‘Pas op, pas op!’ waarschuwde Bet, omdat Tom met zijn schoenen vlak bij het keukenraam manoevreerde.
Doch opeens sprong Tom op en hij fluisterde:
‘Ssst! Stil! Daar komt Jochem!’
Ja, Thijs hoorde het ook! Hij had de voordeur horen opengaan.
‘Hier, gauw, achter de deur!’ commandeerde Tom en hij duwde zijn broer tegen de muur.
‘Je mond houden, hoor, Bet!’ waarschuwde hij.
Hij nam nog gauw een blauwe theedoek van het aanrecht en verdween naast Thijs achter de deur.
De knecht kwam binnensloffen.
‘Goeie morgen, poeteletoet!’
Het was zijn gewone ochtendgroet.
Jochem stond met zijn rug naar de keukendeur. Daar opeens, sprong Thijs op zijn rug en gooide Tom de theedoek over zijn hoofd.
‘Wel ver.....’ meer hoorde je niet, want Tom stopte de doek in zijn mond.
Maar Jochem, die een oud matroos was en van ‘flauwsies’ niks moest hebben, trapte en sloeg om zich heen, vast overtuigd met 'n paar bandieten te doen te hebben. Tom kreeg een schop tegen zijn scheenbeen en sprong achteruit, zo vlug hij kon.
‘Wij zijn het maar, Jochem!’ riep hij gauw.
Thijs liet zich van Jochem's rug glijden.
De knecht rukte de doek van zijn hoofd en keek stom-verbaasd, toen hij de twee Katjangs daar voor zich zag.
‘Wel saldrement,’ riep hij, ‘Hoe komen jullie hier binnen vallen?’
‘Door het dak, Jochem!’ lachte Thijs.
Tom antwoordde niet; hij stond met een pijnlijk gezicht zijn scheenbeen te bewrijven.
‘Ja, jong, da's je eigen schuld! Ik dacht niet anders dan dat het kwaad volk was!’
Toen nam Jochem de Katjangs eens op en zei:
‘Zo, zo, ben jullie daar weer? Nou, dat zal leven in de brouwerij geven! Hou je nou maar weer gedekt, Bet, met zo veel manvolk in huis!’
Jochem kreeg het hele verhaal van de vlucht te horen en toen Thijs hem vertelde, wat voor man de Kachelpijp was, zei hij verontwaardigd:
‘Zo, is dat zo'n kinderbeul? Nou, as 't ie wil, kan ie van mij nog 'n pak op z'n falie krijgen!’