| |
| |
| |
Negentiende hoofdstuk.
De avond van het feest was aangebroken. Paul liep al een uur te voren met zijn witte handschoenen aan door het huis. Hij vond zich zelf machtig komiek met die witte dingen aan zijn handen en hij ging even naar de keuken om zich zoo aan Mina en Griet te presenteeren. Omdat hij bang was ze vuil te maken, hield hij - de vingers uitgespreid - zijn handen krampachtig naar voren.
‘Wallah, Mina, kijk, ik net doodbidder!’ riep hij lachend.
Opeens ging hij naar Griet, maakte een stijve buiging en zei met het meest ernstige gezicht:
‘Mag ik dans van jou? Geef dan die balboek, zeg!’
Griet schudde van het lachen, maar Paul keek, zonder dat een spier op zijn zwarte gezicht vertrok, in zijn handschoen, alsof hij een balboekje bestudeerde en ging onverstoorbaar door:
‘Wallah, Griet, wilt gij deze dans met mij? O, wals gij niet? Eén polka dan? Of wil gij wellicht liever praatdans met mij, juffrouw?’
- Dit laatste had hij dien morgen juist van Mopske geleerd. Want ondanks alle moeite, die mevrouw Van
| |
| |
Bommel en de Lijn zich hadden gegeven, was het hun niet mogen gelukken, Paul eenig idee van maat bij te brengen. En omdat Mopske, als zij Paul zijn vervaarlijke sprongen zag maken, begon te vreezen, dat het niet zonder ongelukken zou afloopen, had zij hem verteld, dat hij niet altijd met zijn meisje behoefde te springen, maar ook desnoods wel 'n ‘praatdansje’ kon doen.
‘Wah, ik niet geleerd, praatdans!’ had Paul, die in de meening verkeerde, dat dit weer een nieuwe dans was, angstig uitgeroepen, maar toen Mopske het hem had uitgelegd, zei hij:
‘Wallah, niet moeilijk, mevrouw, die praatdans, maar vervelend, zeg! Wat ik praat met die meisje?’
‘Je laat het meisje maar kletsen!’ had Pukkie hem onderwezen.
Paul keek even Pukkie aan, knikte en begon toen plotseling te lachen; hij had het begrepen.
‘Oeloe, ja!’ riep hij, ‘meisje praatdans, ik zwijgdans!’
Toen de vier vrienden het zaaltje van de Harmonie, waar de dansfuif werd gegeven, binnen kwamen, was het er al aardig vol. Spekkie zag dadelijk tot zijn groote teleurstelling, dat er evenveel jongens als meisjes waren. Spekkie had het al in de gaten: hij zou zijn taartjes en vanille-ijs dien avond niet gemakkelijk verdienen.
‘Zeg, Lijn, wij blijf samen, zeg!’ fluisterde Paul den Lijn in het oor, nadat zij hun ‘opwachting’ bij den gastheer en gastvrouw hadden gemaakt. ‘Jij laat niet alleen mij!’ en hij liep als een schaduw achter zijn vriend aan.
Het viel Paul niets mee; hij had een gevoel, alsof hij het hol van den leeuw was binnengestapt. Als een dreigend wapen hield hij zijn balboekje - dat Rud hem gegeven had - voor zich uit en hij had het liefst
| |
| |
dadelijk maar weer rechtsomkeert gemaakt. Als derde in den bond sjokte Spekkie achter den Lijn en Paul aan. Spekkie kon zich niet begrijpen, dat er nog jongens in de zaal waren, die zoo'n bal ‘fijn’ vonden.
Op eens gaf Paul den Lijn een stomp in zijn rug.
‘Oeloe, Lijn, daar ons meisje!’ fluisterde hij; hij had Miep en Bep Scheltens tusschen eenige jongens achter 'n paar hooge palmen ontdekt.
Het driemanschap stevende er op af.
‘Wah, ik zoo benauwd, zeg! Niks lollig zoo'n bal!’ bekende Paul zacht tegen Spekkie. De dikke Spekkie was het volkomen met hem eens.
Zij stonden voor de twee meisjes. Paul boog, tienmaal deftiger nog dan zooeven voor Griet in de keuken.
‘Bep, heb jij dans voor mij?’ stotterde hij en in zijn verbouwereerdheid wilde hij haar tegelijk zijn eigen balboekje geven.
‘O, nee, verkeerd!’ riep hij.
Bep begon te lachen en reikte hem haar boekje over.
‘Oeloe, zij heelemaal vol, zeg!’ riep Paul erg teleurgesteld en hij keerde zich geheel tot den Lijn.
‘Ik heb nog wel 'n extra voor je!’ hoorde hij Bep zeggen.
‘Watte datte, extra? Ik niet kan extra!’
Verwijtend keek hij den Lijn aan. ‘Jij niet geleerd mij extra, zeg! Alleen maar mazurka, polka, wals en galop!’
Bep begon te lachen en de Lijn legde hem uit, wat dat ‘extra’ beteekende.
‘O, dan graag vier extra, zeg!’ Paul wilde er nu dadelijk maar van pofiteeren.
Bep vond het uitstekend; zij wist toch bij ondervinding, dat het tot zooveel extra's niet toekwam.
Artapappa schreef in zijn eigen boekje vier maal Paul en in dat van Bep vier maal Bep.
| |
| |
‘Het moet juist andersom, Paul!’ lachte Bep.
Zij verbeterde het en Paul keek erg beteuterd.
‘En nou hebben wij 't je nog wel zoo goed geleerd!’ zei de Lijn.
‘Ook zoo moeilijk, zeg, met die balboek! Ik nooit leer!’ zuchtte de kafferjongen.
Nu de naam van Bep vier maal in zijn boekje prijkte, vond Paul het eigenlijk al meer dan genoeg. Hij had er dadelijk wel mee willen uitscheiden, maar de Lijn trok hem mee.
‘Vooruit, Paul, nou gaan wij andere meisjes vragen!’
Paul en Spekkie liepen als twee trouwe schildknapen achter den Lijn aan en elk meisje, dat door den langen Lijn gevraagd werd, kon er zeker op aan, dat zij ook de namen van Paul Artapappa en Gijs in haar boekje kreeg.
De polonaise begon. Paul had dezen eersten dans met Truus Stevens, een meisje, dat bijna even dik was als de bolle Spekkie. In Spekkie's boekje stond voor de polonaise Toos Veltman opgeteekend.
‘Nou vooruit, Paul, nou moeten wij d'er an!’ zuchtte Spekkie en hij maakte zich klaar voor den aanval.
‘Ik wou die Truus naar de maan, zeg!’ zei Paul. ‘Die zoo dik! Ik krijg nooit om!’
De twee jongens bogen als slachtoffers; de dames gaven den heeren een arm en achter elkander sjokten de twee vroolijke paren in de lange bonte rij.
Paul en Truus zwegen in zeven talen en het paar Spekkie - Toos was al even spraakzaam.
Eindelijk begon Truus.
‘Wat is 't hier warm, he?’
‘Oeloe, zoo warm! Ik zweet heelemaal! Mijn boordje nat, zeg!’ antwoordde Paul.
Truus gichelde en zweeg. Achter haar hoorde zij
| |
| |
het volgende interessante balgesprek tusschen Spekkie en Toos.
Toos: ‘Wat is 't vol, he?’
Spekkie: ‘Ja, vreeselijk vol!’
Spekkie en Toos hadden hun hart blijkbaar uitgestort, want verder kwamen zij niet.
Truus zou het nog eens probeeren.
‘Hou jij van dansen?’ vroeg zij.
‘Neen, vind niks an! Flauwe smoes, zeg!’
Toen scheidde het gezellige paar, want Paul moest in de polonaise naar links en Truus naar rechts.
Paul en de Lijn ontmoetten elkaar en moesten getweeën door de zaal.
‘Wallah! zoo vervelend! Ik met die dikke Truus, zeg! Zij spreek geen woorden!’ klaagde Paul.
De Lijn kon zich niet begrijpen, dat Paul zich niet dol amuseerde; hij was in den zevenden hemel.
‘Wat wonder, zeg! Jij met Miep!’ en hij keek met smachtende oogen naar Bep.
‘Duurt nog lang, die derde extra?’ vroeg hij.
‘O, nog wel 'n paar uur!’ plaagde de Lijn. Hij wist niet half, hoe wreed hij op dat oogenblik was.
‘Wallah, paar uur! Ik verveel mij dood, zeg!’ zuchtte Paul.
De twee vrienden scheidden en Paul zag de dikke Truus haar arm al weer naar hem toesteken. Truus was op eens veel spraakzamer geworden.
‘Ik vind de polonaise altijd leuk! Jij niet?’ vroeg zij.
‘Nee, niks an!’
Het antwoord was meer eerlijk dan beleefd.
De polonaise was geëindigd, de wals begon. Paul vatte zijn dame beet op 'n manier, alsof hij zeggen wou: ‘Nou zal 't wezen!’
Even wachtte hij en toen ging het er op los.
| |
| |
‘Wij zijn, geloof ik, niet in de maat!’ zei Truus wat verlegen.
‘Ik kan nooit maat, zeg!’ bekende Paul.
‘Wacht, laten wij dan nog eens probeeren!’ stelde Truus voor.
‘Ik weet... ik zal tel!’ riep Paul en hij begon: ‘Hup, twee, drie! hup, twee, drie! hup, twee, drie!’ dwars tegen alle maat in.
‘We zijn er heelemaal uit!’ klaagde Truus.
‘Geef niks! Wij toch wals!’ en hij commandeerde weer: ‘hup, twee, drie! hup, twee, drie!’ en bij elke ‘hup!’ sprong hij wel 'n halven meter de lucht in.
Maar plotseling hield hij op en zei:
‘Wallah, wat jij zwaar, zeg! Ik kan niet meer!’
Truus was gelukkig nog niet op een leeftijd, dat zij erg kwalijknemend was, maar dit compliment vond zij toch alleronaangenaamst.
‘Jij danst ook zoo vreemd!’ zei ze verlegen.
‘Ik pas geleerd!’ verontschuldigde Paul zich.
‘Willen wij dan maar wat gaan zitten?’ vroeg Truus, die als de dood was, dat Paul nog eens met haar in de rondte zou gaan tollen.
‘Ja, praatdans, veel makkelijker, zeg!’ en Paul geleidde zijn dame naar een stoel aan den wand.
Samen zaten ze neer en zagen naar de langs hen zwevende paren.
‘Dans je niet, Paul!’ riepen de jongens, als zij passeerden.
‘Nee, zeg, wij kan niet samen!’ schreeuwde Paul hard. Truus kreeg een hoofd als vuur.
Op eens barstte Paul in een luid gelach uit; hij zag Spekkie zwoegen met zijn dame. Hij stootte Truus aan en zei:
‘Oeloe, kijk Spek, zeg! Hij kan ook niet!’
| |
| |
Spekkie voelde zich de ongelukkigste mensch in de zaal. Hij benijdde in zijn hart Bloemhof, die ijs en taartjes kreeg, zonder dat hij er eenige moeite voor hoefde te doen. Neen, Spekkie wist het wel: hij leerde het nooit, dat ellendige dansen! En die meisjes! Je kon nou gewoonweg nergens over praten met die schapen! Spekkie dacht er geen oogenblik aan, dat de schuld voor een groot deel aan hem zelf lag.
‘Willen wij maar ophouden?’ zuchtte Toos.
‘Graag!’ antwoordde Spekkie uit den grond van zijn hart. ‘Ik ben zoo duizelig! Ik kan niet meer!’
‘Laten wij dan maar gaan zitten!’ stelde Toos voor.
Het paar Spekkie - Toos zette zich naast het paar Paul - Truus.
‘Wah, jullie kennen ook niks van! Ik lach mij slap, zeg!’ zei Paul.
Toos vond Paul niet erg complimenteus.
Maar plotseling sprong Paul van zijn stoel.
‘Wallah, galop!’ riep hij met schitterende oogen, ‘die ik kan!’ en tegelijk greep hij de dikke Truus bij den arm. Maar Truus moest er niets van hebben om nog eens met den kafferjongen rond te springen; zij had van de eerste proef al meer dan genoeg.
‘Wil wij dan galoppeer samen?’ inviteerde Paul Spekkie's dame.
Toos nam de uitnoodiging aan. Paul vatte het meisje om de middel en hij riep lachend:
‘Hallo, Toos, daar hij gaat!’
De galop ving aan.
Toos wist niet, hoe zij het had. Zulke sprongen had zij van haar leven nog nooit gemaakt. Het was, of zij elken keer wel een meter in de hoogte werd getild. Angstig riep zij:
‘Niet zoo hard, Paul, niet zoo hard!’
| |
| |
Maar de kafferjongen holde onvervaard verder.
‘Oeloe, juist fijn, zeg, zoo hard!’ schreeuwde hij opgewonden.
‘Pas op, ik val! ik val!’ waarschuwde Toos weer.
‘Als jij val, wij val samen!’ riep Paul, maar dit vooruitzicht stelde Toos niet erg gerust.
‘Ik kan niet zulke groote passen nemen!’ waarschuwde ze weer.
Doch Paul hoorde het niet; hij galoppeerde maar door. Dan botsten zij links, dan weer rechts tegen een dansend paar. Toen op eens gebeurde het ongeluk, dat Miep had gevreesd. Paul haakte met zijn linkervoet achter het rechtervoetje van Toos... en languit lagen zij midden op den vloer. Paul was met zoo'n smak met zijn hoofd op den grond gevallen, dat je het tot in den versten hoek hoorde.
Er was een algemeene consternatie in de zaal. Een paar meisjes gilden van den schrik en het strijkje hield plotseling midden in een maat op. Angstig drongen allen zich om Paul heen; zij vreesden het ergste.
‘Als ie maar geen hersenschudding heeft!’ riepen er 'n paar.
Mijnheer en mevrouw Noordaa waren beiden toegesneld. Ook zij dachten niet anders, dan dat het bal plotseling een zeer treurig einde zou nemen. Zoo'n smak!... daar kon geen enkel hoofd tegen!
Maar toen zagen zij tot hun groote verrassing Paul zich oprichten; hij bleef doodbedaard op den grond zitten, lachte genoegelijk tegen de omstanders en zei:
‘Walla, niks erg, zeg. Mijn hoofd zoo taai! Die nooit stukken!’
Een algemeen gelach weerklonk.
Daarop keek Paul naar zijn meisje, dat naast hem zat.
‘Wil jij nog verder galop, zeg?’ vroeg hij.
| |
| |
Het gelach werd oorverdoovend.
‘Nou, dan wij schei uit!’ en hij stond weer op zijn voeten.
Even later zaten Paul en Toos weer naast Spekkie en Truus.
‘Ik heb 't je wel gezegd, het ging ook zoo vreeselijk woest!’ mokte Toos.
‘Als mijn voet niet haak in jouw voet, wij nooit val!’ verdedigde Paul zich.
‘Och wat! Welk meisje kan nou zulke sprongen maken!’ zei Toos en zij wendde zich nijdig van haar danseur af.
Zwijgend zaten de twee paren weer naast elkaar. Maar plotseling begon Paul hard te lachen.
‘Wah, gelukkig, zeg, ik val niet met Truus! Zij zoo dik! Als zij val, barst in de grond!’
Truus verlangde niet, dat jongens complimentjes tegen haar maakten, maar zij vond, dat Paul het nu toch wel 'n klein beetje in de andere richting overdreef.
Weer zaten de twee paren zwijgend naast elkaar. Spekkie geeuwde en Paul zuchtte hoorbaar. Een gezelliger stel dan dit vierspan was op een bal niet denkbaar.
De muziek hield op; de eerste dans was gedaan.
‘Eindelijk!’ zuchtte Truus.
‘Goddank!’ zei Toos uit den grond van haar hart.
De twee jongens namen het hun absoluut niet kwalijk. Het waren: vier zielen en één gedachte!
‘Dank je wel, Toos, voor den prettigen dans!’ zei Spekkie plechtig en hij verdween.
‘Ik ook dank!’ echode Paul en hij ging zijn vriend achterna.
‘Voordat ik ooit weer met dien Paul dans!’ zei Truus tegen Toos.
‘En ik met dien Gijs!’ vulde Toos aan. ‘Ze kunnen d'er niks van!’
| |
| |
Toen liepen zij samen de zaal in en vertelden aan ieder, die het hooren wilde, dat zij nog nooit van hun leven zulke danseurs hadden ontmoet.
- Paul stevende regelrecht op den Lijn af.
‘Wah, wat vervelend, zoo'n bal, Lijn! Ik verveel dood, zeg!’
De Lijn kon het zich niet begrijpen. Hij wilde zijn zwarten vriend troosten.
‘Nou ja, Paul, strakjes dans je met Bep!’
‘Wanneer strakjes, zeg? Nog wel vijftien praatdans!... Ik vertik, zeg, ik smeer!’
‘Wat?’ vroeg de Lijn verrast.
‘Ik smeer... ik weg! Taaie pan, zeg, zoo'n bal!’
Pukkie was er nu ook bijgekomen. De Lijn vertelde hem, wat de kafferjongen in zijn zin had.
‘Dat kun je niet doen, Paul!’ waarschuwde Pukkie ernstig, ‘echt niet!’
‘Waarom niet, zeg, als ik toch verveel?’ vroeg Artapappa.
‘Dan had je dadelijk moeten bedanken!’ zei de Lijn.
‘Ik niet weet, zóó taai, zeg!’ verdedigde Paul zich.
‘Wals!’ riep op eens een zware stem bij de muziek; het strijkje begon ‘Donauwellen’ te spelen.
- ‘Vooruit, Paul, doe nou niet gek!’ drong de Lijn aan. ‘Kom, met wie moet je dansen?’
Paul keek in zijn boekje.
‘Oeloe!’ riep hij verschrikt. ‘Met die Toos, zeg! Nooit van mijn leven!’
Toen nam hij plotseling een besluit.
‘Ik vertik, zeg! Ik niet meer dans! Ik smeer!’ en zonder zich een oogenblik verder te bedenken liep hij de danszaal uit. Spekkie keek hem met jaloersche blikken na. Hij had in zijn boekje gekeken: achter de tweede wals stond de naam Truus geschreven.
| |
[pagina t.o. 216]
[p. t.o. 216] | |
De Artapappa's.
De twee paren zaten zwijgend naast elkaar. Bladz. 215.
| |
| |
‘Dat is me ook 'n streek, zeg!’ zei Pukkie tot den Lijn. ‘Wat moeten we nou aan mevrouw zeggen’?
‘Och, die zal het wel niet kwalijk nemen!’ bromde de Lijn. ‘Het is maar 'n kaffer!’
Pukkie keerde zich om en zei niets. De Lijn had Pukkie met die woorden meer gehinderd dan hij wilde bekennen.
Taks en Mopske waren erg verrast, toen zij Paul onverwachts thuis zagen komen.
‘Waar kom jij vandaan?’ vroeg de Taks verbaasd.
‘Ben je nu al terug?’ Mopske keek hem met groote oogen aan.
‘Ik verveel dood! Wallah, zoo dooie pan, zeg. Niks voor kafferjongen, zoo'n bal! Ik niet kan dans! Ik niet meer bal!’
De Taks en Mopske deden maar niet eens moeite Paul tot andere gedachten te brengen. Zij begrepen beiden op dat oogenblik, dat een kafferjongen een kafferjongen bleef, al stak je hem ook in een deftig zwart pak en witte handschoenen.
Den volgenden morgen kwam de Lijn naar Paul toe.
‘Verdorie, Paul, wat was Bep nijdig op je, dat je haar in den steek hebt gelaten!’ zei hij.
‘Wah, lak zeg, aan die heele Bep! Voor mijn part naar de maan, al die meisjes!’
De Lijn keek hem verbaasd aan.
‘Ik niet meer verliefd, zeg! Allemaal toch flauwe smoes, zeg, die verliefderij!’
Toen gaf hij weer een tik tegen den kop van het Chineesche beeldje.
| |
| |
‘Wat zeg jij, Chinaman, wij moet niks meer van die meisjes?’
Het beeldje schudde weer opnieuw: ‘neen!’
Met Paul's liefde was het voor goed gedaan.
|
|