hout uit elkander, sloegen daarna met stokken en ijzeren staven de vlammen neer.
‘Hiha! hiha! hiha!’ schreeuwde het volk en danste en hoste als razend rond.
Toen op eens gilde een schelle jongensstem boven alles uit:
‘Een teerton in de Willemsstraat! Een teerton!’
Het was, of die jongensstem de menigte plotseling electriseerde. Aan alle zijden werd de kreet overgenomen en uit wel honderd monden klonk het juichend:
‘Een teerton in de Willemsstraat! Een teerton in de Willemsstraat! Een teerton in de Willemsstraat!’
Al het volk stroomde plots weg van het Reeverplein, de richting in van de Willemsstraat.
Pukkie zag Paul, Rud, Harry en den Lijn.
‘Ze zeggen, dat het er wel vier tonnen bij mekaar zijn!’ hoorde hij Harry roepen.
‘Je kunt de vlammen van hier zien!’ riep de Lijn.
‘Verdorie lui, wat 'n brand! Kijk es!’ schreeuwde Rud en hij holde tegelijk er van door, de Willemsstraat in.
Toen hield Pukkie het niet langer meer uit.
‘Kom mee, Bloemhof, kom mee!’ riep hij, en hij liep - zijn vrind met zich meetrekkend - de anderen achterna.
‘Wacht even, lui, wacht even!’ gilde Puk en een oogenblik later draafden zij met hun zessen met het volk mee, dat juichend en zingend de Willemsstraat introk.
Zij liepen met de allervoorsten mee.
‘Waar branden ze? Waar branden ze?’ vroegen de menschen elkaar.
Niemand wist het met zekerheid te zeggen.
‘Op de Waldemer Pijp!’ riep een jongen.
‘Voor het postkantoor!’ gilde een ander.
‘Niet es! voor den winkel van Jansen!’