Van Drunen. En daarop zei mevrouw: ‘Toe, Joris, zoek jij nu eens, ze zullen d'r wel liggen!’
De Kachelpijp waagde het. Voorzichtig stond hij op, schuifelde voetje voor voetje in het donker, met zijn handen al voor zich uit tastend, in de richting van het buffet.
‘Heb je ze?’ vroeg mevrouw.
‘Nee, nee, ik kan zo gauw niet!’
Een ogenblik van spanning! Daarop zuchtte de Kachelpijp:
‘D'er liggen hier geen lucifers!’
‘Kom dan maar weer terug!’ klaagde mevrouw.
‘Ja, ja, jij hebt makkelijk praten! Ik zie niks!’
‘Pas op, val maar niet!’ waarschuwde mevrouw.
‘Nee, nee, ik.... Au!’ schreeuwde opeens de Kachelpijp.
‘O, hemel, Joris, wat is er? Wat gebeurt er?’
‘Die vervloekte kolenbak!’ kreunde de stem in het donker.
‘Hier moet je wezen, Joris, hier!’
Het klonk bijna huilend uit mevrouw's mond.
Thijs beet op zijn servet om niet in lachen uit te barsten.
Toen tastte de hand van de Kachelpijp in een gezicht, twee vingers midden in een open mond.
‘Ben jij dat, Agaath?’
‘Nee, meneer, ik!’ giechelde Tom.
En toen opeens was er het ongeluk!
Een plof, een val, een vloek, een oorverdovend lawaai van brekend glas en aardewerk!
‘O hemel, Joris, wat is er? Wat gebeurt er?’ gilde mevrouw.
Zelfs Tom en Thijs lachten nu niet meer.
‘Ik lig hier op de grond!’ klonk klagend een stem vlak onder Tom, bij de poot van zijn stoel.
‘Kun je niet opstaan?’ huilde mevrouw.
‘Jawel, maar d'er ligt iets op m'n benen!’
Daar, plots, floepte onverwachts het electrisch licht weer aan.
Op de grond lag languit naast de neergestorte dienbak, tussen de scherven van de soepterrine, de Kachelpijp, om zijn voeten het koord van de schemerlamp.
‘Lieve goedheid, Joris!’ kreunde mevrouw, toen zij de ruïne ontdekte.
Tom en Thijs begrepen dadelijk, wat er gebeurd was. Joris was met een voet achter het koord van de schemerlamp blijven haken, daardoor gevallen, bovenop de dienbak en had in zijn val bak, soepterrien en lamp met zich meegesleurd.
‘Lieve goedheid, Joris!’ klaagde mevrouw nog eens.