| |
| |
| |
Achtste hoofdstuk.
A.F.C. - Vitesse.
Op school, op straat, in de keuken, overal hoorde Eddy die week over niets anders spreken dan over de groote komende gebeurtenis: de match Vitesse - A.F.C. De heele stad was er vol van en de jongenswereld was - als altijd in de dagen voor de ontmoeting der beide plaatselijke clubs - in twee groote kampen verdeeld.
Overal in de stad zag je op muren, schuttingen en trottoirs de bekende opschiften Rot Vitesse en Rot A.F.C. verschijnen en Eddy en zijn vrinden hadden het bepaald druk om de beleedigingen, hun club aangedaan, te wreken. Zij hadden nu iets nieuws uitgevonden en ‘pestten’ de Vitessers, die in gloeiende clubliefde ‘Hop Vitesse’ op een schutting had gekalkt, door er netjes een S en een c voor te plaatsen, zoodat de Vitessers zich den volgenden dag dood ergerden, als zij hun heilwensch ‘Hop Vitesse’ in een smadelijk ‘ScHop Vitesse’ veranderd zagen.
De Vitessers veegden dan wel geregeld met hun mouw de S en de c uit, maar zij wisten al bij voorbaat, dat er een uur later toch weer hatelijk ‘ScHop Vitesse’ op die plaats zou staan.
Bijna nooit was de belangstelling voor de match
| |
| |
Vitesse - A.F.C. zoo groot geweest als dezen keer. Vitesse stond twee, A.F.C. drie op het competitie-lijstje; wanneer Vitesse won of gelijk speelde, dan bleef ze nummer twee, verloor zij echter, dan zou zij haar eervolle plaats - en de kans op het kampioenschap - aan A.F.C. moeten inruimen. Vitesse had bij den laatsten wedstrijd op haar eigen terrein A.F.C. met 3 - 1 geklopt en er was dus alle reden voor de A.F.C.-ers om de groote match met angst en beven tegemoet te zien.
Wanneer Eddy en Kees onder hun A.F.C.-gezinde makkers waren, dan twijfelden zij geen oogenblik aan de overwinning. Wel ja, A.F.C. zou daar op haar eigen terrein geklopt worden! Kon je begrijpen! Mannus was bij die 3 - 1 match niet goed in conditie geweest, hij had toen zijn schouder ontwricht en kon zich maar half geven.
Maar nu?
Je zou es wat zien! Bij de match tegen H.B.S. had hij den hattrick gemaakt, drie goals binnen een half uur! Gek waren ze geweest, de jongens op de tribune, toen Mannus dien derden bal erin kopte. Kees had zich - zooals zijn vader het noemde - zijn keel uit 't lid geschreeuwd en Eddy had den stok van Jaap Blooker - die voor hem zat - op de bank kapot geroffeld. Jaap vond dat maar half lollig - het was een nieuwe van ƒ1,25 - maar hij wou er niets van zeggen, omdat Emmy er bij zat. Tegenover je meisje kon je toch niet laten merken, dat je 't land had, omdat 'n wandelstok in puur-enthousiasme door midden werd geslagen, vooral niet, als de broer het deed.
Ja, de Vitessers waren als de dood voor Mannus. Bij de vorige match hadden drie Vitessers hem in de gaten moeten houden en nog was hij er zeker wel tien keer doorgeslipt. En toen was hij niet eens in conditie!
| |
| |
Maar nu op zijn eigen veld, als de heele tribune vol A.F.C.-ers zat, zou hij wel wat anders laten zien! En dan, de rechter wing en de backs van A.F.C. moest je ook niet uitvlakken!
Het eenige zwakke punt van A.F.C. was de doel-verdediger. Jan Stoop was wel 'n goeie keeper, maar hij had zoo z'n momenten. Hij kon - als hij zijn dag had - schitterende dingen doen; dan werkte hij alles weg en waren de jongens - vooral Kees, die als keeper daar het meest voor voelde - enthousiast. Maar soms kon hij ook leelijk modderen. Als hij zenuwachtig was, werd hij onzeker, deed hij de gekste dingen. Bij de laatste H.B.S.-match was hij toch eénmaal zoo allergevaarlijkst uitgeloopen, dat iedereen - zelfs de kleinste jongen - zag, dat dit pure onzin was. En Dobby - die watervlugge voorwaarts van H.B.S. - had natuurlijk dadelijk van die fout geprofiteerd; die was Stoop voor geweest en had den bal zóó - vlak voor zijn neus weg - in het leege doel gekacheld.
Razend waren Kees en Eddy en zijn makkers op Stoop geweest.
‘Wat 'n ezel!’ ‘Hoe komt-ie zoo stom?’ hadden ze van alle kanten geroepen. Hij had natuurlijk moeten blijven staan, hij had toch op z'n vingers kunnen nagaan, dat Dobby hem dat zou leveren. Nee, het eerste elftal moest noodig 'n anderen keeper hebben.
Waarom namen ze Van Geelen niet uit het tweede, of desnoods den kleinen Suijdestein uit het derde? Dat was 'n keepertje, waar je op aan kon en fanatiek als de weerlicht, al was ie ook nog maar pas 15 jaar.
Ja, ja, het doel, dat was het zwakke punt van A.F.C. en wanneer Eddy daaraan dacht, stokte zijn adem soms op eens in zijn keel. Want als Stoop weer zoo'n beroerden dag had als tegen H.B.S. dan kon je de raarste dingen
| |
| |
zien gebeuren, dan kon A.F.C. zich wel opschrijven.
Maar op school en op straat, wanneer zij onder elkander waren, hadden Eddy en Kees alle vertrouwen, ja, waren zij er zeker van, dat Stoop z'n goeden dag zou hebben. Want al zouden zij dan ook niet naar de match kunnen gaan, ze hoopten daarom natuurlijk niet minder vurig op A.F.C.'s overwinning.
Doch wanneer Eddy 's avonds in de keuken kwam en klaas Douma over dien ‘raren keeper’ van A.F.C. begon, zakte al zijn moed op eens in zijn schoenen. Want Dientje's vrijer wist als goeie Vitesser al te goed het zwakke punt van A.F.C. om dat niet tegen Eddy uit te spelen.
‘Nou, Eddy,’ zoo begon Klaas meestal, ‘A.F.C. kan wel thuis blijven Zondag. Ingemaakt worden jullie!’
‘Pfuu!’ lachte Eddy minachtend. ‘A.F.C. ingemaakt? Laat naar je kijken! Vitesse, ja, maar wij niet!’
‘Och, kom!’ schamperde Klaas, ‘wat wouen jullie nou met dien keeper van jullie?’
Daar had je 't weer: Klaas Douma begon dadelijk over den keeper; Eddy voelde het als 'n steek door zijn voetbalhart. Dientje's vrijer merkte, dat de prik raak was en ging triomfantelijk door:
‘Den vorigen keer heit ie drie zóó door z'n handen laten vliegen. En de pinantie - Klaas vermoordde de vreemde voetbaltermen meestal op gruwelijke wijze - ‘heit ie ook niet gehouen.’
Het was waar, Eddy kon daar niets tegen inbrengen. Maar hij had gelukkig tegen Klaas Douma andere troeven in handen.
‘Nou ja,’ zei hij, ‘wacht maar, als Mannus begint! Daar benne jullie als de dood voor!’
Klaas haalde zijn schouders op en bromde: ‘Hm, Mannus!’
| |
| |
‘Da's zeker niet waar!’ riep Eddy. ‘Bij de vorige match moesten 3 Vitessers hem in de gaten houën en nog ging ie d'er tien keer van door!’
‘En toch wonnen wij lekker met 3 - 1!’ lachte Douma.
‘Omdat Mannus bijna niet spelen kon door z'n schouder. Maar op eigen terrein hebben we jullie bij den Beker-wedstrijd met 5 - 0 ingemaakt.’
Klaas Douma werd niet graag aan dien rampzaligen Vitesse-dag herinnerd.
‘Twee d'er van waren afsijd, en jullie speelden vuil. De scheidsrechter heeft 25 vrije schoppen tegen A.F.C. motte geve!’
‘Da's niet waar!’ ketste Eddy nijdig terug. Alles kon Klaas desnoods zeggen, maar niet dat A.F.C. valsch speelde; daar kwam heel zijn gemoed van fairen sportman tegenop.
‘'t Is wel es!’ beweerde Klaas.
‘'t Is niet es!’
‘'t Is wel es!’
‘'t Is niet es!’
‘Ksss! Ksss! Ksss!’ hitste Griet, die plezier in de ruzie kreeg, de twee strijdenden aan.
‘Schei jullie nou uit over dat lamme voetballen!’ dreinde Dien, die het al weer rijkelijk begon te vervelen.
Eddy liep nijdig de keuken uit; hij had er genoeg van. Maar bij de deur keerde hij zich nog eens om en zei hatelijk:
‘En toch ben jullie als de dood voor Mannus!’
‘En jullie voor je eigen keeper!’ riep Klaas hem achterna.
Eddy was woedend en besloot nooit meer in de keuken te komen, maar den volgenden avond zat hij er al weer, om Klaas Douma te vertellen, dat er bij den voorverkoop in den sigarenwinkel van Hillen reeds
| |
| |
2000 kaarten waren genomen. Dit kon hij toch niet laten; Klaas moest dat even weten. Hij wist wel, dat het weer op ruzie zou uitloopen, maar waar moest hij anders zijn hart luchten, als hij er in de huiskamer niet over spreken kon. En wanneer Klaas hem dan zoo geplaagd had, hoopte Eddy nog vuriger dan anders. dat zijn club A.F.C. Zondag winnen mocht.
Eddy was zoo vol van den wedstrijd, dat hij soms bijna geheel vergat, dat hij zijn A.F.C.-kaart kwijt was en dus dien Zondag niet eens naar de match zou kunnen gaan. Maar toen eindelijk de groote dag aanbrak en Eddy 's-morgens bij het opstaan al dadelijk zag, dat het prachtig voetbalweer was - hij had, met Kees misschien de eenige van alle A.F.C.-ers, dien nacht nog in stilte gehoopt, dat het zou gaan stortregenen en de wedstrijd zou worden uitgesteld - toen begreep hij, dat Vitesse en A.F.C. elkander zouden bekampen, zonder dat hij er iets van zou zien.
Eddy had met Kees afgesproken, dat hij hem dien middag gezelschap zou komen houden. Nu Kees niet uit mocht om hem, wilde hij zijn vriend dien dag niet alleen laten zitten. Trouwens om op z'n eentje naar de Fransche Laan te gaan en daar in een boom te klimmen, terwijl Kees er niet bij was, daar was voor Eddy toch geen aardigheid aan. En Eddy stevende dus om één uur naar Keesje Brummer's huis, om met zijn boezemvriend in den tuin wat te gaan goal schieten.
Het was voor Eddy een zware tocht. Op de stoep stond Klaas Douma te wachten op Dientje, die hij op de match tracteerde. Klaas kreeg toen toch meelij met Eddy en zei, om hem te troosten:
‘Nou, Eddy, ik zal voor jou wel: Hup A.F.C.! roepen!’
‘Dat doet-ie toch niet!’ dacht Eddy en liep door.
| |
| |
De Voorstraat was zwart van de menschen, die op weg waren naar het A.F.C.-veld en telkens ontmoette Eddy makkers, die hem al van verre toeriepen, of hij met hen meeging. Dan durfde hij niet bekennen, dat hij niet mocht en hij zei dus maar onverschillig, dat hij Keesje Brummer ging halen. Dit was de waarheid en mocht hij dus gerust zeggen. Maar als de jongens voorbij waren, keek hij hen met spijtige blikken na en verwenschte hij in stilte den Fluit, die hem de 3 vieren gegeven had.
Doch toen hij dicht bij het huis van de Brummer's was, zag hij Kees tot zijn groote verbazing de deur uitkomen.
Kees zwaaide met zijn arm boven zijn hoofd en trok zijn meest vroolijke snuit.
‘Ik mag! Ik mag!’ hoorde Eddy hem al van verre opgewonden roepen.
Het was, of Eddy 'n klap tegen zijn hoofd kreeg; nu zou hij dus dien middag geheel alleen zijn.
Kees vertelde Eddy, uitgelaten van vreugde, dat hij zijn A.F.C.-kaart van zijn vader terug had gekregen.
‘Alleen maar voor vandaag, zie je!’ lichtte Kees toe. ‘M'n vader kon toch niet goed zien, dat ik alleen thuis bleef. Ze gingen allemaal naar de match, vader, moeder, Gerrit, Jan, Mies, enfin, de heele kluit! Ik zat moederziel alleen. Nou, dat kon ie toch niet goed hebben en toen heeft ie z'n hand over zijn hart gestreken. ‘Vooruit,’ zei d'ie, ‘ga jij dan ook maar! 't Is ook maar twee keer in 't jaar Vitesse - A.F.C.!’
Kees was Eddy's beste vriend, maar op dit oogenblik was hij toch even razend jaloersch op hem. Verbeeld je, dat zijn vader zoo iets ooit tegen hem zou zeggen.
Zijn vader wist nauwelijks, dat er dien dag match was tusschen Vitesse en A.F.C.
| |
| |
‘Nou, da's lollig voor je!’ Eddy zei het 'n beetje spijtig; hij kon geen vroolijkheid huichelen.
‘Je gaat toch mee?’ vroeg Kees, alsof hij dat heel natuurlijk vond.
‘Ik? Hoe kan dat nou? Ik heb immers niet eens 'n kaart!’
‘Nou,’ zei Kees dadelijk, ‘dan gaan we samen op 'n kwartjes-plaats.’
Eddy zag plotseling licht in het verschiet. Maar daar bedacht hij zich met schrik, dat hij niet meer dan één dubbeltje bij zich had.
‘Da's niks!’ zei Kees. ‘ik heb wel vijftien centen!’
‘En jij dan?’ vroeg Eddy, die het toch wel 'n beetje gek vond, dat Kees om hem op 'n kwartjes-plaats zou gaan staan, terwijl hij een kaart voor de tribune had.
‘Wel, we blijven natuurlijk samen, da's nog al widus!’ zei Kees.
Hij begreep niet, dat Eddy 't nog vragen kon.
Eddy's gezicht klaarde plotseling op; zijn treurige stemming was op eens verdwenen. Wat 'n pracht-idee van Kees! Samen op 'n kwartjesplaats, mooier kon het bijna niet. Dan zou hij dus toch nog de match zien. Eddy glunderde van plezier bij de gedachte alleen en hij sloeg Kees ineens van louter opwinding de pet van zijn dikke hoofd.
‘Vooruit, hard gaat-ie! Hup A.F.C.!’ riep hij en tegelijk rende hij er al van door, doodsbang, dat zij geen goed plaatsje meer zouden krijgen.
Maar de dikke Kees kon zoo vlug niet meekomen.
‘Loop niet zoo allemachtig hard!’ riep hij, amechtig achter Eddy aansjouwend, ‘we komen d'r wel!’
Eddy zag nu met heel andere oogen dan zoo even naar al die menschen, die daar optrokken naar het A.F.C.-veld. Met een vroolijk gemoed liep hij er nu
| |
| |
zelf tusschen, voelde hij zich één met die groote massa, die allen een en hetzelfde doel hadden: den wedstrijd Vitesse - A.F.C. En hij kon nu bijna wel juichen, dat het zulk fijn voetbalweer was en dat het vannacht niet was gaan regenen.
Wat 'n dag! Wat 'n dag!
Had-ie ooit kunnen denken; dat-ie met Kees nog naar de match zou gaan, dat ze straks Mannus en Jacques in het veld zouden zien tegen de Vitessers. Maar op eens flitste het door zijn hoofd: ‘Als Stoop nou maar goed is! Als ze het nou maar niet verliezen!’
En hij uitte even zijn angst tegen Kees.
‘Och, wel nee, ben je gek?’ antwoordde de eeuwigdurende optimist Kees. ‘A.F.C. is veel sterker tegenwoordig. Je zal het zien: 6 - 0!’
6 - 0!
Als dat eens waar kon zijn!
6 - 0! Eddy zag in gedachten al het nijdige snuit van Klaas Douma voor zich! Maar als Stoop nou eens...
Nee, nee, Eddy wou daar niet meer aan denken. Kees had gelijk: A.F.C. was oer-sterk, zou misschien wel kampioen worden!
In de Fransche Laan stonden Tony Hespers, Piet Flier en Hein van Drumpt; zij zouden van uit de boomen den wedstrijd volgen.
‘Nou, wij niet, we gaan op 'n kwartjes-plaats!’ riepen Kees en Eddy tegelijk.
Een oogenblik beraadslaagden Tony, Piet en Hein; toen haalden zij hun portemonnaie uit hun zak en volgden zij - ieder met een kwartje in de hand - de twee andere A.F.C.-ers.
|
|