| |
| |
| |
Zeventiende hoofdstuk.
De dames Moorman hadden de vorige avond ‘leeskransje’ gehad. Juffrouw Mientje Snip had een boek voorgelezen, dat ging over ‘opvoedkunde’ en tot heel laat hadden de dames hevig zitten bomen over de vroegere en de tegenwoordige jeugd.
Alle dames van het leeskransje - de gezusters Bonemeier, Mientje Snip, Jaantje Duursma en Petronella Krans - waren het er roerend over eens, dat de jongens van thans verwilderd waren.
‘Hoe jullie het vroeger met die Tom en Thijs zo lang hebt uitgehouden, ik begrijp het niet!’ had Clara Bonemeier gezegd en zij had daarbij haar ogen ten hemel geheven.
‘Och kom!’ had tante Foke geantwoord, ‘het waren wat beste jongens!’
‘Nou, Foke,’ had Mientje Snip menen te moeten opmerken, ‘jij was altijd veel te goedig! Dat vonden wij allemaal! Koosje ook!’
Tante Koos durfde niets antwoorden.
‘Het is maar goed, dat Tom en Thijs nu in een strengere omgeving zijn!’
Dat was de mening van Jaantje Duursma.
Daarop had tante Foke vlam gevat. Zij was het daar helemaal niet mee eens. Je kwam met zachtheid veel verder dan met hardheid, vond zij.
Maar toen hadden alle dames tegelijk haar aangevallen. Petronella Krans herinnerde zich een avond, waarop het leeskransje bij de dames Moorman was bijeengekomen en Thijs, met alle mantels van de dames aan en de hoedjes als een toren op zijn hoofd, de kamer was binnen komen vallen en toen zij er over begon, viel Claartje Bonemeier, die nog met afgrijzen er aan dacht, hoe haar mooie hoedje geheel onder aan in de verdrukking had gezeten - haar bij en zei:
‘Nee, Foke, Mientje heeft gelijk! De jongens groeiden bij jou
| |
| |
in het wilde op. Er zou niets van hen terecht gekomen zijn, niets!’
‘Niets!’ hadden Mientje Snip, Petronella Krans en Jaantje Duursma geëchod.
Tante Foke was boos geworden; zij kon niet hebben, dat er maar één woord kwaad van haar Tom en Thijs werd gezegd.
‘Dat vind ik nou niets aardig van jullie!’ zei zij. ‘Er zat niet dat slechts in de twee jongens!’
Tante Koosje had gezwegen. Helemaal ongelijk hadden de dames van het kransje niet. Tom en Thijs konden soms erg ruw zijn en zij dacht zelf ook nog met afgrijzen aan dat ogenblik, waarop Thijs de kamer met al die hoeden en mantels was binnengevallen en zij zich dodelijk voor het kransje had geschaamd!
En ook op een avond van een ‘grote visite’ op Tom's verjaardag, toen heel het huis één walm was geweest van het bengaalse vuur, dat de jongens bij tableaux vivants hadden ontstoken.
‘Kom, Koos, zeg jij nou ook eens wat!’ had tante Foke gezegd. ‘Jij hield toch ook veel van de jongens!’
‘O ja!’ had tante Koos onmiddellijk toegegeven.
‘En jij zou ze toch ook dadelijk weer hier terug willen hebben!’
Nee dat kon tante Koos toch onmogelijk toegeven. Het was vreselijk roezig en druk geweest met de jongens in huis en wanneer zij dacht aan al die mensen, die waren komen klagen, als Tom en Thijs weer kattekwaad hadden uitgehaald - aan mijnheer Westbonk, de drogist Vredenburgh, de tandarts Parfumeur en zelfs de politie - dan kon zij daar onmogelijk naar terug verlangen!
‘Het waren twee wilde jongens!’ zeurde Petronella Krans nog eens! ‘Mientje heeft gelijk: daar komt niets van terecht als die niet door een strenge mannenhand worden geregeerd!’
‘Ja, Foke, jij was te goedig! Jij zag alles maar door de vingers!’ vonden de dames Bonemeier.
Die avond, hij het naar bed gaan, had tante Foke aan tante Koosje gezegd:
‘Ik vond het niets aardig van je, Koos, dat je de jongens niet hebt verdedigd!’
‘Ja, maar ze waren toch wel eens lastig!’ had Koosje gemeend te moeten antwoorden.
‘Nou ja, 'n héél enkele keer!’
Tante Foke had dat al lang vergeten; die dacht altijd alleen nog maar aan de prettige uren.
‘Als ik wist,’ zei ze, ‘dat de jongens het bij die meneer en
| |
| |
mevrouw Van Drunen werkelijk niet goed hadden, zoals Hein Blommers heeft gezegd, dan zou ik niet willen, dat zij er één dag langer bleven! Dan zou ik ze dadelijk weer hier naar toe halen!’
‘Gelukkig, zo ver is het nog niet,’ vond tante Koosje. ‘Die vriend van Hein, die Kees Brummer, zal wel erg overdreven hebben!’
‘Ik weet het niet! Ik zit er telkens over te denken!’
Tante Foke hield zo veel van Tom en Thijs, dat de gedachte alleen, dat de jongens het misschien slecht zouden hebben, haar van streek maakte.
Juffrouw Koosje sliep al half, toen juffrouw Foke vroeg:
‘Zou jij niet willen, dat de jongens weer bij ons waren?’
Tante Koosje zei niet nee en ze zei niet ja! O, zeker, zij hield ook heel veel van de jongens, maar het was nu toch wel veel rustiger, enkel met Fokeliene, Bet, Bobbie de hond en Mimi, de poes!
‘Ga nou maar slapen, Foke!’ had zij gezegd.
Gelukkig was er geen sprake van, behoefde zij in een zo belangrijke kwestie geen beslissing te nemen.
Maar tante Foke kon de slaap die avond niet vatten. Zij lag uren wakker, al maar denkend aan Tom en Thijs. Zij maakte zich zorgen over de jongens. Als zij het toch werkelijk eens zo slecht hadden, zoals Hein had gezegd! Verbeeld je, dat zij niet genoeg te eten kregen! Tante Foke moest er niet aan denken!
Zij had de klok van drie nog horen slaan. Toen pas was zij ingeslapen, maar zij had heel de nacht erg onrustig en naar gedroomd.
Plotseling was zij wakker geworden door het blaffen van Bob!
Ook juffrouw Koosje was wakker geschrikt door het onrustbarend lawaai, dat de hond maakte.
‘Foke! Foke! Hoor je dat?’
Fokeliene Moorman had het gehoord!
‘Er zal toch geen onraad wezen!’ zei tante Koosje met een hese stem. ‘Hoos es, hoor es, hoe Bobbie te keer gaat!’
Tante Fokeliene had het licht opgeknipt.
Tante Koosje zat met angstige, verschrikte ogen recht in haar bed.
‘Doe de deur op slot, Foke, doe de deur op slot!’ riep zij angstig. ‘Er is vast onraad! Hoor es, hoor es, hoe d'ie te keer gaat!’
Maar tante Foke dacht daar niet aan. Als er onraad was, wou zij weten, wat haar dreigde. Juffrouw Fokeliene Moorman was niet bang!
Moedig opende zij de deur en riep:
| |
| |
‘Bobbie! Bobbie! Hier:’
Dat was het, wat Tom en Thijs beneden op de stoep hadden gehoord!
‘Foke dan toch!’ riep tante Koosje angstig en zij schoot tegelijk onder de dekens.
Hoe kon Foke toch zo onvoorzichtig zijn! Als er inbrekers waren, konden zij zo binnenkomen!
‘Doe de deur toch dicht! Je weet nooit, wat er is!’ klonk het gesmoord van onder de dekens.
‘Och wat, er is geen inbreker!’ antwoordde tante Foke. Zij ging het portaal op en riep weer, over de leuning van de trap:
‘Bobbie! Bobbie! Kom dan bij de vrouw!’
Maar Bobbie dacht daar blijkbaar niet aan. In plaats van bij de vrouw te komen, ging de hond nog meer te keer; hij blafte, jankte, huilde en krabde als bezeten aan de deur.
‘Foke, pas toch op!’ riep tante Koosje uit haar bed. Daar moest volgens haar een inbreker beneden wezen, anders zou een hond niet zo te keer gaan!
Tante Foke werd nu toch ook 'n beetje ongerust. Als Bobbie zo blafte en jankte, moest er wel iets bijzonders wezen.
Zij ging naar de zoldertrap en riep naar boven:
‘Ben je wakker, Bet?’
Bet was wakker, maar zij dacht er niet aan te antwoorden. Zij lag met haar hoofd helemaal onder de dekens. De oude dienstmaagd dacht niet anders dan dat ‘kerels’ het huis waren binnengedrongen en het op het leven van de dames en haar gemunt hadden. Zij klappertandde van angst. Hoe was het mogelijk dat juffrouw Foke zo maar op was gestaan! Bet zou het niet doen, voor alle schatten van de wereld niet! Zij durfde zelfs geen kik geven! Verbeeld je, dat die kerels haar hoorden en naar boven kwamen! Bij elke blaf van Bobbie kromp haar het hart ineen, schokte zij heen en weer! Zij stopte haar vingers in haar oren om maar niets meer te horen.
‘Bet! Bet! Ben je wakker?’ klonk weer de stem van juffrouw Fokeliene.
Nee, nee, Bet gaf geen antwoord, voor geen honderdduizend gulden!
Tante Koos lag even erg te trillen onder haar dekens als de oude dienstmaagd. Op eens bedacht zij zich met schrik, dat Bet misschien wel vermoord kon zijn en zij riep angstig:
‘Kom toch binnen, Foke!’
Zij durfde niet zeggen, dat er misschien een inbreker in huis
| |
| |
was, uit vrees, dat de schurk het zou kunnen horen. En je moest een inbreker nooit boos maken, had zij wel eens gelezen.
‘Kom toch, Foke! Je weet nooit wat er is!’
Meer durfde Koosje niet zeggen.
‘Dat moeten we toch weten!’ antwoordde juffrouw Foke dapper. ‘Hoor Bobbie es te keer gaan!’
‘Wat wil je dan gaan doen?’ vroeg Koosje en zij gluurde schuchter even boven haar dekens uit.
‘Naar beneden gaan!’ antwoordde juffrouw Foke.
‘O, hemel, nee, dat niet!’ riep Koosje angstig.
Haar zenuwen waren geheel van streek. Zij meende zelfs duidelijk mannenstemmen beneden in de gang te horen en zij gilde op eens: ‘Kom nou toch binnen, Foke, en doe de deur op slot!’
Tante Foke deed het terwille van haar zuster. Bobbie jankte en huilde en krabde maar al door.
‘Ga nou toch in bed!’ smeekte Koosje. Tante Koos meende, dat je in bed het veiligst was.
| |
| |
Maar Foke vond, dat - als er werkelijk onraad dreigde, je in bed niet veiliger was dan er buiten.
Daarom schoot zij vlug een morgenjapon aan en ging daarna moedig naar het raam.
‘Wat wil je doen?’ vroeg Koosje.
‘Ik zal es naar buiten kijken, of daar misschien iets is! De hond krabt al maar tegen de deur!’
Op eens ging tante Koosje een licht op.
‘Misschien moet ie even naar buiten!’ merkte zij heel bedeesd op.
Nee, nee, dat was het niet. Daarvoor zou Bob nooit zo'n spektakel maken, dat wist juffrouw Foke zeker.
Fokelientje schoof de gordijnen weg en duwde het raam open.
Tante Koosje sloot haar ogen dicht! Zij verwachtte elk ogenblik een pistoolschot te zullen horen. Maar er werd niet geschoten en het bleef buiten stil.
‘Pas op, je zult kou vatten!’ waarschuwde juffrouw Koosje.
Fokelientje trotseerde het; zij stak haar hoofd naar buiten en riep:
‘Is daar iemand?’
Er kwam geen antwoord.
Nog eens herhaalde zij het: ‘Is daar iemand?’
Toen op eens klonk het zacht en schuchter beneden van de stoep:
‘Wij zijn het, tante!’
Tante schrok zo, dat zij haar hoofd tegen het opgeschoven raam stootte.
Had zij wel goed gehoord? Het kon toch niet waar zijn.
Zij stak haar hoofd nog verder naar buiten en riep:
‘Ben jullie het, jongens?’
‘Ja, tante!’ was het antwoord van beneden.
Tante Foke trok haar hoofd naar binnen.
‘Het zijn de jongens, Koos!’ zei ze en zij trilde op haar benen.
‘Welke jongens?’ riep tante Koos, die het ging warrelen.
‘Tom en Thijs!’
‘Hè?... Wat?’
Tante Koosje kwam ineens van onder de dekens te voorschijn en zat recht in haar bed.
‘Tom en Thijs?’
Zij was helemaal in de war... Tom en Thijs, 's morgens vroeg om 6 uur... wat moest dat betekenen?
‘Hoe komen die hier?’ vroeg zij, totaal van streek.
| |
| |
Ja, dat wist Fokeliene ook niet!
Tom en Thijs voor de deur..., nu begreep zij ook, waarom Bobbie zo te keer ging!
Maar zij moesten open gedaan worden, dadelijk, ze mochten daar niet langer op de stoep blijven staan!
Tante Foke riep naar buiten: ‘Ik kom, hoor jongens, ik kom!’
‘Nee, nee, Foke, jij niet! Jij zal kou vatten!’ waarschuwde Koosje. Zij was nu ook opgestaan en riep naar boven.
‘Bet, Bet! Opstaan! Kom toch beneden! De jongens zijn er! Tom en Thijs zijn er! Kom toch beneden!’
Bet had aldoor - badend in haar zweet - met de vingers in de oren onder de dekens gelegen. Toevallig had zij juist even de vingers uit haar oren genomen, toen juffrouw Koos riep: ‘Kom toch beneden!’ Maar Bet dacht er niet aan naar beneden te komen. De oude meid meende vast en zeker, dat die kerels achter haar deur stonden en haar zouden beetpakken, zodra zij naar buiten kwam. Nee, Bet hield haar mond potdicht, kroop zekerheidshalve weer diep onder haar dekens.
Tante Foke wachtte niet op Bet; zij ging naar beneden. Bobbie sprong als uitgelaten tegen haar op en dan weer tegen de deur!
Tante Foke was zo zenuwachtig, dat zij de koperen ketting - waarmee de voordeur altijd gesloten was - niet los kon krijgen.
‘Dag, jongens! Dag, jongens! Ik ben d'er al, hoor, ik ben d'er al!’ riep zij, om Tom en Thijs te laten horen, dat zij beneden was.
Tom en Thijs hoorden de stem van tante Foke daar achter de deur.
‘Dag, tante! Dag, tante!’ schreeuwden zij, zo hard zij maar konden.
Nu zou het gebeuren, nu zouden ze dadelijk tante Foke omhelzen!
‘Dag, tante!’ riepen zij nog maar eens.
Daar ging de deur open! Bobbie stoof naar buiten, en vloog blaffend tegen Tom op, bijna tot zijn gezicht.
‘Dag, Bobbie! Dag, Bobbie!’ riep Tom en tilde de hond van de grond.
Bob likte zijn vroegere baas, waar hij maar kon.
Maar Thijs was reeds binnen, hing al om de hals van tante Foke.
‘Dag, Thijs, dag Thijseman, dag, lieve jongen!’ riep tante Foke maar al door en dikke tranen biggelden haar langs de wangen.
Toen rolde ook Tom naar binnen.
| |
| |
‘Dag, Tommie! Dag, jongen! Dag, Tom!’
Tante Foke wist niet, wie zij het meest moest omarmen. Zij huilde van blijdschap en was innig gelukkig, dat zij haar twee jongens daar binnen had.
‘Ben jullie daar, jongens?’ klonk het zacht boven aan de trap.
Het was tante Koosje!
Tom en Thijs holden naar boven en ook tante Koos kreeg - hoewel wat minder hartelijk en innig - van de twee jongens haar deel.
Even later zaten Tom en Thijs op het bed van tante Foke; tante Koosje zat rechts en tante Fokeliene links van hen. Aan de voeten van Tom was Bob gezeten.
‘Vertel nou es, jongens, hoe komen jullie hier ineens, zo vroeg in de morgen?’ vroeg tante Foke.
‘We zijn weggelopen, tante!’ antwoordde Tom.
‘Gevlucht!’ vulde Thijs aan.
‘Maar, jongens!’ zei tante Koos en er klonk iets van verwijt en verbazing tegelijk in haar stem.
‘Weggelopen? Maar wanneer dan?’ vroeg tante Foke.
‘Vannacht om drie uur!’
‘Om drie uur?’
De twee tantes keken elkaar aan; zij begrepen er niets van.
‘Ja, door het raam!’
‘Door het raam?’
‘We hebben de beddelakens aan mekaar gebonden!’ zei Tom.
‘En zijn langs de muur naar beneden geklommen!’ vulde Thijs weer gauw aan, bang, dat er anders niks voor hem te vertellen zou overblijven.
‘'t Is zonde!’ zei tante Koosje en zij sloeg haar handen in mekaar. ‘Door het raam en langs beddelakens! 't Lijkt warempel wel de geschiedenis van de graaf de Monte Christo!’
‘Maar jullie had wel kunnen vallen, zo boven uit het raam!’ zei tante Foke bezorgd.
Thijs vertelde, dat ie ook werkelijk gevallen was, maar dat ie zich helemaal niet bezeerd had.
Toen tante Foke dat hoorde, gaf zij Thijs op eens een zoen.
‘Maar nou begrijp ik nog niet dat jullie zo vroeg al hier bent... om 6 uur!’ zei tante Foke.
Het was haar alles even raadselachtig.
‘Met een auto!’ zei Tom.
‘'n Verhuiswagen!’ verbeterde Thijs.
‘Ik vraag je, Foke, met 'n verhuiswagen!’
| |
| |
Tante Koos zat al maar met haar hoofdje te schudden.
Tom en Thijs deden - struikelende soms over hun eigen woorden - het verhaal van de vlucht. De tantes kwamen maar niet over hun verbazing heen.
Eindelijk vroeg tante Foke:
‘Maar waarom ben jullie toch weggelopen, jongens?’
‘We hadden 't er zo naar, tante!’ antwoordde Tom.
‘Die Kachelpijp was zo gemeen!’ zei Thijs.
‘De Kachelpijp?’
Tante Koosje moest weer even aan de jongenstaal gewennen.
‘Ja, tante, zo noemden ze meneer Van Drunen allemaal!’ lichtte Tom in.
‘Hadden jullie het dan zó slecht?’ vroeg tante Foke en in haar stem klonk duidelijk medelijden door.
‘O, vreselijk, tante!’
‘We kregen er niet half genoeg te eten!’
Tante Foke werd er bleek van, toen zij het hoorde.
‘Ik vraag je, Koos!’ zei ze diep verontwaardigd.
‘En altijd straf, om het minste en geringste!’
‘En nooit es 'n vriendelijk woord!’
‘Nee, nooit!’
‘Zie je nou wel, Koos?’ zei tante Foke. ‘Dan had Hein Blommers toch gelijk!’ en zij streelde uit innig medelijden Tom en Thijs over hun haren.
‘'t Waren mispunten, hè, Tom!’ viel Thijs uit.
‘Nou, en of! Lamzakken waren 't!’ bevestigde Tom.
‘Maar, jongens!’ zei tante Koos, die deze uitdrukkingen toch wel wat al te bar vond.
Tante Foke zei er niets van. Die was veel te blij dat de jongens daar weer naast haar zaten.
‘En kreeg jullie niet genoeg te eten?’ vroeg zij.
‘Nee, tante!’ antwoordden de Katjangs tegelijk.
‘We hadden altijd honger, hè, Tom?’
‘Ja!’ bevestigde Tom, ‘we kregen soms eten van andere jongens!’
Dat was ook tante Koos te kras! ‘'t Is schande!’ viel zij op eens uit in edele verontwaardiging. ‘Hoor je dat, Foke? Wat slechte mensen zijn er toch in de wereld!’ en zij schudde maar al door haar hoofd heen en weer.
‘Nou, hier kunnen jullie weer bij eten, hoor jongens!’ stelde tante Foke hen gerust en ze streelde opnieuw beide jongens over hun hoofd.
| |
| |
‘Ja, hè, tante?’
‘Fijnemans, tante!’ riepen tegelijk Tom en Thijs.
Opeens viel Thijs tante Foke om de hals en hij zei:
‘Wat heerlijk, dat we hier nou zijn! We hebben zo naar u verlangd, tante!’
Tante Koos keek wat sip en teleurgesteld en zij vroeg heel kleintjes:
‘Ook niet 'n beetje naar mij, Thijs?’
‘O ja, natuurlijk, naar u ook!’ zei Thijs en om het goed te maken, gaf hij nu ook tante Koos een zoen.
‘We hoeven toch niet meer terug, hè, tante?’ vroeg Tom aan tante Foke.
‘Natuurlijk niet, als jullie het daar zo slecht hadden. Wat zeg jij, Koos?’
En toen zei ook tante Koos, terwijl tranen langs haar wangen gleden: ‘Natuurlijk niet!’
Op eens sprong Tom op en hij riep:
‘Waar is Bet?’
‘Die is nog boven!’ antwoordde tante Foke.
‘Vooruit, Thijs, dan gaan we haar roepen!’ zei Tom.
Thijs was al op; zijn ogen straalden van louter vreugde.
‘Ja, maar jongens, jullie mogen ze niet laten schrikken!’ waarschuwde tante Koos bezorgd.
‘Nee, tante!’ riepen ze beiden en zij waren de slaapkamer al uit.
Op hun tenen slopen zij de trap op, naar het kamertje van Bet.
De oude dienstbode lag nog, trillend en bevend, in haar bed. Zij had heel lang, met haar hoofd onder de dekens gelegen, de vingers in haar oren, bang voor de inbrekers beneden. Daardoor had zij niets van Tom en Thijs geboord! Nu was het stil in huis en die stilte benauwde Bet bijna nog meer dan het oorverdovend geblaf van Bobbie, 'n kwartier geleden.
Wat was er in eens gebeurd, dat het nu zo stil was in huis? Er zou toch niets met de dames gebeurd zijn! Misschien waren die kerels naar boven gekomen, hadden ze de dames wel gesmoord!
Je las soms zulke akelige dingen in de krant!
Bet hield de adem in om maar beter te kunnen luisteren! Zij meende beneden stemmen te horen! Daar werd 'n deur geopend, ze hoorde het duidelijk! O, o, wat had ze het benauwd! Zij transpireerde over haar hele lichaam!
Hemeltje lief, wat was dat? Ze kwamen de trap op, naar boven! Ze liepen op hun tenen! Ze kwamen naar zolder, Bet hoorde
| |
| |
duidelijk de trap kraken. Op eens schoot Bet met haar hoofd weer helemaal onder de dekens.
Zij durfde nauwelijks adem halen! Het zweet brak haar aan alle kanten uit!
O, lieve zuster Grietje, daar hoorde ze snuffelen voor de deur! De hond! Wat kwam de hond boven doen bij haar, bij Bet? De oude meid trilde als een riet.
Boem!!!
O, lieve genade, daar bonsden de kerels op de deur!
Boem!!!
Alweer!
Bet hield het niet langer uit. ‘Help!’ riep zij, zo hard zij kon.
‘Wij zijn het maar, Bet!’
‘Tom en Thijs!’
Bet wist niet, wat ze hoorde!
‘Hoe maak je 't, Bet?’
‘Slaap je nog, Bet?’
Het hoofd van Bet kwam voorzichtig boven de dekens te voorschijn.
Hoorde ze goed? Waakte ze of droomde ze? Je zoudt zweren, dat het de stemmen waren van Tom en Thijs!
‘Hallo, Bet!’
‘Mogen we binnenkomen, Bet?’
Ja, nou hoorde ze het duidelijk! Dat waren de stemmen van Tom en Thijs! Maar hoe was dat mogelijk? Zij begreep er niets van! Hoe kwamen Tom en Thijs hier, 's morgens om kwart over zes?
Eindelijk waagde zij het.
‘Ben jullie het, jongens?’ klonk het bevend uit de mond van de oude dienstmaagd.
‘Ja, Bet, wij zijn het!’ riep Tom.
‘Tom en Thijs!’ vulde Thijs aan.
Tegelijk vloog de deur open; Tom en Thijs vielen de kamer binnen, ploften zo op het bed van de oude getrouwe dienstmaagd. Bobbie sprong pardoes midden op de dekens, likte Bet van pure blijdschap in het gezicht.
‘Goeie genade!’ riep de meid. Zij meende, dat zij een nachtmerrie had.
‘Dag Bet!’
‘Goeie, ouwe Bet!’
Bet kwam weer tot het leven terug. Het was werkelijkheid.
| |
| |
Daar zaten Tom en Thijs op de rand van haar ledikant en Bobbie lag op de dekens.
Opeens snikte Bet het uit; de zenuwen hadden haar te pakken, zij kreeg het te kwaad.
‘Wat is dat nou, Bet, huil je daarom?’ vroeg Tom.
‘Ik dacht, dat het inbrekers waren!’ snikte Bet.
De jongens schaterden het uit.
‘Nou, Bet, dan valt het mee, hè?’ lachte Tom.
Bet knikte al snikkend.
Toen opeens bedacht zij zich, dat zij de jongens in het geheel nog niet goede dag had gewenst en ze zei, tussen twee snikken door:
‘Dag, Tom! Dag, Thijs!’
Bet was al even blij, dat ze de jongens weer zag, als tante Foke en tante Koos.
‘Vooruit, Thijs, nou weer naar beneden!’ riep Tom.
Toen holden de Katjangs juichend en schreeuwend de trappen af, naar de kamer der tantes. De huize Moorman was op eens weer gevuld van jong, vrolijk leven!
Tante Koos moest er nog even aan wennen, maar tante Foke's gezicht straalde van louter vreugde!
Gelukkig, de neven waren weer in behouden haven!
|
|