| |
| |
| |
Twee en twintigste hoofdstuk.
Het bericht, dat Tom Reedijk mee zou spelen, was in de A.F.C.-kringen met gejuich ontvangen. Het waren vooral Eddy Loomans en Keesje Brummer, die buiten zich zelve van vreugde waren. Kees Brummer had het 't eerst gehoord. Verkerk, die hen toevallig tegen was gekomen, had het hem verteld en Kees was zo gauw, als zijn kleine, dikke benen hem dragen konden, naar Eddy gelopen en had al uit de verte zijn vriend toegegild:
‘Eddy, Eddy! 't Gaat door! Je speelt mee! Tom Reedijk heeft getelegrafeerd dat ie komt!’
‘'t Is toch niet waar?’ riep Eddy en een blos kleurde zijn wangen van vreugde.
Eddy was in de wolken, maar bij hem thuis was tot zijn grote teleurstelling niemand er zo in zijn schik mee als hij. Meneer Loomans was allerminst een voetbal-enthousiast!
Hij had niet dan na grote strijd Eddy toegestaan om te voetballen, maar het ging hem nu eigenlijk wel wat gauw.
Daarbij kwam nog, dat het voor Eddy al heel ongelukkig trof, dat een tante van hem, - tante Santje, - die ‘de dood gezien had aan dat ruwe voetballen’ juist toevallig bij zijn vader en moeder op bezoek was. Zodra Eddy dan ook met de blijde tijding binnen was gevallen, kwam tante Santje onmiddellijk met haar bezwaren.
‘Ik begrijp niet,’ teemde zij, ‘dat jullie dat zo goed vindt.’
Tante herinnerde mijnheer en mevrouw Loomans er aan, hoe Eddy een jaar geleden in een match tegen de Trappers zijn schouder gewond had en zij noemde het ‘onverantwoordelijk’, dat zij Eddy nu tegen zulke grote jongens lieten spelen.
‘Daar komen ongelukken van, je zult het zien, daar komen ongelukken van!’ zeurde Santje.
Eddy was razend op zijn temende tante, toen hij zijn vader tot zijn schrik hoorde zeggen:
‘Ik vind, dat tante niet ongelijk heeft, Eddy!’
O, o, daar had je 't weer! Daar begon zijn vader nu ook al te zeuren!
‘Jij moet met jongens van je eigen leeftijd spelen en niet tegen
| |
| |
jongens, die zo veel groter en ouder zijn dan jij. Dat is helemaal niet goed!’
O, o, Eddy wenste zijn tante Santje midden op de Mookerheide! Verbeeld je, dat ie niet mee zou mogen spelen, nu juist, nu Tom er speciaal voor uit Meerburg over kwam! Wat zou hij dan aan de elftalcommissie moeten zeggen? En alle jongens zouden hem natuurlijk uitlachen! Het was om je dood te schamen, de gedachte alleen!
‘Och, pa,’ zei Eddy, die nijdig begon te worden, ‘'t is helemaal niks erg!’
‘Nee, nee, ik moet er niets van hebben! Ik heb toegestaan, dat je voetbalt, maar alleen met jongens van je eigen leeftijd!’
O, Eddy had tante Santje weet wat kunnen doen!
‘Ik kan toch niet zeggen, dat ik niet mee mag spelen!’ viel Eddy uit en de tranen sprongen hem - bij deze gedachte alleen - in de ogen.
‘Waarom niet, als je vader het niet goed vindt en het voor je bestwil is!’ teemde tante.
‘Och, wat weet u daar nou van?’ zei Eddy fel.
‘U is toch nooit 'n jongen geweest!’
‘Nee, gelukkig niet!’ viel tante Santje scherp uit.
‘Nou, praat u er dan ook niet over!’ riep Eddy woedend. ‘U bederft altijd de boel voor mij!’
‘Eddy!’ waarschuwde zijn vader streng, ‘niet brutaal worden, asjeblieft.’
‘Nou ja, tante ook altijd met haar gezeur!’ mopperde Eddy.
‘En nu je mond houden en gauw!’ beval zijn vader.
Kees en Eddy dachten niet anders dan dat de zaak verloren was, doch toen kwam er in eens hulp van geheel onverwachte kant. Meneer Brummer, die meneer Loomans voor zaken moest spreken, stapte de kamer binnen.
‘Wel, wel,’ riep hij op zijn bekende, joviale toon, zodra hij Eddy gewaar werd, ‘daar heb je de voetballer! Da's 'n hele onderscheiding voor je, hè. Eddy, meespelen in het tweede! Da's waarachtig niet voor de poes!’
Eddy stond sip voor zich uit te kijken.
‘Ja, Brummer, ik ben daar, eerlijk gezegd, niet zo heel erg voor, dat Eddy tegen zulke grote jongens speelt,’ merkte de heer Loomans op.
‘Wat zeg je me daar? Dat meen je toch niet ernstig?’ zei de heer Brummer verwonderd.
‘Ja, zeker, meen ik dat!’
| |
| |
‘Kom, kom, je zou de hele boel met dat verbod in de war schoppen!’ zei de heer Brummer, die een erge A.F.C.-enthousiast was.
Eddy had meneer Brummer wel zo om de hals kunnen springen uit pure dankbaarheid voor zijn steun.
‘Je moest er trots op wezen, dat je zoon op zo'n jonge leeftijd al in het tweede meespeelt!’
Eddy keek triomfantelijk naar zijn vader en tante Santje.
‘Nou, hoort u nou wel?’ zei hij en Kees liet er uit de grond van zijn hart op volgen: ‘Het is prachtig voor Eddy, meneer. Ik wou dat ze mij es gevraagd hadden!’
‘Zo? Nou, ik kan daar zo erg trots niet op zijn!’ vond de heer Loomans. ‘Die grote jongens spelen natuurlijk erg wild en woest!’
‘O nee, Loomans, nou heb je 't helemaal mis, helemaal mis!’ merkte de heer Brummer op.
‘Ik kan wel zien, dat je nooit 'n voetballer geweest bent, anders zou je dat niet zeggen! Zo'n getraind elftal als van H.B.S. speelt met veel meer methode en veel meer tactiek dan gewone jongens! Ongeoefende jongens trappen maar raak, maar dat doen ze in 'n goed elftal niet! Geloof me, Loomans, je ziet het helemaal verkeerd in!’
O, o, wat 'n aardige man, wat 'n beste man was toch die meneer Brummer! Dat was nou eens iemand, met wie je praten kon! Heerlijk, heerlijk, dat die juist op het goede ogenblik gekomen was! Het had niet mooier kunnen treffen! Daar ging tante Santje met haar gezeur!
‘Laat jij Eddy maar gerust spelen, op mijn verantwoording! Er zal hem heus geen ongeluk overkomen!’ drong de heer Brummer nog eens aan.
‘Nou, als jij 't zegt!’
Hoera! Het pleit was gewonnen.
‘Kom nou zelf eens kijken, morgen!’ inviteerde meneer Brummer. ‘Jullie weet niks van voetballen af en daarom praat jullie d'er zo over! 't Is 'n prachtig, animerend en gezond spel! Waarachtig, jullie moest eens met me meegaan! En jij ook Santje!’
Tante Santje keek meneer Brummer vernietigend aan. Zo'n invitatie had ze nog nooit van haar leven gekregen. ‘Als ik kinds word, ja, dan ga ik naar voetballen kijken!’ viel zij snibbig uit.
‘Zo? Dank je voor 't compliment!’ schaterde de heer Brummer. ‘Maar jij hoeft daarom zo lang nog niet te wachten, Loo- | |
| |
mans! Heus, je moet je jongen eens zien spelen! Het is 'n lust om te zien, vooral als ie met Tom Reedijk op de vleugel staat! Ga nou es mee! Je zal zien, dat je trots op hem kunt wezen!’
Och, och, wat 'n lollige pipa had die Keesje toch! Je moet toch maar boffen, dacht Eddy.
Hij stond in spanning te wachten, wat of zijn vader zou antwoorden.
Maar de heer Loomans schudde zijn hoofd en zei:
‘Nee, nee, Brummer, het is al mooi, dat ik Eddy laat voetballen, maar er ook nog naar kijken, hoe 22 jongens tegen 'n bal trappen, dat krijg je niet van me gedaan! Dat geloof ik wel!’
Enfin, dat moest vader weten! Het gevaar was afgewend... hij mocht meespelen!
Eddy holde met Kees de kamer uit om aan de A.F.C.-makkers het grote nieuws, dat Tom Reedijk getelegrafeerd had, te gaan meedelen.
‘Zeg, Ed, eerst gaan we langs het huis van de Kachelpijp!’
Kees vond dit een te mooie gelegenheid om die voorbij te laten gaan.
Eddy was het geheel met Kees eens, maar dan moesten zij eerst Henk Walden afhalen. Kees begreep dadelijk, waarom het Eddy te doen was. Het was niet om Henk, maar om Kitty, dat hij naar de Waldens wilde! Die moest het natuurlijk weten, dat het morgen doorging en Eddy en Tom met het tweede meespeelden.
‘Vooruit met de geit!’ riep Kees.
Het was Kees allemaal goed, als hij maar geen meisje hoefde te hebben. Kees moest van de meisjes niets hebben, hij vond het allemaal ‘flauwe onzin’ die verliefderigheid, maar als Eddy daar nou pleizier in had, dan kon Kees hem niet tegenhouden.
Kitty vond het enig leuk, dat Eddy morgen zou spelen en zij ging het dadelijk Loukie en Greet van Dieren vertellen.
‘Je komt toch kijken, Kitty?’ vroeg Eddy blozend.
‘Verbeeld je, dat ik niet kwam kijken!’ lachte Kitty.
‘'n Schat van 'n meisje toch, hè?’ zei Ed tegen Kees.
‘Ja hoor, ik vind 't best!’ giechelde Kees.
Eddy vond Kitty liever dan ooit en hij verlangde al vreselijk naar de dag van morgen, bij de gedachte alleen, dat zij op de tribune zou zitten.
‘Jij moest eigenlijk ook 'n meisje nemen, Kees!’ stelde Eddy zijn vriend voor uit de volle gulheid van zijn gemoed.
‘Als ik gek word!’ zei Kees. ‘Nee, hoor, da's niks voor mij! Voor mijn part kunnen alle meisjes ophoepelen!’
| |
| |
Nee, Eddy begreep wel, dat er nog heel wat moest gebeuren, voordat Kees Brummer verliefd zou worden.
Met hun drieën, Kees, Henk en Eddy, gingen zij naar het A.F.C.-terrein, maar voor het huis van de Kachelpijp stonden zij stil.
‘Zeg,’ schreeuwde Kees, zó hard, dat de majoor Stoppelaar het boven in zijn kamer hoorde, ‘weten jullie al, dat Tom Reedijk morgen komt spelen!’
‘'t Is toch niet waar?’ schreeuwde Eddy al even hard.
‘Waarachtig, 't is zo! Eerst mocht ie niet,’ gilde Kees, ‘maar nou wel! Hij is nou bij goeie mensen in huis. Hij speelt lekker mee!’
‘Wat 'n bof!’ riep de derde van het drietal, zo luid, of hij marktroeper geworden was.
Henk zag duidelijk dat de Kachelpijp achter het gordijn stond te gluren.
‘Wat zijn die Katjangs nou goed af, hè?’ gilde hij.
‘Nou, reken maar!’ schreeuwde Kees en toen begon hij - vals als een kraai - te zingen.
‘En Tom en Thijs komen niet weerom
Van falderalderideriderom!’
en zingend ging hij niet Henk en Eddy er van door.
‘Dat heeft ie vast gehoord!’ lachte Eddy.
‘Als ie dat niet gehoord heeft, dan moet ie wat in z'n oren hebben!’ proestte Kees het uit.
De Kachelpijp had het gehoord. Of liever, mevrouw de Kachelpijpse, want zij had haar man gewaarschuwd met een:
‘Hoor je dat, Joris?’
Joris was naar het raam gegaan en voor zijn huis zag hij de gehate Kees Brummer staan! En daarnaast de andere kornuiten, die vrienden van Tom en Thijs Reedijk! En hij had gehoord, hoe Kees schreeuwde, dat Tom Reedijk ‘lekker meespeelde!’
‘Vlegels!’ bromde de heer Van Drunen tussen zijn tanden.
Agaath was naast hem komen staan en zij kwam juist op tijd om Kees te horen zingen:
En Tom en Thijs komen niet weerom
Van falderalderideriderom.
‘'t Is toch brutaal, hè, Joris!’ zei ze diep verontwaardigd.
‘Vlegels zijn het, vlegels!’ herhaalde Joris nog eens. ‘Ik wou dat ik ze hier in m'n knuisten had!’
Maar de vlegels zaten al veilig en wel op het A.F.C.-veld, waar zij aan alle makkers vertelden, dat Tom Reedijk en Eddy Loomans de volgende dag met het tweede tegen H.B.S. zouden spelen.
| |
| |
Het was vol op het A.F.C.-terrein. Er was enorme belangstelling voor de match A.F.C. II - H.B.S. II, niet alleen omdat A.F.C. II nummer één, en H.B.S. II nummer 2 op het lijstje van de competitie-wedstrijden stonden en er van deze match voor de twee clubs erg veel afhing, maar ook, omdat algemeen bekend was, dat Eddy Loomans en Tom Reedijk die middag voor het eerst met het ‘tweede’ zouden meespelen. Ouwe voetbal-rotten - ja zelfs Pinke en Vermeulen - hadden voorspeld, dat van die nieuwe linker vleugel misschien in de toekomst voor A.F.C. veel te verwachten was en het was dus geen wonder, dat alle A.F.C.-vrienden waren opgekomen om Tom en Eddy voor het eerst samen in het tweede te zien spelen.
De jongere elftallen waren allemaal compleet. Dat twee jongens, die door de ouweren nog ‘ukkies’ werden genoemd, voor het tweede waren aangewezen, was zo'n gebeurtenis, dat er geen één ontbrak.
Alle jongens waren er, maar wie er niet was, dat was Tom Reedijk! Kees, Eddy en Henk begrepen er niets van. Zij waren om half één naar het station gegaan om de Katjangs af te halen, maar met de trein uit Meerburg was tot hun grote schrik Tom niet meegekomen. Zij hadden aan het station gewacht, tot de laatste man de contrôle was gepasseerd, maar, nee hoor, van de Katjangs was niets te ontdekken!
‘Begrijp je daar nou iets van?’ vroeg Eddy aan Kees.
Kees keek vreselijk sip.
‘Zou d'ie de trein hebben gemist?’ vroeg Eddy nog eens en het zweet brak hem tegelijk aan alle kanten uit.
‘Misschien is ie wel ziek!’ zei Henk.
‘Verbeeld je, zeg, als dat zo is!’
Eddy zag zich zelf al uit het tweede gebust, vlak voor de match! Want hij wist heel goed, dat zij samen - Eddy en Tom - gevraagd waren als ‘span’.
Kees stelde voor om te telegraferen, maar dat behoefde niet, omdat het telegraafkantoor, vanwege de Zondag, op dat uur gesloten was.
‘Wat beroerd, zeg!’ zei Henk.
Eddy zag helemaal bleek!
‘Dat moet nou juist vandaag gebeuren!’ zuchtte hij.
Met lome schreden gingen zij met hun drieën naar het A.F.C.-terrein.
Eddy durfde eerst niet de kleedkamer binnengaan. Wat moest hij aan Dolf Zeeters, de captain van het tweede, zeggen? Dood
| |
| |
zenuwachtig liep hij al maar voor de kleedkamer heen en weer, uitkijkend of Tom er misschien nog aankwam.
‘Hallo, Eddy, heb je de Katjang nog niet gezien?’ hoorde hij opeens Zeeters roepen.
Daar had je 't al! Eddy durfde bijna niet antwoorden!
Kasper van Rijn, de keeper, kwam nu zelf eens kijken.
‘Waar zit dat jog toch?’ vroeg hij.
‘'k Weet niet. 'k Begrijp er niks van!’ antwoordde Eddy.
Daar verscheen Flip Bolten. Bolten had zich tot het laatst toe hevig verzet tegen het meespelen van de twee ‘ukkies’ in het tweede. Hij had er zelfs ‘mot’ met de captain om gehad, omdat Zeeters het was geweest, die het had doorgezet.
‘Waar zit die kriel nou?’ zei Flip Bolten. En toen tot Eddy: ‘Is ie dan niet met de trein gekomen?’
Eddy moest bekennen, dat Tom niet mee gekomen was.
‘Daar zitten we nou! Ik heb het dadelijk gezegd: wat doen we met zulke ukken. Dan mogen ze niet voor hun pa, dan niet voor hun ma, dan niet voor “meester”..... je kan nooit op zulke jongetjes aan!’ en Bolten keek minachtend op Eddy neer.
Eddy voelde het bloed naar zijn wangen stijgen.
Alle spelers waren nu naar buiten gekomen.
‘Dat zou me toch wat wezen!’ riep Klaas Hibma.
‘Waarom heeft dat jog niks laten weten?’ vroeg Dolf Zeeters.
‘Och, laten we nou niet langer kletsen! Vooruit, Dolf, wees nou verstandig en laat Perelaer en Lanenberg voor die twee ukken invallen!’
Het was natuurlijk Flip Bolten, die het voorstelde. Maar de captain ging daar niet dadelijk op in, al was ook hij merkbaar zenuwachtig.
‘Zeg, Brummer!’ riep hij tegen Kees, die ook eens was komen kijken, of Tom er nog niet was, ‘ga jij es zien op de weg, of die Katjang er nog niet aankomt!’
Kees liep, wat hij lopen kon.
Nee, er was op de hele weg geen Tom te zien.
‘Ellendig, hè?’ zei hij tegen Henk Walden, die met hem mee was gegaan. ‘'t Is natuurlijk mis!’
Kees moest vlug opzij springen voor een auto, die was komen aanrijden.
‘Hallo, Kees!’ hoorde hij iemand in de wagen roepen.
Wie was dat.....? Nee, maar 't was toch niet waar? Ja warempel, daar had je zijn neef Hein Blommers uit Meerburg! Hoe kwam die nou hier?
| |
| |
‘Hallo, Hein!’ beantwoordde Kees de groet van zijn neef.
En daar zat - zo waar - oom Blommers aan het stuur!
‘Dag, oom!’ schreeuwde Kees.
‘Hallo, Keessie.....! Henk.’
Hoorde Kees goed? Was dat niet de stem van Tom Reedijk?
Nee maar, het was em werkelijk! Daar sprong ie uit de auto; Thijs wipte er na Tom uit.
Hoera..... het was in orde!
‘Hallo, Tom! Hallo, Thijs!’ verwelkomden Kees en Henk de twee Katjangs.
Kees had wel kunnen dansen! Daar had je Tom, en met Tom: Thijs, Hein Blommers en zijn oom! Had je van z'n leven, wat 'n verrassing!
Kees kon zijn ogen nauwelijks geloven.
‘Hoe komt u hier zo, oom?’ vroeg hij en zijn ogen tintelden van jolijt en pret.
‘Nou, jongen, ik kom es kijken, hoe ze spelen bij A.F.C.!’ was het antwoord van de joviale dokter Blommers.
‘Wat fijn!’ schreeuwde Kees.
‘Ja, ik wil es zien, wat Tom er van terecht brengt!’ lachte dokter Blommers.
Toen dacht Kees opeens aan zijn boodschap.
‘Vooruit, Tom, maak dat je in de kleedkamer komt! Ze zitten al om je te springen! Wij dachten, dat je niet meer kwam!’ en Kees gaf Tom, om hem tot spoed aan te zetten, een duw in zijn rug.
‘Nou, dan ga ik maar!’ riep Tom. ‘Dag, dokter! Dag lui!’ en tegelijk was hij er al in draf van door.
Eddy had Tom het eerst in de gaten. Het was, of een pak van zijn hart viel.
‘Daar is ie!’ riep hij en hij wees in het veld.
Met een ‘hoera!’ werd de Katjang door de spelers begroet. De enige, die zweeg, was Flip Bolten! Hij begreep, dat er nu niets meer aan te doen was: de twee ‘krielen’, de ukken speelden mee!
‘Waar kom je zo laat vandaan?’ vroeg de captain 'n beetje nijdig.
‘We zijn met de auto gekomen!’ legde Tom uit.
‘Nou, vooruit, ga je maar gauw kleden!’ zei Dolf en hij duwde Tom de kleedkamer in.
|
|