‘Dat is de Roggemik!’ lachte Pukkie, die hem aan zijn stem herkende.
Weer een harde bons op de deur en nu de basstem van den Pieper, die riep:
‘Maak eens open!’
‘Moet ik open doen?’ vroeg Spekkie.
Even werd er beraadslaagd; toen werd besloten om de deur voor de gewapende macht te ontsluiten.
Een luid gejuich buiten weerklonk, toen de deuren open gingen; de twee politie-agenten traden binnen en de deuren gingen weer dicht.
‘Wat mot dat hier?’ vroeg de Roggemik nijdig en hij keek rond, alsof hij een bende valsche munters zoo op heeterdaad had betrapt.
‘Wat voeren jullie hier uit?’ bromde de Pieper.
‘Wij geven 'n spel vanmiddag!’ lichtte Pukkie in.
‘Janus Blanus!’ vulde Rud aan.
De Roggemik was in twijfel, of Rud met zijn Janus Blanus hem er tusschen wou nemen of niet.
Maar toen opeens begon de Pieper te lachen, dat zijn dikke buik ervan schudde.
‘Kijk me dien sausneger eens an!’ riep hij tegen den Roggemik.
Daarop gebeurde een wonder. De Roggemik, die volgens de jongens nog nooit van zijn leven had gelachen, proestte het uit, toen hij Paulus Artapappa met zijn witte tricot en zwarten hoogen hoed zag staan. De leden van het gezelschap Janus Blanus wisten niet, hoe zij het hadden. Nog nooit hadden zij op zoo'n goeden voet met de politie gestaan.
‘Als u wilt, mag u de voorstelling bijwonen!’ zei Rud, maar Pukkie, die zich bij tijds de honderd te veel uitgegeven kaarten herinnerde, voegde er aan toe:
‘Als er tenminste nog plaats is!’
‘Wij hebben wel wat anders te doen dan naar jullie spel te kijken,’ bromde de Roggemik.
Maar de Pieper verkeerde blijkbaar in tweestrijd.
‘Wanneer beginnen jullie?’ vroeg hij.
‘Om half drie!’ riepen de jongens.
Van de straat klonk op hetzelfde oogenblik weer een oorverdoovend gekrijsch: ‘open! open! open!’
‘Nou, als jullie de deuren dan nou maar open doet,