| |
| |
| |
Negende hoofdstuk.
De match.
Het was stampvol op het A.F.C.-terrein.
Mannetje naast mannetje stond het kwartjes-publiek op de plankiers langs de lijntjes. Eddy begon al te vreezen, dat er geen plaatsje meer over was en zij dus niets meer van de match te zien zouden krijgen. De vijf vrienden kropen overal door en onder om nog maar een fijn staanplaatsje te vinden. Twee maal hadden zij al geprobeerd om tusschen de menschen door te biggen en stiekum naar voren te schuiven, maar beide keeren werden zij smadelijk verdreven. Bij de tweede poging was het zelfs op ruzie uitgeloopen en had Kees van een opgeschoten lummel van 'n jaar of achttien zoo'n stomp voor zijn borst gekregen, dat hij met 'n vaart tegen een magere juffrouw op de achterste rij aan was gebonsd, die daardoor bijna achterover was gevallen. Toen had de vrijer van de magere juffrouw Kees de pet van zijn hoofd geslagen en den allerhartelijksten wensch er aan toegevoegd, dat hij ‘om kon vallen,’ en ‘naar den bliksem kon loopen.’
De vijf vrienden hadden daarop maar geen nieuwe pogingen meer aangewend om zich 'n goede plaats
| |
| |
te veroveren en zij waren juist van plan zich in de derde rij, achter de dikke ruggen van 'n paar ouwe heeren op te stellen, van waar zij alléén den bal zouden kunnen zien, als die hoog door de lucht vloog, toen Piet Flier nog een open plekje - vlak bij de goal - ontdekte. Zij holden er heen, kropen onder het plankier door en stonden er pas ‘piek, piek fijn’ - zooals Kees zei - toen de elf roodbroeken van Vitesse het veld opkwamen.
‘Hoera, Vitesse! Hup, Vitesse! Hoera, Vitesse!’ hoorden de vijf A.F.C.-ers overal om zich heen roepen.
He? Wat was dat? Hoera, Vitesse? Hup, Vitesse?
De jongens keken verontwaardigd om. Ja, waarachtig, het was waar, Eddy en Kees kregen het nu pas in de gaten: ze stonden midden tusschen een groep supporters van de vijandelijke partij.
‘Hm!’ bromde Eddy, ‘Hoera, Vitesse!’
Eddy zei het met zoo'n diepe verachting, dat Hein van Drumpt - de held op sokken - al bang werd, dat de omstanders het zouden hooren.
‘Kijk Flip es! Die zal ze d'er wel insjotten vandaag!’
Flip was de bekende - door A.F.C. zeer gevreesde - ‘midden-voor’ van Vitesse. Eddy en Kees keken tegelijk om; het was Piet Laane, een enthousiast Vitesser van de Mulo, die het durfde zeggen.
‘Mot je niet lachen?’ zei Kees zóó hard, dat Piet Laane het hoorde.
‘A.F.C.-ers!’ en de Vitesser wees met even groote geringschatting naar Kees en zijn makkers.
‘Hup, Flip!’ gilde Jaap Roos - ook al zoo'n lamme Vitesser - om de vijf A.F.C.-ers te pesten!
‘Van Eijk staat al in z'n goal. Die zal vandaag ook niet veel te doen krijgen. Die kan er gerust bij gaan zitten!’
| |
| |
Nee maar, dat was Kees en Eddy toch te machtig. Had je nou ooit zulke brani-schoppers gehoord? Zou je zulke kerels nou niet...?
Kees moest zich uiten, zei ineens, zóó hard, dat de Mulo-jongens het konden hooren:
‘Opscheppers!’
Kees had zijn doel bereikt; de Vitessers vatten vuur.
‘Zeg, lui,’ riep Piet Laane, en hij wees naar de vijf A.F.C.-ers, ‘die kunnen vandaag ook wel naar huis gaan!’
‘Ingemaakt worden ze, als augurken!’ lachte Jaap Roos.
‘A.F.C. gaat op de flesch.
zong Breeveld, een lange Vitesser.
‘Zingen kunnen we ook nog, wat zeg jullie, lui?’ riep Kees lachend en hij zette in - natuurlijk valsch als 'n kraai:
Hop, hop, hop! Hop, hop, hop!
En Vitesse krijgt op z'n kop!
Maar de Vitessers namen het lied dadelijk over met een:
Falderalderalie! Falderalderalie!
A.F.C. krijgt op z'n falie!
Wel 'n minuut lang zongen de A.F.C.-ers hun: Hop, hop, hop! de Vitessers hun: falderalderalie! toen Kees en Eddy plotseling hun petten in de lucht gooiden en als bezetenen schreeuwden:
‘Hup, A.F.C.! Hoera, A.F.C!’
Ze hadden naast de tribune de bekende witte truien en korte blauwe broeken ontdekt.
Daar kwamen ze aan, achter elkander, alle elf.
Nee, wat was dat, het waren er maar tien! Dolf
| |
| |
Hovy, Ben Terhey, Jan Stoop, Jacques Pinke... Wel verdraaid!... Mannus d'r niet bij?
De adem stokte Eddy in z'n keel. Zou d'ie niet mee doen? Zou d'ie ziek wezen? Eddy durfde het bijna niet vragen, bang dat de Vitessers het zouden hooren.
Eindelijk vroeg hij:
‘Zeg, Kees, is Mannus ziek?’
‘'k Weet niet!’ zei Kees, die al even benauwd keek als zijn buurman.
Ze lieten de Vitessers schreeuwen, hoorden zelfs nauwelijks, wat er om hen heen geroepen werd; ze hadden slechts één gedachte: zou hij komen, of zou hij niet komen?
Als Mannus niet mee deed, dan was het mis, dan kon A.F.C. zich wel opschrijven, dan zouden Kees, Eddy, Tony en Piet hier, te midden van al die lamme Vitessers, hun club zien verliezen, op hun eigen veld. Zij staarden onafgebroken naar die bekende plek naast de tribune, waar hij vandaan moest komen.
Toen, ineens, 'n zucht van verlichting... Daar was-ie!
‘Hoera! Hup, Mannus! Hoera, Mannus!’ en plots werd het overgenomen en klonk het donderend als een oorlogskreet langs de lijntjes en op de tribune:
‘Hup, Mannus! Hoera, Mannus!’
Het gezicht van hun beroemden voorwaarts gaf allen A.F.C.-ers moed en deed voor een oogenblik zelfs de Vitesse-supporters verstommen.
En toen, zeker van de overwinning, keerden Kees en Eddy zich om en riepen triomfantelijk:
En Vitesse gaat op de flesch!
De Vitessers wilden terughoonen, maar zwegen...
De scheidsrechter bracht de fluit naar zijn mond.
Een oogenblik was het hoorbaar stil op het groote
| |
| |
A.F.C.-veld. Er hing een merkbare spanning over die duizenden Vitessers en A.F.C.-ers. Toen klonk daar op eens een korte, schrille fluit en van alle kanten hoorde je tegelijk het aanmoedigende:
‘Hup, A.F.C.! Hup, Vitesse!’
Kees, Eddy, Tony en Piet letten er niet meer op, wat Laane en zijn makkers riepen; ze hadden nu nog maar alleen aandacht voor den bal daar voor hen.
Ha, prachtig, Dolf had hem voor z'n voeten, ging er mee van door! Als-ie nou dadelijk eens 'n goal maakte! Zoo'n eerste goal vlak na het begin gaf bij 'n plaatselijke ontmoeting meestal de beslissing. Dat gaf het moreel dadelijk zoo'n flinken opstopper, had Bob, de sportredacteur van Het Dagblad, gisteren nog in zijn voetbalrubriek geschreven.
Waarachtig, daar zal je 't hebben... Dolf centert naar Trip... Mooi zoo! Mooi zoo!... die gaat d'er in, die gaat d'er in!
‘Hup A.F.C.!’ gilt Eddy boven alles uit. Wel verdikkie, Van Eijk heeft hem gestopt.
Roetsj... weg goal!
Is 't niet zonde en jammer, zoo'n dot van 'n kans? Zat bijna! Hoor die lamme Vitessers eens schreeuwen! Ja, natuurlijk, die zijn in hun sas!
O, la, la... Flip Boomans heeft den bal... 't Hart van Eddy klopt hoorbaar, Kees staat als 'n standbeeld... Ah, daar komt Hoekie, de back.
‘Vooruit Hoekie, vooruit Hoekie!’
Wat is dat! de Vitesser schiet... Nee maar, 't is toch niet waar, dat kan toch niet... Waarachtig, 't is zoo.... die stomme Stoop heeft hem door z'n handen laten glippen. Hij zit!
‘Die stommeling!’ roept Kees verontwaardigd.
| |
| |
‘Hoera! Hoera!’ klinkt het achter de vijf A.F.C.-ers. De Vitessers trappen zoo hard, dat het plankier onder de voeten van Kees en Eddy er van trilt.
‘Hoor ze es! Hoor ze es!’ zegt Eddy schamper.
‘Opscheppers!’ bromt Kees.
‘Zeg, gaat A.F.C. ook op de flesch?’ roept Piet Laane lachend.
‘Reken maar van yes!’ hoont Jaap Roos.
Kees keert zich om; hij kan dat gehoon niet langer verdragen en hij lacht minachtend.
‘Kijk ze nou es! Wat 'n plezier! Och, och, och, om één enkel goaltje!’
‘Hadden jullie 'em maar, he?’ gichelt Breeveldt.
‘'t Is nog geen vier uur!’ roept Kees.
Hij wil nog wat zeggen, maar hij hoort fluiten... ze zijn weer begonnen!
Nee maar, wat mankeert de lui toch vandaag? Daar is Baily - die Vitesser met zijn Engelschen naam - er al weer met den bal van door. Ai, wat gaat-ie daar gevaarlijk langs 't lijntje.
Gelukkig! Ben heeft hem te pakken. Ja, die backs van A.F.C. zijn niet voor de poes. Pas op nou, Ben, pas op nou!... Hè, wat pingelt-ie daar nu?... Geef hem nou over, anders pakt die lamme Flip hem voor je voeten weg!
Eddy kan zich niet stilhouden en gilt:
‘Naar Hoekie, Ben! Naar Hoekie!’
Wat is dat? ‘Hands!!’
Kees en Eddy hebben het duidelijk gezien, de bal was ‘hands!’ bij Baily!
‘Hands! Hands!’ schreeuwen ze tegelijk en langs het lijntje hoor je den kreet overnemen. Nee maar, die is toch sterk: de scheidsrechter laat doorspelen. Wat 'n prul van een referee!
| |
| |
‘Free kick!’ gilt Eddy.
‘Schei uit met je free kick!’ schreeuwt Jaap Roos.
‘'t Was hands!’ roepen Eddy, Piet en Kees tegelijk.
‘'t Was niet hands!’ antwoorden de Vitessers.
‘'t Was wel hands!’
‘'t Was niet hands!’
Eddy en Kees keeren zich woedend om. ‘'k Heb het duidelijk gezien!’ roept Eddy, rood van opwinding. ‘Baily heeft hem met z'n handen aangeraakt. Die scheidsrechter is 'n vent van niks!’
‘Och, klets! Die scheidsrechter is puik!’ lacht de lange Vitesser.
‘Hoera! Hoera!’ Het daverde over het veld!
Wat was dat?... Kees, Eddy en Piet draaiden weer verschrikt om... Hè??... 't Was toch niet waar? Ja warempel... weer 'n goal!!
Hoe was dat nou mogelijk? Twee goals en er was nog geen vijf minuten gespeeld! Het was, of de Mulojongens gek waren geworden; ze dansten en sprongen als razenden en gooiden hun petten in de lucht.
Daar viel de pet van Jaap Roos vlak voor Kees' voeten. Kees schopte haar nijdig weg, wel 'n meter voor zich uit, midden op het veld.
‘Geef me m'n pet terug!’ schreeuwde Jaap.
‘Haal 'em zelf!’ riep Kees.
‘Wil je 'm teruggeven?’
‘'k Denk er niet an!’
De Vitessers namen een vijandige houding aan; Kees, Eddy, Tony en Piet zetten zich onmiddellijk in postuur; alleen Hein van Drumpt moest niets van bakkeleien hebben en deed daarom maar net, alsof hij er niet bij behoorde; hij verloochende zijn A.F.C.-broeders.
‘Vooruit, ben jullie gek om te willen vechten, kwajongens!’ zei lachend een dikke mijnheer; hij bukte
| |
| |
zich over het lijntje heen, vischte met zijn stok de pet op en gooide die ver over de Vitessers heen. Jaap Roos moest van het plankier af om zijn hoofddeksel op te rapen; hij hoorde aan het geschreeuw, dat de wedstrijd opnieuw begonnen was.
De invloed der twee goals was duidelijk merkbaar; de A.F.C.-ers waren zenuwachtig, ze modderden, verschrikkelijk! De Vitessers speelden vast en zeker en waren puik in vorm. De bal was bijna steeds op de A.F.C.-helft en het was meer geluk dan wijsheid, dat er geen goal werd gemaakt. Mannus kon niets doen; hij werd voortdurend door drie Vitessers in het oog gehouden. Als hij maar even den bal had, dan zaten ze met hun drieën hem al voor de voeten, moest hij hem dus wel overgeven aan Jacques of aan Dolf.
En je hield je hart vast voor Stoop! Die was weer heelemaal in de war. Allerbelabberdst, dat Van Geelen vandaag niet keepte, of de kleine Suijdestein van het derde; die had ze wel gehouën, alle twee!
Ai... daar liep Stoop weer zoo gevaarlijk uit... O, o, o, Eddy en Kees hielden hun hart vast.
Nou, dat had ook geen haar gescheeld!
En dat die lamme Vitessers vandaag juist zoo goed waren! Die Flip was 'n kwaje!... jammer, dat ze dien niet in A.F.C. hadden gehouën. Die was overgeloopen naar Vitesse; daarom konden Kees en Eddy hem heelemaal niet uitstaan. 'n Gemeene streek om tegen je ouwe club te spelen!
‘'n Schooiersstreek!’ noemden de jongens het.
Hè, hè, wat pingelden ze bij A.F.C.! Kijk, weer 'n prachtkans naar de maan! Ben en Hoekie - de backs - waren vandaag ook al niks waard!
‘Hoe laat is 't?’ vroeg Eddy zenuwachtig aan Tony.
Tony keek op z'n klok.
| |
| |
‘Tien minuten over halfdrie!’
Nog maar vijf minuten, dan was 't al rust en altijd nog maar geen enkele goal!
O, o, daar ging de bal weer. Eddy's handen waren koud en zijn flanelletje plakte weer op z'n rug. Zouën ze waarachtig voor rust er nog één maken? Oei, wat gevaarlijk, daar ging de heele linie van Vitesse naar voren.
Vooruit nou, vooruit nou, die backs!
Ring!!... wat 'n reuzenkei van dien Flip!
Zou d'ie zitten?
Nee, Goddank, Stoop heeft hem nog...
Ai, hij valt uit z'n handen!...
Als ze hem nou maar niet inloopen, als ze hem nou maar niet inloopen... ja, waarachtig, daar gaan ze, Baily en Blaak! Ze vliegen tegen Stoop op... Pang! die komt an!
‘Hij zit! Hij zit!’ schreeuwen Jaap Roos en Breeveldt.
‘Niet waar, hij zit niet!’ gillen Kees en Eddy.
Goed zoo, Stoop, goed zoo, daar gaat de bal!
Wat is dat? Fluit die scheidsrechter nou?
Waarom dat? Aftrappen? Nee maar, die is sterk en hij zat niets eens!
‘3 - 0! 3 - 0!’ gillen de Vitessers.
‘Hoera!’ klinkt het langs de lijntjes uit de monden van alle Vitesse-supporters.
‘Hij zat niet!’ schreeuwt Eddy.
‘Hij zat wel!’ roepen de Vitessers.
‘Hij zat niet!’
Een lange, schrille fluit... Rust!!!
3 - 0! 3 - 0 voor Vitesse!
Het was bijna niet te bevatten.
Weg alle illusies van een A.F.C.-overwinning!! Want dat ze na de rust drie goals zouën ophalen, was niet te verwachten! Daarvoor speelden ze immers
| |
| |
veel te slecht! Het leek op niks vandaag! Wat was 't 'n gemier en gepingel telkens geweest, als zij eens voor het Vitesse-doel waren. En dan met zoo'n keeper als Stoop! Eddy dacht onwillekeurig aan Kees' voorspelling van 6 - 0! Als het zóó doorging, werd het warempel nog zoo, maar dan aan den verkeerden kant.
Maar wat was dat ook voor 'n scheidsrechter? Die kerel zag de kleinste overtreding bij A.F.C., maar bij Vitesse zag-ie niks! Die vent was valsch, was gemeen, die kerel had wat tegen A.F.C., dat was zoo klaar als 'n klontje.
‘Vuile streek van die laatste goal! Die zat niet!’ zei Piet Flier nog eens.
Achter zich hoorden de vijf A.F.C.-ers het hoongezang:
Falderalderalie! Falderalderalie!
Met 3 - 0 krijgen ze op d'r falie!
‘Willen we weg wezen?’ fluisterde Hein van Drumpt; Hein voelde zich heel niet lekker tusschen al die opgewonden Vitessers.
‘Ben je mal?’ zeiden Kees en Eddy. ‘Laat ze maar zingen! zingen doet geen pijn!’
Ze zeiden het met een onverschillig gezicht, al doorpriemde dat hatelijk gezang ook hun voetbalharten.
‘Nou, waar blijven jullie nou?’ riep Jaap Roos nog eens.
‘Stik!’ antwoordde Kees; het was kort maar krachtig.
‘Zat die laatste, of zat die niet?’ vroeg Piet Laane lachend.
‘Die zat niet!’ zei Kees.
‘Als het eerlijk was gegaan, dan stond het nou 1 - 0!’ beweerde Eddy.
‘Och, wat je zeg!’ schreeuwden de Vitessers.
| |
| |
De Vitessers waren door het dolle heen en op eens gaf Jaap Roos Kees - om hem te pesten - zoo'n duw in den rug, dat hij bijna over het lijntje heen schoot.
Op hetzelfde oogenblik keerde Eddy zich om:
‘Raak ons nog es an, als je durft!’
‘Dan sla ik je op je bakkes!’ riep Kees, wit van drift.
‘Niet vechten! Niet vechten, jongens!’ suste de dikke, gemoedelijke heer van den wandelstok.
‘Dan moeten zij hun handen thuis houden!’ riep Eddy woedend.
‘Wij doen hun toch ook niks?’ schreeuwde Kees.
‘Nou ja, nou ja, 't was 'n aardigheid!’ kalmeerde de dikkerd.
Maar er waren verscheidenen onder het kwartjes-publiek, die zoo'n ruzietje blijkbaar niet onaardig vonden en die hitsten op met een prikkelend:
‘Ksss! Ksss! Ksss! Vooruit, jongens! Laat je niet kennen!’
De gemoedelijke dikkerd, die van rust hield, bestrafte vermanend:
‘Wat hebben jullie daar nou aan, om die jongens tegen elkaar op te zetten?’ en met 'n zekere minachting voegde hij er aan toe:
‘Is dat nou werk voor groote kerels! 'k zou me schamen!’
Maar daar vatte op eens een opgeschoten jongen vlam; Eddy kende hem wel, 't was 'n slagersknecht van de Breestraat. Hij zette z'n pet schuin op z'n lokken en riep:
‘Waar bemoei jij je mee, uitgedroogde friccadel?’
De ‘uitgedroogde friccadel’, die niet begreep, hoe hij aan die titulatuur kwam, suste weer:
‘Nou, nou, nou, nou!’
| |
| |
Maar de slagersknecht kreeg - tot grooten schrik van den dikkerd - steun.
‘Nee, me kameraad heit gelaik! Bemoei jai je met je aige saake, opgezette salamander!’ dreigde een pootig uitziende kerel.
‘As je bakkeleie wil, we luste je wel!’ tartte de slagersknecht.
‘Kom er dan maar es tusschen oit!’ inviteerde de pootige kameraad.
De dikke goedzak voelde zich allesbehalve op zijn gemak; het was duidelijk op zijn gezicht te lezen, dat hij dacht: ‘Wat ben ik begonnen? Wat ben ik begonnen?’ en hij verlangde meer dan eenig ander op het veld naar de terugkomst van de twee elftallen.
‘Nou, waar blaif je nou met je vaif ons?’ sarde de slagersknecht weer.
‘Wie benne d'er nou flauwe kerels, jai of wai?’ vroeg de pootige.
Maar de vredestichter antwoordde niet; hij stond met zijn stok gaatjes in het A.F.C.-veld te prikken en zei zachtjes tegen een juffrouw, die naast hem stond:
‘Laat ze maar praten!’
De ruzie van de ‘grooten’ had die van de ‘kleinen’ geheel op den achtergrond geschoven; de A.F.C.-ers en de Vitessers waren één en al spanning, hoe het met den dikkerd zou afloopen en zij hoopten zelfs in hun hart op een klein vechtpartijtje. Maar toen de jongens de rood- en blauwbroeken weer op het veld zagen verschijnen, begrepen zij, dat er voor drie kwartier wapenstilstand zou worden gesloten. De slagers-knecht schoof z'n pet weer recht op z'n lokken en schold: ‘Wat 'n lèf!’ en de pootige waarschuwde den goedigen dikzak nog eens veelbeteekenend:
‘Als je je maar verder gedekt wil houen!’
| |
| |
Toen keken zij allen - dikkerd, slagersknecht, de pootige, de A.F.C.-ers en de Vitessers - naar de twee elftallen daar voor hen en waren weer één en al aandacht voor de match, die opnieuw begon.
Eddy en Kees waren er niet zoo geheel en al ‘in’ als voor de rust. Het werd nu na de rust een vrij saaie vertooning; er was geen vuur en geen pit meer in de twee elftallen. Het was duidelijk te merken: A.F.C. speelde een verloren spel en ook Vitesse spande zich niet bijster meer in. Drie goals! die waren toch niet meer in te halen.
Eddy had Klaas Douma ook ontdekt; die stond te glunderen naast Dientje, alsof hij de honderdduizend uit de staatsloterij had getrokken. Wat zou die morgen in de keuken 'n drukte schoppen met z'n Vitesse! Eddy dacht er over om niet te gaan, om Klaas maar stil in z'n vet te laten gaar koken.
‘'n Lamme middag!’ dacht Eddy. ‘We hadden meer plezier van ons kwartje kunnen hebben!’
Al weer bijna 'n half uur gespeeld en nog geen goal! Och, ze konden gerust naar huis gaan? Wat was dat nou voor 'n elftal? Eddy schaamde zich dood tegenover de Vitessers achter zich.
Ah!... eindelijk is Mannus eens los! Prachtig, Mannus, zoo gaat-ie goed, vlak langs 't lijntje, mooi zoo! Nou hem centeren naar Jacques! Zie je wel, daar gaat-ie al! 'n Fijne voorzet... Poem! Harrejennig, wat 'n reuzenkei van Jacques! Die hoorde je op de Markt! Ja, van Eijk, kijk hem maar achterna, jongen, hij zit!
Eindelijk, eindelijk, één goal! Nou is tenminste de eer gered!
Nog twintig minuten?... Nee, inhalen zullen ze 't natuurlijk niet. Toch maar es schreeuwen:
‘Hup, Mannus! Hup A.F.C.!’
| |
| |
Ai, daar heb je 't al weer, daar gaat die lamme Flip d'r van door.
Nee hoor, 't is al weer mis? Zou het 4 - 1 worden? zou 't 4 - 1 worden?
O, als Stoop hem nu eens hield, als-ie hem nou es... Verdorie, daar gaat de bal!
Goed zoo, Stoop, mooi gestopt!... o, niet ver genoeg, niet ver genoeg... zie je wel, daar komt Baily al aan, daar zal-ie...
Wa's dat?...
Nee maar, wat doet Stoop nou?
Laat zich pal voor Baily vallen! Da's gewaagd!
Als de Vitesser verkeerd trapt, dan is Stoop er bij, dan krijgt-ie den trap zoo tegen z'n kersepit... Daar vliegt de bal!
Mooi zoo, fijn, Stoop!
Een donderend applaus van de tribunes en langs de lijntjes.
‘Hoera! Hoera!’ gillen Eddy, Kees, Tony en Piet.
‘Schitterend!’ roept Kees; hij heeft Stoop tegelijk al z'n fouten van dien middag vergeven.
Eddy springt opeens wel 'n Meter de lucht in: Mannus heeft den bal!
Daar rent-ie, heelemaal alleen door alles heen!
Kijk hem es vliegen! Wat kan die kerel toch drijven! Zou d'ie 't halen? Kijk Rovers eens naast hem loopen! Da's ook 'n taaie, die half-back van Vitesse!
Wat doet Mannus nou?
Hij wijkt heelemaal naar links uit en er is geen enkele A.F.C.-er voor het doel. Nee, die ren loopt dood... is nou al te zien. Zie je wel, Van Eijk heeft het al in de gaten, staat heelemaal links in de goal,
Hè??
Eddy en Kees staan met open monden, alsof de
| |
| |
bal zoo tusschen hun kaken is doorgevlogen. Zoo'n prachtschot hebben ze nog nooit gezien!
Precies in den rechterhoek!
Hoe is 't mogelijk! Zuiverder kon het niet.
3 - 2!!
‘Nog eentje, A.F.C.! nog eentje! Hup A.F.C.!’
Ze schreeuwen, ze zingen, ze brullen om den gelijkmaker, Eddy, Kees, Tony en alle makkers daar aan den overkant op de jongens-tribune.
Nog tien minuten spelen?...
Waarachtig, het zou mogelijk zijn.
Als het eens gebeurde, als het eens gebeurde!
Kees en Eddy schreeuwen, ze trappen, ze klappen... er is nog hoop, er is nog hoop! Zij hooren in hun opwinding niet eens, dat Piet Laane en zijn kornuiten ‘Hup, Vitesse! Vooruit Vitesse!’ schreeuwen.
De bal is weer afgetrapt, is binnen vijf seconden vlak bij het A.F.C.-doel, maar Stoop werkt prachtig weg.
‘Hij, is enorm, gewoon!’ roept Kees enthousiast en Eddy is innig dankbaar, dat daar tusschen de goalpalen op dit oogenblik Jan Stoop staat en niet Van Geelen of de kleine Suijdestein uit het derde. Nee, als het spant, kun je die toch niet gebruiken!
Nee maar, zoo hebben ze 't nog nooit gezien. Sapperdekriek, wat spelen ze nou fijn!
Wat 'n samenspel! wat 'n samenspel!
Kijk dat opbrengen van zoo'n bal eens door de voorhoede, dat keurige short-passing! Daar kunnen die lamme Vitessers toch niet tegen op.
‘Hup A.F.C.! Gelijk A.F.C.!’
Ah, daar gaat ie, daar gaat ie!
Op eens springen Kees en Eddy op.
‘Da's vuil! Da's gemeen!’ roepen ze tegelijk.
Ze hebben het duidelijk gezien: Flip heeft Jacques in
| |
| |
den rug genomen, vlak voor het doel! Zou die beroerde scheidsrechter daar nou weer niks van gezien hebben?
‘Free kick!’ schreeuwen zij weer.
Ha... Goddank! Hij fluit!... Strafschop!
‘Het zou ook al te erg wezen, als ie dat niet gezien had!’ zei Eddy.
Het werd doodstil op het veld; Mannus stond achter den bal, Van Eijk danste in zijn goal heen en weer en alle Vitessers stonden er naar te kijken in groote, opperste spanning.
Als ie d'er nou es inging, dan was 't gelijk, dan was 't gelijk!! Eddy zou het den bal wel kunnen smeeken om de goeie richting uit te gaan!
Hoorbare stilte... Poem!
‘Hoera! Gelijk! Gelijk! Gelijk!’ brullen alle A.F.C.-ers.
‘Hoe laat is 't?’ vraagt Eddy weer.
‘Nog vijf minuten!’ licht Tony in.
Nog vijf minuten?
't Zou waarachtig nog kunnen.
Nee, 't gaat niet meer... de scheidsrechter loopt al met z'n horloge in z'n hand, de fluit in z'n mond!
Enfin, toch gelijk, toch niet verloren! Wie had dat nog met de rust durven hopen?
Toe, toe, toe nou... wat gaat die bal de goeie richting uit.
Wel verdraaid, hij is weer vlak bij het doel.
Zou het nog gaan, zou het nog?...
De Vitessers doen niets meer dan verdedigen, zwermen allemaal om hun doel.
‘Zie je wel, ze zijn als de dood!’ roept Eddy. Daar staan ze bijna allen te samen voor de goalpalen, de Vitessers en de A.F.C.-ers. Het lijkt wel 'n kluwen.
En de bal?
Je zou hem er kunnen in blazen!
| |
| |
Floep!... daar gaat ie... Ze zien niet eens, wie getrapt heeft.
Hèèèèè!... Wat eeuwig jammer, juist tegen de bovenlat!
Wa's dat, wie kopt daar?
Mannus!!!
De keeper slaat met z'n handen in de lucht... heeft het nakijken!
‘Hoera! Hoera! Hoera! 4 - 3! 4 - 3! 4 - 3!’
Kees, Eddy en Tony, zij kunnen haast niet meer schreeuwen. Toch nog even Jaap Roos, Piet Laane en al die Mulo-kerels hoonen! Zij keeren zich om.
Hop, hop, hop! Hop, hop, hop!
En Vitesse ligt op z'n kop!
schreeuwen zij met schitterende oogen.
‘Brani-schoppers!’
‘Opscheppers!’ klinkt het van de achterste rijen; het is alles precies als voor de rust, alleen zijn de rollen nu omgekeerd.
Eddy ziet even vluchtig naar Klaas Douma; die kijkt sip, alsof hij z'n laatste oortje versnoept heeft. Eddy besluit tegelijk, om Klaas morgen dadelijk in de keuken op te zoeken.
'n Lang gefluit!... Einde!!!
‘Hoera! Gewonnen! Gewonnen!’ gillen de jongens en ze rollen bijna over de lijntjes heen, rennen over 't veld in de richting van de tribune.
Daar staan ze, alle A.F.C.-vrinden van de jongens-tribune in twee rijen, klaar om hun elftal te ontvangen.
‘4 - 3! Fijn he? Wie had dat ooit gedacht, he?’ hoorden Eddy en Kees van alle kanten.
Wat 'n plezier had Eddy van z'n kwartje!
'n Dag om nooit te vergeten!
De elf A.F.C.-ers naderen; Stoop loopt voorop.
| |
| |
‘Hoera A.F.C.! Hup A.F.C.!’ en alle elf krijgen zij - als ze passeeren - van de enthousiaste jongens 'n klets op hun schouders uit pure dankbaarheid. Stoop krijgt er van Kees zelfs twee.
Daar had je Mannus, achteraan.
‘De lucht in, jongens, de lucht in!’ en - tegenstribbelend en toch lachend - gaat de captain de hoogte in.
‘Hoera A.F.C.! Hoera Mannus!’
Langzaam, 'n beetje verlegen, naderen de elf Vitessers. De jongens van A.F.C. gaan op zij, om plaats te maken voor de verslagenen. Van overwinnaars overwonnenen en dat in twintig minuten, 't is hard, 't is reuzenhard!
Zelfs Eddy en Kees begrijpen op dat oogenblik, dat zij zwijgen moeten, want Vitesse is ondergegaan met roem en met eere.
|
|