| |
| |
| |
Achttiende hoofdstuk.
Mevrouw Van Drunen ging - als iedere morgen - om kwart over 7 naar de slaapkamer van Tom en Thijs Reedijk. Zij tikte op de deur en riep op haar gewone, lijzige manier:
‘Tom en Thijs, opstaan! 't Is kwart over zeven!’
Als naar gewoonte bleef zij nog even staan. Zodra er antwoord werd gegeven aan de andere kant van de deur, verdween zij doorgaans weer naar haar eigen kamer.
Omdat zij niets hoorde, tikte zij nog maar eens, nu wat harder op de deur.
‘Tom en Thijs, opstaan! Vooruit, 't is meer dan tijd!’
Het bleef stil in de kamer van haar twee kostjongens.
Mevrouw Van Drunen begreep er niets van. Zij bonsde nu op eens heel hard en riep nijdig:
‘Hoor jullie me niet? Opstaan!’
Nog geen antwoord!
Vreemd, zo vast sliepen ze anders nooit! Misschien kwam het wel door Thijs' zenuwbui van de vorige avond. Mevrouw zou dan maar eens naar binnen gaan en hen wekken! Zij draaide de deurknop om en duwde tegen de deur.
Wonderlijk, wat klemde die deur vandaag! Dat was anders nooit zo! Mevrouw duwde nog eens opnieuw, nu wat harder.
Hè..... wat was dat? Het leek wel, of ie op slot zat!
Dat was natuurlijk weer zo'n kwajongensstreek van Tom. Zij hadden de deur op slot gedaan en deden nu, alsof zij sliepen. Maar mevrouw zou hen dat wel gauw afleren. Zij bonsde nu drie, vier maal met alle kracht op de deur en riep:
‘Wil jullie wel es gauw opendoen? Vooruit!’
Even wachtte zij..... Het bleef in de kamer stil. Zelfs geen gerucht drong tot haar door.
‘Tom en Thijs, horen jullie me niet?’ en zij sloeg nu 'n hele roffel op de deur.
| |
| |
Doodse stilte als voorheen.
Daar stak mijnheer Van Drunen zijn pas gewassen hoofd om de slaapkamerdeur.
‘Wat maak je toch voor lawaai, Agaath?’ vroeg hij, zichtbaar ontstemd.
‘Ik begrijp er niets van, Joris. Ik hoor niets bij de jongens en de deur is van binnen op slot!’ antwoordde mevrouw.
‘Hè? Wat is dat nou weer voor kwajongensstreek?’ en met grote passen kwam Joris nijdig aangestapt. Hij zou daar wel eens een eind aan maken.
Boem! Boem! Boem!
Het dreunde door het hele huis, zo bonsde de Kachelpijp op de deur en toen riep hij:
‘Nou is 't mooi geweest, hè? Vooruit, maak de deur open en gauw asjeblieft!’
De heer Van Drunen stond in afwachting. Hij verwachtte niet anders dan dat de deur nu geopend zou worden.
Het was mis! De deur was dicht en bleef dicht! En geen geluid werd er aan de andere kant gehoord.
‘Er zal toch geen ongeluk gebeurd zijn, Joris!’
Mevrouw keek opeens vreselijk angstig, toen zij het zei.
‘Wel nee, wat voor ongeluk kan d'er nou gebeurd zijn?’ merkte Joris op. ‘Er is toch geen gas in de kamer!’
Plots sloeg de Kachelpijp zich voor het hoofd en riep:
‘Wel verdraaid, ze zullen toch niet.....’
‘Wat? Wat meen je?’ vroeg mevrouw, die al zenuwachtiger en zenuwachtiger werd.
‘Ze zullen toch niet.....’ herhaalde de Kachelpijp.
‘Ja, wat nou niet, Joris?’
Mevrouw maakte zich driftig over Joris zijn telkens maar herhaald: ‘Ze zullen toch niet.....’
Eindelijk kwam het, wat mijnheer Van Drunen door het hoofd spookte.
‘Ze zullen toch niet gevlucht zijn?’
‘Gevlucht?’
Agaath keek Joris ontzet aan.
De heer Van Drunen probeerde eens door het sleutelgat te gluren.
‘Zie je wat?’ vroeg mevrouw benauwdjes.
‘Nee, niks! De sleutel zit in 't slot!’
‘Wat nou, Joris?’ vroeg mevrouw.
‘Ja, wat nou?’
| |
| |
Joris wist het ook niet.
‘De smid waarschuwen?’
Ja, dat was het enige, wat er op zat. Dat was nu waratje al de tweede maal, sinds de jongens in huis waren, dat de smid moest komen.
‘Meneer, mevrouw!’ klonk ineens de schelle stem van Pietje beneden. ‘Weet u, dat het raam bij de jongeheren wijd openstaat en dat er lakens in de tuin liggen?’
Meneer en mevrouw Van Drunen keken elkaar aan.
‘Wat heb ik je gezegd!’ zei de Kachelpijp.
‘Verschrikkelijk, Joris!’ zuchtte mevrouw. ‘Ga es kijken, gauw!’
‘Ik kan zo toch niet..... in m'n pyama!’
De Kachelpijp ging gauw naar zijn slaapkamer, trok vlug broek en colbert over zijn nachtkleding aan, draafde daarna naar beneden.
Ja, 't was waar! Het raam stond wijd open en daar lagen twee lakens, aan elkaar gebonden in de tuin op de grond. Uit het raam hing, als een witte vlag, nog een laken!
‘Ze hebben 'em gepoetst, meheer!’ was de snuggere opmerking van Pietje.
‘Ja, dat zie ik waarachtig ook wel!’
Meneer stond al maar naar boven te kijken, alsof het open raam hem kon vertellen, waar de twee jongens gebleven waren.
Mevrouw stond nu in de keukendeur.
‘Het is zo, hè, Joris?’ zei ze verslagen.
‘Ja, het is zo!’ bevestigde Joris. ‘Die kwajongens!’
‘Wat nou?’ vroeg weer mevrouw.
‘Ja, wat nou?’ echode de Kachelpijp.
‘Zal ik de politie waarschouwe, meheer?’ bood Pietje, die het erg gewichtig vond, aan.
‘Och, wel neen, meid, jij met je politie!’ viel de Kachelpijp nijdig uit.
‘Ja maar, Joris, zou dat toch niet het beste wezen! We moeten toch wat doen!’ meende mevrouw.
Ja, dat was wel waar, maar het was vervelend de politie er in te moeten kennen. Dan wist natuurlijk over 'n uur de hele stad het en dat zou slecht zijn voor hun naam. De mensen kletsten toch altijd al zo.
Maar ja, het kon niet anders! De jongens moesten opgespoord worden en dan moest de politie er wel in gekend worden. De Kachelpijp werd paars van woede!
| |
| |
O, als ie die Tom en Thijs nou in z'n knuisten had, wat zou hij ze dan..... wat zou hij ze.....
Maar wat gaf dat allemaal, hij had ze nu eenmaal niet. Ze waren weg, ervan door..... wie kon zeggen waarheen?
De Kachelpijp maakte vlug zijn toilet verder af en kwart voor 8 was hij al op straat, op weg naar het politiebureau.
Een oude inspecteur ontving de heer Van Drunen.
‘Zo, zo, meneer,’ zei de politieman, toen hij het verhaal had gehoord. ‘Tja, na alles, wat u mij vertelt, zou ik ook zeggen, dat ze d'er van door zijn!’
‘Dat is toch zeker!’ meende de heer Van Drunen.
‘Waarschijnlijk!’ verbeterde de inspecteur, die een secure Piet bleek te zijn. ‘'t Kan ook wel 'n kwajongensgrap zijn om je te laten schrikken! Ik vlieg d'er niet graag in. Eerst moet ik weten, of d'er niemand in de kamer is!’
De Kachelpijp vond dat erg overdreven, maar hij was hier nu eens niet baas en moest dus wel berusten.
‘Willemse!’ riep de inspecteur.
Een lange, magere agent verscheen.
‘Ga jij es met mijnheer mee om een deur open te breken. D'er benne waarschijnlijk twee jongens van door, maar we moeten eerst zekerheid hebben!’
Willemse sloeg zijn rechterhand tegen zijn uniformpet en zei: ‘Accoord, meheer!’ en hij ging met de heer Van Drunen mee.
Keesje Brummer stond voor het raam, toen de Kachelpijp met de lange, magere agent voorbij ging. Kees riep er dadelijk zijn hele familie bij, en alle Brummers stonden even later voor het raam de Kachelpijp na te kijken.
‘D'r is vast wat aan 't handje!’ concludeerde Kees.
Wat moest die Kachelpijp 's morgens vóór acht al met een politieagent op straat? Hij was vreselijk verlangend straks Tom en Thijs te spreken.
Mevrouw Van Drunen zuchtte diep, toen haar man met een agent binnenstapte. Zij vond het een schande voor haar huis!
‘Wat 'n geschiedenis!’ huilde zij.
Pietje stond te gnuiven achter de rug van Willemse.
Pietje hield van zo'n verzetje. Vroeger, vóórdat de jongeheren er waren, was het zo'n dooie boel in huis!
‘Waar mo'k wezen, meheer?’ informeerde de agent.
‘Gaat u maar mee!’ en de Kachelpijp ging Willemse voor; mevrouw en Pietje volgden.
Eerst bonsde de agent nog eens hard op de deur.
| |
| |
‘Is daar iemand?’ riep hij.
‘Ja, meheer, 't is maar voor de zekerheid, weet u!’ legde de agent uit. ‘Nou bin ik verantwoord!’ en hij begon het slot los te schroeven met een schroevendraaier, die hij had meegenomen.
Vijf minuten later was het slot los en duwde Willemse de deur open. Vol spanning, alsof het de kamer van Blauwbaard was, keken meneer, mevrouw, Pietje en Willemse naar binnen.
‘Ze benne foetsie!’ constateerde Willemse.
‘'t Is verschrikkelijk, wat 'n bende!’ zuchtte mevrouw.
Een lampetkan over de grond, de vloer onder water, een bed voor het raam..... het was meer dan erg.
‘Zulke kwajongens!’ bromde de Kachelpijp.
‘Hi, hi, hi!’ giechelde Pietje, ‘het lijkent wel lord Lister!’
‘Hou je mond!’ baste de Kachelpijp, die razend was.
‘Nou, meheer, nou hebben we 't geconstateerd, nou moeten we maar weer naar 't bero!’ besliste Willemse.
Voor de tweede keer liep mijnheer Van Drunen die morgen met een politieagent over straat en weer zag Kees Brummer hem aankomen. Maar nu stond de hele familie met de neuzen tegen het raam, en de Kachelpijp werd rood van kwaadheid, toen hij de lachende gezichten zag.
‘Daar is vast wat aan 't handje!’ riep Kees weer.
Kees was haast niet meer te houden; hij had zo wel naar school willen hollen om het fijne van Tom en Thijs te weten te komen.
‘En?’ vroeg de inspecteur.
‘Zoals we gedacht hebben, meheer, foetsie!’ rapporteerde Willemse. ‘Langs beddelakens door het open raam naar buiten geklommen!’
‘Hm! Hm! Zo, zo!’
Even zweeg de inspecteur en hij keek heel gewichtig.
‘Hebben ze ook ergens familie, waar ze naar toe zouden kunnen zijn gegaan?’ informeerde de inspecteur.
‘Twee tantes in Meerburg, anders zou ik niet weten!’ lichtte de heer Van Drunen in.
‘Zo, zo, twee tantes, hm, hm! Meerburg, zeit u? Misschien zijn ze dan vanmorgen met de vroegtrein daar wel heen gegaan. Hadden ze geld?’
‘Ja, dat hadden ze, tenminste genoeg om naar Meerburg te komen!’
‘Dan moet je maar eens met meneer naar het station, Willemse,’ besliste de inspecteur.
Voor de derde maal trok de Kachelpijp er met de agent op uit
| |
| |
en voor de derde maal zag Kees Brummer hem passeren. Het popelde Kees van nieuwsgierigheid.
Op het station wisten ze met zekerheid te vertellen, dat er met de vroegtrein geen jongens waren meegegaan! Er was zelfs geen enkel kaartje die morgen voor Meerburg genomen.
‘Dan maar weer naar 't bero!’ commandeerde Willemse.
Keesje stond juist op de stoep, klaar om naar school te gaan, toen de Kachelpijp voor de vierde maal met de agent voorbij kwam!
Hij kon het niet laten en vroeg:
‘Is er wat gebeurd meneer?’
‘'t Gaat je niks an, brutale jongen!’ bromde de Kachelpijp.
| |
| |
Kees begon hard te fluiten en ging heen; Tom en Thijs zouden het hem wel vertellen.
De inspecteur blies een zware rookwolk de lucht in, toen Willemse hem het rapport had uitgebracht.
‘Zo, zo, hm, hm! Tja, dan moeten ze hier nog dicht in de buurt zitten!’
Ja, dat veronderstelde de Kachelpijp ook.
De inspecteur zat even na te denken.
‘Tja, misschien zouden hun kameraden ons kunnen inlichten. Die zulle d'er wel meer van weten!’
Dat was mogelijk, ja! meende de Kachelpijp.
‘Dan motte we die maar es ondervragen!’ zei de inspecteur. ‘Waar zijn ze op school?’
‘Op de H.B.S.!’
‘Zo, zo, hm, hm! Tja! Daar zitten dus hun kornuiten?’
Ja, die zaten daar! Keesje Brummer, Eddy Loomans, Henk Walden!
‘Zo, zo, hm, hm! Tja! Willemse, ga jij dan es naar de Burgerschool! Ze motte dadelijk hier komen, om ondervraagd te worden. Hoe gauwer we het weten, hoe beter! Dan kunnen ze dadelijk achterhaald worden!’
De Kachelpijp dacht dat dat ook het beste was.
Hij schreef de namen op een briefje en Willemse ging op weg, om de drie jongens te halen.
Juist, toen Willemse het bureau uitging, sloeg de klok negen uur en ging de school aan.
* * *
Kees Brummer had voor de school al maar staan uitkijken naar Tom en Thijs, verlangend om alles over de Kachelpijp te horen, maar er kwam geen Tom en er kwam geen Thijs.
‘Heb jullie de Katjangs ook gezien?’ informeerde Kees bij Eddy en Henk.
Nee, Eddy en Henk hadden hen niet gezien! En Bram Heesink en Tony Hespers al evenmin.
‘'k Begrijp er niks van!’ zei Kees en hij vertelde van de Kachelpijp en de agent.
Om 9 uur waren zij er nog niet!
De klok werd geluid, zij gingen naar binnen. Zij hadden les bij de heer Reisema. De bank van de Katjangs was leeg.
‘Waar zijn Tom en Thijs Reedijk?’ vroeg de heer Reisema.
| |
| |
‘Die zijn er niet, meneer!’ riepen wel tien jongens tegelijk.
‘Nou, nou, 't hoeft niet in koor!’ had de heer Reisema de onhandigheid te zeggen.
‘En u vraagt het ons, meneer!’ riepen er weer zes of zeven tegelijk.
‘Stilte, is 't niet?’ commandeerde de leraar en hij sloeg in zijn drift een stuk krijt kapot op een lessenaar.
Toen stond Tony Hespers op en vroeg met een heel ernstig gezicht:
‘Wil ik even gaan kijken, waar ze zijn, meneer?’
‘Jij gaat niks kijken, jij gaat zitten!’ riep de heer Reisema.
‘Misschien zitten ze wel onder de bank!’ zei Kees en hij bukte zich om eens te zien.
‘Brummer!’ klonk de waarschuwende stem van de Fluit.
Kees kwam weer te voorschijn.
‘Nee, meneer, ze zitten d'er niet!’ rapporteerde Kees.
‘Ga jij d'er maar uit, brutale vlegel!’ schreeuwde de heer Reisema, buiten zich zelve van woede.
De morgen begon al weer mooi en nu was het niet eens een Maandag.
‘En u vroeg toch, waar ze zaten!’ trachtte Kees zich te verdedigen.
‘Ik vraag je niks! D'er uit, zeg ik!’ schreeuwde de wiskundeleraar.
‘'t Is ook nooit goed!’ vond Kees en hij maakte zich klaar om de klas uit te gaan.
Kees was juist bij de deur, toen Mol, de concierge, binnenstapte.
‘Meneer, hier is de politie!’ zei Mol.
‘Hè, wat?’
‘De politie?’
‘Wat moet de politie?’ riepen de jongens door elkaar.
‘Ssst, stilte! Stilte, is 't niet? Ik zal het woord wel voeren!’ schreeuwde de heer Reisema.
En toen tot de concierge: ‘Wat moet de politie, Mol?’
‘Die komt om Kees Brummer, Eddy Loomans en Henk Walden! Ze moeten op 't bero komen!’
De hele klas werd op dat ogenblik als een woelige zee.
‘Wat heb je uitgehaald, Kees?’
‘Wat is er gebeurd, Eddy?’
‘Heb jullie wat gedaan, Henk?’
Allen stonden nu recht in hun banken en de hele klas praatte tegelijk.
| |
| |
‘Ssst! Stilte! Stilte is 't niet?’ trachtte de heer Reisema er boven uit te schreeuwen.
Henk, Eddy en Kees keken elkaar verwonderd aan.
Waarom moesten ze op het politiebureau komen?
Zij wisten niet, dat zij iets hadden uitgehaald.
Hun geweten was dit keer zuiver als kristal.
Toen riep Huib Delfors: ‘Misschien is 't nog voor dat slot hij de Kachelpijp!’
Ja, dat zou het wel wezen, dachten de jongens.
De heer Reisema deed maar geen moeite meer er orde onder te krijgen. Hij zou maar gelaten wachten, tot Henk, Eddy en Kees met Mol mee waren gegaan.
Henk en Eddy pakten hun boeken bij elkaar en volgden Kees, die al bij de deur was.
‘Nou besjour, lui!’ riep Kees overmoedig.
‘Besjour, lui!’ riepen ook Henk en Eddy.
‘Besjour!’ riepen alle jongens de drie makkers achterna.
De heer Reisema wachtte en zweeg. Het was het enige, dat hij kon doen bij een zo ongewoon evenement.
Maar toen de deur achter Mol en de drie jongens was dicht gevallen, sloeg hij hard met de liniaal op de tafel en riep:
‘En nou opgelet, asjeblieft! De eerste, die nou nog 'n kik geeft, smijt ik de klas uit en krijgt 30 sommen mee!’
Dat hielp! De orde was hersteld!
Bij de voordeur stond de agent te wachten.
‘Kom julie maar mee!’ zei hij.
‘Waarom moeten we op 't bureau komen?’ informeerde Kees.
‘Zal jullie wel horen!’ antwoordde Willemse, die niet erg spraakzaam was uitgevallen.
Op het politiebureau moesten zij in de gang wachten. Kees Brummer werd het eerst geroepen.
Toen hij de Kachelpijp naast de inspecteur zag zitten, dacht Kees niet anders dan dat het nog altijd om het dichtgestopte slot was, dat zij bij de politie waren geroepen.
‘Ben jij Kees Brummer?’ vroeg de inspecteur.
Kees zei, dat hij het werkelijk was.
‘Zo, zo! Hm! Hm! Tja!’
De inspecteur keek Kees aan, alsof hij hem op wou eten en toen opeens viel hij bars uit:
‘Vertel nou maar dadelijk, waar die twee kornuiten zitten!’
Kees keek heel verbaasd! Zouden ze de Katjangs menen?
‘Tom en Thijs?’ vroeg hij.
| |
| |
‘Ja, je weet heel goed, wie ik bedoel! Jij weet weerlichts goed natuurlijk, dat zij d'er vandoor zijn!
‘Vertel nou maar ineens, waar ze zitten!’
‘Zijn ze d'er vandoor?’ vroeg Kees.
‘Ja, doe nou maar niet, alsof je dat niet weet!’
‘Nee, daar wist ik niks van!’ zei Kees.
Nu begreep Kees opeens, waarom de Kachelpijp die morgen wel 4 keer achtereen met een agent langs zijn huis was gelopen. Op eens kwam er een glans van pret over zijn gezicht en hij vroeg:
‘Zijn ze echt gevlucht? Wanneer?’
De inspecteur keek de Kachelpijp even aan. Hij bemerkte dadelijk aan de houding van Kees, dat het ook voor hem een nieuwtje was.
‘Ja, dat doet er niet toe! Ze zijn weg!’ antwoordde de inspecteur.
Even fluisterde hij de heer Van Drunen wat in het oor; de Kachelpijp knikte. Zij begrepen beiden, dat als de ene makker er niets van af wist, de anderen ook niet meer zouden kunnen vertellen.
De inspecteur belde en de lange, magere agent trad binnen.
‘Ja, Willemse, ik heb de jongens niet meer nodig. Ze kunnen wel weer naar de school teruggaan!’
Kees was de deur al uit.
‘Zeg, lui,’ riep hij opgewonden, ‘Tom en Thijs zijn d'er van door..... gevlucht!’
‘Wat?’ riepen Eddy en Henk tegelijk.
‘Er van door?’
‘Gevlucht?’
‘Ja waarachtig, het is zo. Ze dachten, dat wij wisten, waar zij zaten!’ antwoordde Kees.
De lange, magere agent stond op de drempel.
‘Nou, jullie kunt wel weer weggaan! De inspecteur heit jullie niet meer nodig!’ zei hij.
Maar Kees moest er eerst meer van weten.
‘Wanneer zijn ze gevlucht?’ vroeg hij.
‘'t Gaat je niks an!’ was het vriendelijke antwoord van de stalen agent.
‘Toe, zeg het maar, we zijn hun vrienden!’ drong Henk aan.
‘Het doet er toch niks toe, als wij 't weten!’ pleitte Eddy.
‘Nou, dat is ook eigenlijk zo!’ vond Willemse.
En toen vertelde hij het: ‘Vannacht, door 'n open raam! Daar zijn ze uitgeklommen!’
| |
| |
‘Door een raam?’
‘Ja, ze hebben de beddelakens an mekaar gebonden en hebben zich zo naar beneden laten zakken! 't Is 'n brutaal stukkie geweest!’
‘Vertikkie, langs beddelakens!’ zei Eddy en hij keek de twee vrienden aan. Daar had hij respect voor.
‘Door het raam?’
Henk kon het nog nauwelijks geloven.
Doch opeens riep Kees: ‘Of ze gelijk hadden! Fijn, dat het gelukt is!’
‘Nou, vooruit, maak nou maar, dat jullie wegkomt!’ zei Willemse en hij drong Henk, Eddy en Kees de deur uit.
Nu de drie vrinden buiten waren, kwamen de tongen eerst goed los. Kees vond het 'n reuzebof, dat de vlucht gelukt was.
‘Net goed voor die Kachelpijp!’ zei hij.
Hij gunde zijn vrinden de vrijheid van harte.
‘Ze hadden al veel eerder moeten vluchten!’ meende Eddy nu opeens.
‘Wat zal die Kachelpijp vanmorgen lelijk op z'n neus hebben gekeken!’ lachte Henk.
‘Nou, reken maar!’ riep Kees. ‘Je had z'n gezicht zo even moeten zien! Zo zuur als azijn!’
Maar het meest interesseerde hun nog de vraag, waar de Katjangs nu wel zouden zijn.
‘Zij kunnen nog nooit ver weg wezen!’ meende Eddy. Nee, dat geloofde Henk ook niet!
‘Je zal zien, dat ze naar Meerburg gaan!’
Kees vond dat de enige oplossing. Hij was zo opgewonden over het feit, dat de Katjangs gevlucht waren, dat hij een ongelukkige bedelaar, die op een brug stond, opeens een stuiver gaf.
‘Jij moet er ook wat van hebben!’ riep Kees uitgelaten.
‘Wat zullen we nou gaan doen?’ vroeg Eddy. Hij vond het zo'n reuze bof, dat zij hier nu met hun drieën midden in schooltijd op straat liepen, dat hij er nog 'n uurtje van wou profiteren. Wie wist nu, hoe lang ze op dat politiebureau hadden gezeten?
Maar Kees moest daar niets van hebben. Die was veel te opgewonden en verlangend om het grote nieuws aan de andere makkers op school te vertellen. Wat zouen ze op horen!! Nee, Kees moest en zou dadelijk naar school terug. Het was nu juist zo'n mooie gelegenheid, bij de Fluit!
‘En je bent er pas uitgegooid!’ vond Eddy nodig op te merken.
| |
| |
‘Ben je gek? Dat heeft de Fluit al lang weer vergeten!’ meende Kees en hij begon harder te lopen om maar gauwer op school te zijn. ‘Verduveld nog toe, wat zullen de jongens ophoren,’ zei hij nog eens! ‘En de Fluit ook!’
Mol, de concierge, keek erg verbaasd, toen hij de drie vrienden zo gauw al weer zag terugkeren.
‘Wat hadden jullie uitgespookt?’ vroeg hij.
‘Wij niks, Mol!’ antwoordde Kees. ‘Maar Tom en Thijs Reedijk zijn d'er vandoor!’
‘Gevlucht!’
‘Vannacht!’ riepen Eddy en Henk.
‘'t Is toch niet waar?’ zei Mol en hij keek de drie jongens verbaasd aan.
Met luidruchtige vreugde-roepen werden Kees, Eddy en Henk in de klas ontvangen. De arme heer Reisema zag ze met lede ogen nog in zijn uur terug komen.
‘Wat was er?’
‘Wat moesten jullie?’
‘Ben jullie d'er bij?’ klonk het van verschillende kanten.
Kees kon het niet langer binnen houden en hij zei tot de heer Reisema:
‘Tom en Thijs zijn d'er vandoor, meneer..... gevlucht!’
Het was, of Kees een bom in de klas had gegooid. Alle jongens sprongen tegelijk op en het was opeens een koor van stemmen.
‘Gevlucht?’ ‘Wanneer?’ ‘Waarheen?’
De heer Reisema sloeg finaal een roffel met zijn liniaal op de bank.
‘Stilte! Stilte!’
Maar dit nieuws was zo gewichtig, dat geen der jongens het hoorde.
‘Vertel op, Kees!’
‘Waar zijn ze?’
‘Toe nou!’
Kees ging er voor staan.
‘Ze zijn gevlucht!’
‘Door het raam!’ zei Eddy.
‘Langs beddelakens!’ riep Henk.
Ieder van de drie vrinden had tenminste iets verteld.
‘Hoera!’ riep opeens de hele klas.
De arme Fluit hoorde het met schrik. Hij dacht, dat ie het bestierf. Zo iets had hij in zijn hele leven nog nooit meegemaakt!
| |
| |
Dat was nog veel erger dan een Maandagmorgen-relletje na een Holland-België wedstrijd!
‘Naar je plaatsen, dadelijk!’ schreeuwde de heer Reisema.
‘Laat Kees dan even vertellen, meneer, dan zullen we echt stil wezen!’ Het was Huib Delfors, die met dat voorstel kwam.
Dit leek de heer Reisema in deze moeilijke omstandigheden ook de beste oplossing.
‘Nou, goed dan, maar eerst naar je plaatsen!’ riep de leraar.
De hele klas zat weer en toen de heer Reisema dat zag, veegde hij zich met een zakdoek het klamme voorhoofd af en zei: ‘Nou, Brummer, vertel nou maar!’
Kees vertelde, wat zij gehoord hadden. De jongens zaten paf!
‘Zie zo, nou weten jullie 't! Nou zullen we weer beginnen!’ riep de heer Reisema.
Het was niet meer nodig, want de bel van tien uur werd geluid; het moeilijke uur was voorbij! De heer Reisema slaakte een zucht van louter verlichting.
Schreeuwend holden de jongens het lokaal uit. Vijf minuten later wist de hele H.B.S. het grote nieuws, dat de Katjangs die nacht gevlucht waren uit het huis van de Kachelpijp!
‘Zeg, Kees,’ zei Henk Walden, toen zij even later in de gymnastiekzaal naast elkaar stonden, ‘daar heb je ook bij geboft! De Fluit was helemaal vergeten, dat ie je d'er uit had gestuurd!’
‘Nou, wat heb ik jullie gezegd?’ lachte Kees triomfantelijk.
* * *
De heer Van Drunen zat nog op het politiebureau tegenover de inspecteur.
‘Wat moeten wij nou doen?’ vroeg hij aan de politiechef.
‘Ja, ja, hm, hm! Afwachten!’ besliste de inspecteur.
Op dat ogenblik werd er aan de deur geklopt.
‘Binnen!’ riep de inspecteur.
Op de drempel stond Willemse met Pietje.
‘Wat doe jij hier?’ vroeg de Kachelpijp verbaasd.
‘Asjeblieft, meneer, 'n telegram!’ zei Pietje.
‘'n Telegram?’
‘Mevrouw heit me hierheen gestuurd! Ze benne terecht!’ lachte Pietje.
De Kachelpijp scheurde het telegram uit Pietje's handen.
Hij las:
| |
| |
‘Tom en Thijs hier aangekomen! Blijven voorlopig bij ons.
Dames Moorman.’
De Kachelpijp wist niet, hoe hij het had! Hij las het telegram wel vier keer over. Als het telegram uit de maan was verzonden, had hij niet verbaasder kunnen kijken.
‘Begrijp u dat nou?’ zei hij en hij liet de inspecteur het telegram zien.
‘Hm, hm! Zo, zo, Tja!’ bromde de inspecteur.
‘Vanmorgen om half negen verzonden! En ze zijn niet met de trein gegaan!..... Dan moeten ze door de lucht gevlogen zijn!’
Hij reikte het telegram weer aan de heer Van Drunen over.
‘'s Nachts gevlucht en dezelfde morgen nog in Meerburg..... nou, dat zijn gladde vogels! Daar heb ik respect voor!’ zei hij.
De heer Van Drunen las het telegram voor de vijfde maal over.
‘Blijven voorlopig bij ons..... dames Moorman,’ de Kachelpijp begreep, dat Tom en Thijs Reedijk niet meer bij hem terug zouden komen.
|
|