroeg hij lachend.
‘We hebben hun al verteld van de Senaat, meneer!’ riep Kees Rijger.
‘En van B.F.C.!’ zei Jan van Beek, die maar dadelijk het verzoek voor Tom wilde doen.
Maar dat ging niet meer, want Buikie zei:
‘Prachtig, dus gaan we nou weer aan 't werk, jongens, want het is al vijf minuten over tijd. En gaan jullie met me mee, Tom en Thijs?’
De jongens gingen de school binnen en de twee Katjangs volgden Buikie in huis, waar dokter Blommers hen wachtte.
‘Wel, hoe lijkt het jullie?’ vroeg de dokter.
‘Fijn!’ riepen de Katjangs als uit één mond.
‘Heb ik het niet gezegd?’ lachte dokter Blommers.
Toen stond hij op en zei:
‘Dan nemen wij nu afscheid van mekaar, jongens!’
‘Doet u de groeten aan de tantes?’ riep Tom.
‘En aan Hein!’
‘En aan mevrouw!’
‘En aan Jochem en Bet!’
Dokter Blommers beloofde, dat hij niemand vergeten zou.
‘En zeg u maar aan allen, dat wij 't hier reuze vinden!’ riep Tom nog eens.
En in de gang zei Thijs zacht, zo dat alleen de dokter het kon horen: ‘En aan de tantes, dat we mevrouw erg lief vinden!’
‘Dat zal ik zeggen, hoor, jongens!’ beloofde dokter Blommers.
Nog éénmaal drukte hij hun de hand; toen sprong hij in de auto en riep nog eens:
‘Houd jullie je maar taai! En denk er om: niet meer vluchten, hoor!’
‘Nee,’ schreeuwde Thijs, ‘dat vast niet meer, dokter!’
‘'t Is hier veel te leuk!’ riep Tom.
‘Dag, dokter!’
‘Dag, jongens!’
Toen zette dokter Blommers de motor aan en reed, nagewuifd door Tom en Thijs, de dorpsstraat in.
Tussen de Katjangs stond mijnheer Van Til.
Hij sloeg joviaal zijn armen om hun schouders en zei lachend:
‘Nou. jongens, nou zijn jullie echt op de Kostschool van Buikie!’ en zo liep hij met de Katjangs de gang door naar de
| |
| |
kamer, waar mevrouw Van Til met haar vriendelijk, lief gezicht haar twee ‘nieuwe jongens’ wachtte.
* * *
Drie dagen later kreeg Kees Brummer de volgende aan Eddy en Kees gerichte brief van Tom Reedijk.
Beste Kees en Eddy!
Hoera! Hoera! Hoera!
Ik mag blijven meespelen in A.F.C.! Vanmiddag heeft Buikie - dat is het hoofd hier van de Kostschool, 'n reuze goeie vent - mij gezegd, dat het mocht. Jan van Beek, de praesis van de Senaat heeft het voor mij gevraagd en Buikie heeft het dadelijk goed gevonden. Alleen heeft Buikie gezegd, dat hij het alleen kan toestaan, als ik geen onvoldoende krijg op mijn rapport. Nou je snapt, dat ik daar nou wel voor op zal passen. Ik vos me liever half kapores, dan dat ik niet mee zou kunnen spelen met A.F.C.! Ik doe Zondag al vast mee tegen Vitesse! Is ie niet fijn?
Ik zal jullie Zondag ook van alles van de Kostschool hier vertellen! Het is hier enig, zeg! Thijs en ik zouden niet graag meer naar een andere school willen. Wij hebben hier ook een voetbalclub, die heet B.F.C. B.F.C. speelt alleen maar Zaterdags! Daarin spelen ook twee leraren mee! Leuk, hè? De keeper is een Engelsman - de Sir noemen we hem - die is bijna net zo goed als Vermeulen En onze spil is mijnheer Samson, een enig type, die speelt reuze goed! Hij was vroeger in het eerste van Sparta
Wij hebben hier op school een Senaat en een kampeerclub en een fietsclub en een cricketclub en een roeiclub en een komedieclub. Maar je moet hier toch oer-hard vossen, hoor, dat verzeker ik jullie. Maar dat is niks erg. want het gaat allemaal zo fideel! De leraren doen hier net, of ze vrinden van je zijn. Buikie aan het hoofd.
Nou, lui, ik schei er uit! Tot Zondag! Fijn. dat we samen blijven spelen, Ed! Hoera!
Een poot van jullie vrind
Tom.
P.S. Wat ben ik toch blij, dat we gevlucht zijn! Als we niet gevlucht waren, zaten Thijs en ik nog bij die zure Kachelpijp en speelde ik niet eens mee met A.F.C.
| |
| |
Groet alle lui, Henk, Tony, Bram, Huib en de hele rommel! Vertel ook aan meneer Lasueur, dat ik weer kom meespelen. Adios! Tot Zondag!
* * *
Kees ging dadelijk - zo hard hij lopen kon - met de brief naar Eddy Loomans.
‘Hallo, Eddy!’ riep hij al op straat. Kees was zo opgewonden, dat ie niet kon wachten, tot hij was binnen gelaten.
‘Hallo, Eddy!’ riep hij nog eens. En toen Eddy voor het raam verscheen, schreeuwde Kees, zwaaiend met de brief:
‘Doe es gauw open, Ed! Tom blijft meespelen in A.F.C.!’
‘Hoera!’ gilde Eddy en hij stormde naar buiten.
Vijf minuten later waren de twee vrinden al op weg naar Dolf Zeeters, de captain van het tweede, om hem het grote nieuws mee te delen.
Met gejuich werd het bericht in het A.F.C.-kamp ontvangen. Nu Tom Reedijk bleef meespelen was er geen gevaar meer voor A.F.C. II aan de lucht. Want met een zo sterke linker vleugel als Eddy Loomans en Tom Reedijk was A.F.C. II voor het hele verdere seizoen safe. Zelfs Flip Bolten, die altijd zo tegen de twee ‘ukkies’ te keer was gegaan, moest dat wel toegeven.
|
|