| |
| |
| |
Eerste hoofdstuk.
Vóór de school stonden zij te zamen gegroept, Eddy Loomans, Keesje Brummer, Henk Walden, Bram Heesink, Huib Delfors, Tony Hespers en alle andere enthousiaste A.F.C.-ers.
Keesje Brummer hield de Maandagcourant uitgespreid voor zijn dikke lichaam en las met luider stemme aan de om hem verzamelde menigte het verslag van de Holland-België-wedstrijd voor. Hij was juist tot de zin gekomen, dat Vermeulen, de keeper van A.F.C. - hùn voetbalclub A.F.C.! - het Nederlands doel schitterend had verdedigd, toen de heer Reisema, de leraar in de wiskunde, passeerde.
‘Meneer! Meneer! Heb u 't al gelezen? Holland heeft gewonnen met 3 - 0! Fijn hè, meneer?’ schreeuwde Keesje in zijn behoefte om zijn geestdrift te uiten.
De heer Reisema, die reeds de stuipen op het lijf kreeg als hij het woord voetballen maar hoorde - hij interesseerde zich alleen maar voor parallelogrammen en parallelopipedums - bromde iets binnensmonds en liep door.
Keesje kon zich zo'n onverschilligheid niet begrijpen en hij riep - vast overtuigd dat zelfs de heer Reisema hiervan onder de indruk zou komen: ‘Vermeulen was weer schitterend, meneer!’
‘Zo! 't Is goed hoor!’ snauwde de wiskunde-leraar en hij verdween in de school.
De Fluit - de jongens kenden hem eigenlijk niet anders dan onder die naam - begreep, dat het weer een moeilijke morgen zou worden. De Maandag was altijd voor hem de lastigste dag van de week. Er was geen krant, die hij zo haatte als dat Maandagochtendblad met zijn relazen van voetbal- en andere wedstrijden. Dat Maandagochtendblad werkte op hem als een rode lap op een stier. Wanneer hij die gehate krant maar zag, werd hij al grauw van drift en hij kon zich niet begrijpen, dat er nog collega's waren - zoals de Franse leraar Lasueur - die aan de klas op
| |
| |
een Maandagmorgen wel eens voetbalverslagen uit dat ellendige blad voorlazen.
Keesje Brummer had lachend de heer Reisema nagekeken en hij riep, toen de deur achter de leraar dicht ging: ‘Wedden, dat ie niet eens weet, wie Vermeulen is!’
‘Nou ja, vooruit maar! Lees nou verder!’ schreeuwde Eddy Loomans, die zich op dat ogenblik in het geheel niet om de wiskunde-leraar bekommerde, doch enkel nog maar belang stelde in de Holland-België wedstrijd.
Keesje Brummer las verder voor, maar hij was pas bij de eerste goal, toen de bel werd geluid en Mol, de conciërge, hen naar binnen dreef. Keesje vouwde de krant op en stak haar in zijn binnenzak.
Eddy had zijn plan gemaakt.
‘Ik zal vragen, of jij het in de klas even verder mag voorlezen!’ zei hij tot Kees.
Kees begon te lachen.
‘Je kan net zo goed vragen, of ik op m'n kop mag gaan staan!’
Eddy Loomans was niet overtuigd. Bij mijnheer Lasueur mocht het immers ook wel, waarom dan niet bij de Fluit?
| |
| |
‘Je zal zien, als ik het handig vraag.....’ en Eddy meende zo vast, dat zelfs de Fluit niet onverschillig kon zijn voor een Hollandse 3 - 0 overwinning, dat hij al zeker was van de toestemming.
De jongens stoven het lokaal binnen, waar de heer Reisema - een grote hoornen bril op zijn neus - al bezig was met een passer grote cirkels op het bord te tekenen. Alle A.F.C.-ers vonden het nodig de Fluit omtrent het grote gebeuren van de vorige dag in het Stadion te Amsterdam nog eens in te lichten.
‘Weet u 't al, meneer, dat Holland gewonnen heeft?’
‘Reuze-fijn, hè meneer, 3 - 0!’
‘Ja, jawel, 't is goed, hoor! Ga jullie maar zitten!’ nijdigde de heer Reisema, met een stevige mep zijn passer met de punt in het bord stekend.
‘Is u d'r gisteren ook geweest, meneer, in 't Stadion?’
Het was Bram Heesink, die de onhandigheid had de vraag te stellen.
Met een ruk keerde de Fluit zich om. Het leek wel, of hij door een wesp gestoken was.
‘Ik wou, dat jij je brutale mond maar hield en zitten ging!’ snauwde hij Bram toe. Maar op eens nam heel de klas de partij op voor de kleine Bram.
‘Nou, meneer, da's toch geen schande!’
‘De halve stad is er geweest! Vraag u 't maar aan meneer Lasueur!’
Boven allen uit schreeuwde Tony Hespers: ‘Mijn vader is er ook geweest en meneer Brummer ook!’
Het was duidelijk aan zijn stem te horen, dat hij wilde zeggen: ‘Beweer daar nu nog eens wat tegen, als onze vaders zelfs er heen gaan!’
Maar op de wiskunde-leraar maakte dat al heel weinig indruk.
‘Geen woord meer over voetballen, is 't niet? En nou naar je plaatsen, asjeblieft!’ schreeuwde hij, met een liniaal op de tafel slaande.
‘Hè, meneer!’
‘Toe nou, meneer!’
‘'t Is toch nog geen tijd, meneer!’ dreinde de hele klas.
Toen had Eddy Loomans de moed om te vragen: ‘Mag Kees nog even voor de les van de Holland-België wedstrijd voorlezen, meneer?’ waarop het hele koor inviel: ‘Hè ja, meneer!’ ‘Toe meneer!’ ‘Hè ja, meneer!’
| |
| |
Het bleek niet het juiste ogenblik om het verzoek te doen, want de Fluit - wit van drift nu - riep er fel tussen door:
‘Hou jullie mond, kwajongens! Wie er nog één woord over voetballen kikt, smijt ik de klas uit, begrepen?’
Dadelijk was het dood-stil in de klas. Het enige, wat de heer Reisema nog hoorde, was het ritselen van een krant. Hij keek op..... het was dat ellendige Maandagochtendblad, dat Keesje al breed had uitgespreid en nu weer opvouwde.
‘Geef hier die krant!’ riep de wiskunde-leraar.
‘Ik wou 'm juist opbergen!’ verdedigde Kees zich, die het kostbare stuk al onder de bank wilde stoppen.
‘Hier, zeg ik!’ en op hetzelfde moment trok de heer Reisema Kees de krant uit zijn hand, scheurde haar in stukken, en gooide de verfrommelde papieren op de grond.
‘Hè, meneer!’
‘'t Is zonde, meneer!’
‘We hadden 'm nog niet eens uitgelezen, meneer!’ zeurde weer de hele klas.
De woede van de heer Reisema keerde zich plots tot de dikke Keesje Brummer, die hij om die gehate krant als de oorzaak van dit Maandagmorgen-relletje beschouwde.
‘Ga jij d'er maar uit, hè!’ schreeuwde hij.
‘Ik, meneer?’ vroeg Kees, hoogst verbaasd nu.
‘Ja jij! Hoor je 't niet?’
‘Ik heb niks gedaan, meneer!’ verdedigde Kees zich, heilig overtuigd totaal onschuldig te zijn.
‘Ik zeg je, dat je d'er uit gaat en gauw!’ schreeuwde de heer Reisema.
Maar Kees vond plots steun bij heel de klas.
Allen riepen zij door elkaar, dat Keesje Brummer geheel onschuldig was.
‘Stilte asjeblieft! Ik vraag jullie niks!’ snauwde de heer Reisema, elke zin met een slag met zijn driehoek op de bank onderstrepend.
Kees Brummer, die al van plan was de klas uit te gaan, voelde zich op eens versterkt door de hulp van zijn klasgenoten. Hij zette zich schrap in zijn bank en zei met een van heilige verontwaardiging trillende stem:
‘En als ik nou niks gedaan heb, meneer! Als ik nou onschuldig ben!’ En tegelijk viel heel de klas weer in met Eddy aan het hoofd: ‘Nee, Kees heeft niks gedaan, meneer!’
Het was een leven als een oordeel, maar boven alles uit klonk
| |
| |
scherp de stem van de heer Reisema, die schreeuwde: ‘Mond houden! Stilte! Zitten gaan, asjeblieft!’
Toen op eens ging de deur open en op de drempel stond breed en groot, in al zijn waardigheid, de directeur van de H.B.S.
Alle jongens lieten zich pardoes op hun plaatsen vallen en het was, of er plotseling een stilte in het lokaal viel. Ook Keesje Brummer had van deze zeldzame gelegenheid gebruik gemaakt om gauw te gaan zitten en de heer Reisema dacht er niet aan Kees nog tot weggaan te dwingen.
De wiskunde leraar kwam wat verlegen naar voren en stotterde: ‘Ik wou juist beginnen!’
De directeur keek even langs de klas en zei toen: ‘Dat merk ik, ja!’ Daarop stapte hij naar binnen, en Eddy Loomans en zijn kornuiten zagen, dat er twee vreemde jongens in de gang stonden.
‘Kom jullie maar binnen!’ zei de directeur, en dadelijk daarop stapten de twee nieuwelingen over de drempel. Vijf en twintig paar ogen keken hen aan, alsof zij wilde beesten waren.
‘Hier hebt u twee nieuwe leerlingen, die van de H.B.S. in den Haag komen: Tom en Thijs Reedijk!’ en daarop zich tot de twee nieuwelingen wendend, ging de directeur door: ‘Nou, jongens, met je nieuwe makkers zal jullie het wel spoedig vinden! Meneer Reisema zal jullie wel 'n plaats in de klas aanwijzen!’
Even bleef de directeur nog bij de deur staan; toen zag hij vlak voor zijn voeten de in elkaar gefrommelde Maandagcourant. Zonder iets te zeggen, raapte hij haar op en nam haar mee. De directeur had begrepen, wat de reden der herrie was vlak voor het ogenblik, dat hij binnentrad. Het was niet de eerste maal, dat de voetbal de orde in de klas van de heer Reisema op Maandagmorgen had verstoord.
Het incident met Keesje Brummer was plotseling door allen - zelfs door de Fluit - vergeten bij deze onverwachte gebeurtenis: twee nieuwe jongens in de klas! De heer Reisema wreef even - 'n beetje nog in de war - over zijn kale knikker en zei toen tot de nieuwelingen: ‘Ga jullie daar maar zitten!’ en wees tegelijk naar de bank, waar Eddy Loomans zat.
‘Plaats genoeg! Besjour!’ lachte Eddy, 'n weinig opschuivend, zijn nieuwe buurjongens van onder tot boven monsterend.
‘Besjour!’ antwoordden de nieuwelingen en Tom, de oudste van de twee Reedijken schoof de bank in; Thijs volgde hem blijkbaar 'n beetje verlegen.
Ook Tom monsterde zijn nieuwe makker. Op eens fluisterde hij: ‘Wij kennen mekaar!’
| |
| |
‘Wij?’ vroeg Eddy wat verwonderd.
‘Ja zeker! Ben jij niet Eddy Loomans!’
‘Dat ben ik, ja!’
‘De linksbinnen van het derde van A.F.C.?’
Eddy knikte bevestigend. Keesje Brummer, die voor Eddy zat, en het gesprek hoorde, keerde zich om en lichtte met blijkbare trots in: ‘De goalgetter, ja!’ Kees had een grote verering voor de voetbalcapaciteiten van zijn vriend Eddy en getuigde daar altijd van, overal waar hij maar kon.
‘Dan hebben wij toch tegen mekaar gespeeld in den Haag! Weet je niet meer?’ vroeg Tom.
Plotseling ging Eddy een licht op en hij liet zich ontvallen - zo hard, dat de hele klas en zelfs de Fluit het hoorde: ‘O ja, nou zie ik het. De Katjang van H.V.V.! Hoe maak je 't zeg, Katjang?’
Alle jongens keken om, nieuwsgierig om de Katjang van H.V.V. te zien. Zij kenden hem allen bij naam als één van de meestbelovende jonge voetballers uit den Haag.
‘Vooruit, voor je kijken, is 't niet?’ riep de heer Reisema, maar Eddy vond het nodig Tom in zijn nieuw ontdekte kwaliteit aan de wiskunde-leraar voor te stellen en hij zei: ‘Meneer, hij is de Katjang van H.V.V.!’
‘W... Wat? W... Wat is ie?’ stotterde de heer Reisema, die het niet goed begreep.
‘De Katjang van H.V.V.!’ brulde nu de hele klas.
‘Wat H.V.V.?’ informeerde de heer Reisema in heilige onnozelheid.
‘H.V.V. uit den Haag, meneer!’
Het was de Fluit blijkbaar nog niet duidelijk. Hij haalde tenminste vragend zijn schouders op.
‘Nou, u weet wel, meneer, de bekende voetbalclub in den Haag!’
De heer Reisema werd plots purperrood.
‘Is 't nou uit? 't Kan mij niks schelen!’ schreeuwde hij. ‘Opgelet, asjeblieft!’ en in zijn drift brak hij het stuk krijt, dat hij in zijn hand had, in tweeën.
‘'t Is zonde, meneer, zo'n mooi nieuw stuk!’ zei Henk Walden en hij trok 'n gezicht, alsof aan dat stukje krijt minstens 1000 gulden verspeeld was.
De heer Reisema deed, of hij niets hoorde en ging verder met op het bord cirkels en raaklijnen te trekken. Maar in de klas was het erg rumoerig geworden. Nu zij wisten, dat één van de nieuwe jongens de Katjang van H.V.V. was, vond ieder het nodig hem nader op te nemen en niemand had meer belangstelling voor wat
| |
| |
de Fluit op het bord tekende. Maar toen de heer Reisema met een pats van zijn liniaal donderend waarschuwde: ‘Wie nou niet voor zich kijkt, smijt ik de klas uit!’ zat de hele bende weer recht, Eddy en de twee nieuwelingen op de achterste bank aan hun lot overlatend.
Maar tussen de twee nieuwe vrienden Eddy en Tom ging - al was het dan ook fluisterend - het gesprek door.
‘Hoe komen jullie hier zo?’ informeerde Eddy.
‘Mijn vader en moeder zijn verleden week naar Indië gegaan!’ en als toelichting voegde Tom er aan toe: ‘Mijn vader is Raad van Indië geworden!’
‘Dat is hoog, hè?’ zei Eddy.
‘'k Geloof het wel! Zoveel als minister hier, geloof ik!’
‘Tjonge, da's lang niet mis!’ en Eddy keek vol ontzag naar de twee nieuwelingen.
‘'k Wou, dat ie 't nooit geworden was!’ viel Thijs in, ‘Dan zaten wij nou nog in den Haag!’
‘'t Is hier anders ook best uit te houden!’ meende Eddy.
‘Nou ja, maar je bent toch liever bij je vader en moeder thuis dan bij vreemden!’ merkte Tom op.
Daar kon Eddy niets tegen inbrengen.
Tom vertelde, dat zij vroeger - toen hun ouders nog in Indië woonden - ook al eens van huis waren geweest, te Meerburg, bij twee ouwe tantes, maar dat zij daar nu niet meer terug konden komen, omdat één van die tantes te zwak en te oud was geworden.
‘Dat lijkt me anders ook niet lollig, bij twee ouwe tantes!’ merkte Eddy op.
‘Daar wel! 't Waren twee beste mensen!’ viel Thijs op eens in.
‘Wij mochten er alles doen!’ vertelde Tom.
‘'t Was er wat fijn, hè, Tom?’
‘Nou en of! 'k Wou, dat we d'er weer zaten!’ zuchtte Tom.
Kees Brummer, die met een half oor had zitten luisteren, keerde zich plotseling om en fluisterde: ‘Zeg, heb jullie in Meerburg gewoond?’
Tom en Thijs knikten.
‘Bij de dames Moorman?’
Weer een bevestigende knik van de twee jongens.
‘Dan kennen jullie zeker ook wel Hein Blommers!’
‘En of!’ riep Tom op eens zo hard, dat de hele klas omkeek en de Fluit: ‘Houd je monden daar!’ schreeuwde.
Even was het stil. Toen de leraar weer doorging met op het bord te tekenen, lichtte Kees fluisterend in:
| |
| |
‘Dat is 'n neef van me!’
‘Wie? Hein Blommers?’
Kees knikte.
‘Wel verdraaid, da's lollig, zeg! Dat is onze beste vriend in Meerburg!’
‘Dan heb ik wel van jullie gehoord! De Katjangs van Meerburg!’
‘Ja juist, dat zijn we!’ bevestigde Tom.
De dikke Kees Brummer kon het niet meer houden van puur enthousiasme, toen hij wist, dat de twee nieuwe jongens de Katjangs waren, van wie Hein Blommers hem zo vaak had gesproken. Hij vertelde het aan alle vrinden om hem heen, aan Henk Walden, aan Huib Delfors, aan Tony Hespers en hij voegde er met een knipoogje aan toe: ‘Dat zijn 'n paar goeie, zeg! Daar zullen we nog bakken mee beleven!’
En toen - gebruik makend van een ogenblik, dat de Fluit weer met zijn rug naar de klas stond, ging Kees plotseling opstaan, klopte de twee nieuwe jongens joviaal op de schouders en zei: ‘Katjangs, daar ga jullie!’
Maar dat ogenblik was voor Keesje noodlottig. De heer Reisema had zich omgedraaid en zag Keesje in tedere omarming met de twee nieuwe leerlingen. Hij herinnerde zich plots, wat er bij het begin van de les met de Maandagochtendkrant was gebeurd, en woedend viel hij uit: ‘Er uit, jij, Brummer, er uit!’
‘Het zijn vrinden van 'n neef van me, meneer!’ verdedigde Kees zich, vast overtuigd, dat dat gezegde alles zou oplossen.
‘Al waren het je eigen broers, er uit, zeg ik je!’
Kees begreep, dat de zaak verloren was en dat hij viel als slachtoffer van de twee Katjangs. Hij pakte zijn boeken bij elkander en met een gezicht als van een martelaar sjokte hij langzaam naar de deur en verdween.
‘Dat is de eerste! Als er nog meer lust hebben om te gaan, dan moeten zij het maar zeggen!’ zei de heer Reisema, hees van drift.
Niemand ging op deze invitatie in. Stil als muizen zaten alle jongens en zelfs Eddy durfde de eerste minuten niets meer tegen de Katjangs zeggen, bang als hij was ook de deur aan de buitenkant te mogen gaan bekijken. Maar eindelijk vroeg hij toch fluisterend aan Tom:
‘Bij wie zijn jullie hier in huis?’
‘Bij meneer Van Drunen!’ antwoordde Tom.
‘Bij de Kachelpijp?’ vroeg Eddy verschrikt.
‘'k Weet niet, of het de Kachelpijp is!’ lachte Tom.
| |
| |
‘Zo'n lange magere?’
‘Ja, lang en mager is ie,’ antwoordde Thijs benauwdjes.
‘En met 'n kale knikker?’
‘Ja, ja, dat klopt ook!’
‘Dat is 'em. Nou dan zijn jullie ook zuur uit!’
Eddy boog zich voorover en fluisterde ook Henk Walden en Tony Hespers iets in het oor.
‘Is 't waarachtig?’ vroegen ze beiden tegelijk.
Eddy knikte.
‘Bij de Kachelpijp?’ en zij trokken gezichten, alsof zij wilden zeggen: ‘dat is net zo erg als bij de dood van Ieperen!’
‘Wat zou dat dan?’ vroeg Tom en Thijs informeerde met bevende lippen: ‘Wat is er met die Kachelpijp?’
‘De Kachelpijp?... Dat is 'n...’
‘Eddy Loomans!’ klonk het op eens hard en streng uit de mond van de heer Reisema.
Eddy schoof verschrikt opzij.
Wie en wat de Kachelpijp eigenlijk was, kwamen Tom en Thijs tijdens de les van de Fluit niet meer te weten. De heer Reisema had zijn ogen niet meer van hen af en het was voor Eddy Loomans onmogelijk tijdens de wiskundeles de twee Katjangs omtrent hun nieuwe tehuis verder in te lichten. Maar dat de Kachelpijp bij Eddy en zijn vrienden niet in een al te goede reuk stond, dat hadden zij duidelijk aan hun verschrikte gezichten gemerkt. Van wat de heer Reisema doceerde, hoorden zij niets. Tom en Thijs vroegen zich met angst en beven af, wie en wat de Kachelpijp wel mocht zijn. Dat zij er niet alles zouden mogen doen, zo als bij de goeie tantes Moorman te Meerburg, dat hadden zij zonder veel woorden uit Eddy's houding al lang begrepen. Het duurde nog een uur, voordat de Katjangs hoorden, bij wie zij in huis waren gekomen.
|
|