| |
| |
| |
Zevende hoofdstuk.
Eddy Loomans in de knel.
In sombere stemming liep Eddy Loomans daar langs de gracht; hij zag de toekomst donker in. Want Eddy begreep heel goed, dat hij al zijn overtredingen onmogelijk lang voor zijn vader en moeder geheim zou kunnen houden. Het had hem al verwonderd, dat zijn moeder hem nog niet had gevraagd, waarom hij toch zijn beste laarzen aan had, terwijl zijn gewone schoenen - met nieuwe zolen en hakken - pas gisteren van den schoenmaker terug waren gekomen. En aan tafel was hij wel vijfmaal opgeschrikt, omdat de bel telkens zoo hard was overgegaan. ‘Nou zal je 't hebben!’ dacht hij dan en voortdurend had hij angstig naar de deur gekeken, of er ook iemand binnen zou komen. Elk oogenblik had hij den inspecteur of den Knorhaan in eigen persoon verwacht en het was een heele verademing voor hem geweest, toen zijn vader van tafel op was gestaan en hij naar boven kon gaan om in zijn kamertje te werken.
Maar ook daar had hij in angst en beven gezeten en had hij elken keer, als er gebeld werd het raam opengeschoven en naar buiten gekeken, om te zien, wie er op de stoep stond. En als hij dan had gezien,
| |
| |
dat het een dienstmeisje was, of de melkboer, of de post, dan had hij telkens met een zucht van verlichting het raam weer gesloten en was hij opnieuw met den moed der wanhoop begonnen aan zijn onregelmatige Fransche werkwoorden, die hij - met al zijn zorgen aan zijn hoofd - dien avond er maar niet in kon krijgen.
De komst van Kees was voor hem een welkome afleiding geweest, maar nu hij daar op z'n eentje terugsukkelde, voelde hij zich weer met zijn sombere gedachten alleen. En het was nu nog een graadje erger dan een half uur geleden, omdat Ka Mossel zich thans in de rij van inspecteur, concierge Bron, Knorhaan en Musschen had gevoegd.
Eddy slenterde - zijn handen in de zakken en zijn oogen naar den grond gericht - langzaam naar huis terug. Als hij thuis kwam, zou hij maar dadelijk naar bed gaan, dan was hij voorloopig tenminste van alle ellende af. Maar was 't nog niet te vroeg om nu al onder de wol te kruipen? Anders zat hij altijd te zeuren om nog 'n half uurtje langer op te blijven en als ie nou in eens naar boven ging, zouden zij misschien in de gaten krijgen, dat er iets met hem niet in orde was. Eddy wilde weten hoe laat het was, zocht onwillekeurig naar zijn klok... o, nee, dat was waar ook, die was-ie kwijt.
‘Pfuu!’ zuchtte Eddy. ‘Wat 'n narigheid! Wat 'n narigheid!’
Nog steeds liep hij met zijn oogen naar den grond gericht, alsof hij de steentjes van de gracht wilde tellen. Daar was hij vlak bij huis; hij keek op... sprong verschrikt achteruit. Wat was dat? daar stond 'n klabak op de stoep! Pietje Puk in eigen persoon!
‘Nou zul je 't hebben!’ dacht Eddy en hij was op hetzelfde oogenblik al achter een dikken boom verdwenen. Vandaar zag hij het heele drama gebeuren.
| |
| |
Pietje Puk had een grooten brief in zijn hand. Hij stond met zijn rug naar Eddy toe en floot. Ja waarachtig hij floot! - al was het dan ook maar zachtjes - terwijl hij daar het lot van Eddy in zijn handen had.
‘'k Wou, dat-ie de lucht invloog!’ dacht Eddy.
Pietje Puk keek door het raampje van de vestibule naar binnen en trok - blijkbaar voor de tweede maal - aan de bel. De deur ging open en Griet verscheen. Pietje Puk tikte even aan zijn helm, gaf den brief over en zei: ‘asjeblieft!’
Griet draaide de enveloppe om en om, bekeek haar van alle kanten.
'n Brief van de politie voor meneer! Griet twijfelde er niet meer aan; het werd hommeles voor Eddy.
‘Nou, ik krijg ook liever 'n brief van m'n vrijer dan van jou!’ zei Griet en zij lachte.
‘Wat 'n draak!’ dacht Eddy, die al zijn vertrouwen in Griet in dat eene oogenblik verloor.
Toen ging de deur dicht en het was weer donker als voorheen. Pietje Puk stopte een pruim achter zijn kiezen, sukkelde de stoep af en verdween.
Langzaam kwam Eddy van achter zijn boom te voorschijn. Nu was het dus gebeurd, had zijn vader den brief in handen! Ook 'n pleziertje, om nu naar binnen te moeten! Dat zou 'n vroolijke ontmoeting geven! Wat zou hij nu straks zeggen? Had hij vanmiddag alles maar bekend, dan was het nu al achter den rug geweest. Eigenlijk stom van hem, om 't zoo lang uit te stellen! Het moest immers toch éénmaal uitkomen!
Wat voor straf zou er nu wel weer opzitten! De A.F.C.-kaart was hij al kwijt. Zou hij nou heelemaal nooit meer mogen voetballen?
Zoo ongeveer waren de gedachten van Eddy, ter- | |
| |
wijl hij daar voor de deur stond en het werd hem even benauwd om het hart, toen hij dacht aan de mogelijke gevolgen van de friendly game. Hij had zijn hand reeds bij de bel, maar liet haar weer zakken. Nee, Eddy had geen moed, om naar binnen te gaan. Hij zou eerst nog maar 'n beetje gaan omloopen; het was altijd nog tijd genoeg om thuis te komen.
Het begon te regenen, maar Eddy voelde het nauwelijks; het was buiten in de nattigheid altijd nog beter dan daar binnen. En Eddy drentelde weer het grachtje af, zijn handen in de zakken, de oogen naar den grond gericht. Zoo liep hij in den regen op zijn eentje wel 'n half uur lang, - telkens langs zijn huis, - het grachtje op en neer, en elken keer, als hij passeerde, keek hij op en gluurde vluchtig naar binnen. Door de gordijnen zag hij het licht in de huiskamer schijnen. Daar zat nou vader met den brief! Wat zou er eigenlijk in staan? Zou het over die geschiedenis in het Schuttershuis zijn, of over zijn horloge en zijn schoenen? De regen sloeg Eddy in het gezicht en het water liep van zijn haren langs zijn hals over zijn rug. Hij begon het koud te krijgen, zag met heimelijk verlangen het warme, gezellige licht door de gordijnen van de huiskamer.
Daar hoorde hij de klok slaan! Half tien! Nee, Eddy begreep het, hij kon hier toch niet den heelen nacht in den regen op en neer blijven loopen. Maar àls hij het eens deed, als hij eens niet thuis kwam! Dan zou zijn vader - als Eddy morgen ziek en ellendig buiten naast een weg gevonden werd - meelij met hem hebben, dan zou hij met open armen worden ontvangen! En de heele geschiedenis van het Schuttershuis, het horloge, de voetbalschoenen, alles zou zijn vergeten en vergeven.
| |
| |
Eddy liep weer door.
Maar op eens bedacht hij zich met schrik, dat zijn moeder dan natuurlijk doodelijk ongerust zou zijn, dat zij misschien zou denken, dat hij 'n ongeluk had gekregen, dat ie misschien verdronken was, zooals verleden jaar drie jongens van Rutten! Zou zij nu misschien al... Eddy keerde plotseling om, rende naar huis en belde aan. Hij had den heelen brief van Pietje Puk vergeten, dacht nergens anders meer aan dan om zoo spoedig mogelijk thuis te zijn.
Dientje deed open.
‘Waar kom jij vandaan?’ vroeg zij, toen zij Eddy kletsnat op de stoep zag staan.
‘O, van Kees Brummer!’ bromde Eddy, terwijl hij als 'n hond het water van zich afschudde.
‘D'er is 'n brief van de poliessie! fluisterde Dien.
O ja, dat was waar ook, er was nog 'n brief; Eddy had het warempel voor een oogenblikje kunnen vergeten.
‘Daar zal wat voor je op zitten!’ zei Dien, die - evenals Griet - zoo haar eigen manier had om een mensch in zorgen op te beuren.
‘Hm!’ bromde Eddy en hij slenterde naar binnen. Net zooals dien morgen met het rapport, stond hij even bij de deur stil; hij haalde eens diep adem en trad binnen. Midden op de tafel lag de brief van Pietje Puk met drie dikke lakken op de enveloppe; Eddy zag hem onmiddellijk.
‘Waar kom jij zoo laat vandaan, jongen?’ vroegen mijnheer en mevrouw Loomans tegelijk.
‘Eh... eh... van... eh Kees!’ stotterde Eddy en hij keek weer naar den brief. Hij kon toch niet zeggen, dat hij zoo lang voor het huis op en neer had geloopen?
| |
| |
‘'t Is al halftien!’ zei meneer Loomans.
Ja, dat wist Eddy, hij had de klok hooren slaan.
‘Maar jongen, wat ben je nat!’ zei mevrouw Loomans 'n beetje bezorgd. ‘Regent het zóó hard?’
Eddy keek naar den grond.
‘Ja, erg hard!’ antwoordde hij nauwelijks hoorbaar.
‘'k Wou, dat ze nou maar over dien brief begonnen!’ dacht Eddy. Dat vervelende zwijgen vond hij nog ellendiger dan wanneer zij hem dadelijk maar hadden gezegd, waarop het stond.
‘Je moet voortaan wat eerder thuis komen, Eddy!’ Zijn vader zei het heelemaal niet boos, bijna vriendelijk zelfs.
Eddy begreep er niets van, bromde binnensmonds: ‘Ja, pa’ en zag weer vluchtig naar den brief.
‘Ga maar even bij de kachel zitten, Ed! Je ziet er zoo verkleumd uit!’
Eddy deed het; hij rilde; nu hij daar bij het vuur zat, voelde hij pas goed, hoe koud hij het had. Eddy snapte er geen jota van; dit was wel de meest eigenaardige straf, die hij ooit in zijn leven gehad had. Maar toen flitste het opeens door zijn brein: ‘Misschien staat er in dien heelen brief niets over het Schuttershuis, geen woord over het horloge en de schoenen.’ Zou hij zich voor niemendal hebben ongerust gemaakt? Hij keek even tersluiks naar zijn vader; die zat zijn krant te lezen, alsof er geen vuiltje aan de lucht was! En zijn moeder borduurde, lachte tegen Emmy en vroeg aan hem, of hij al wat warmer werd?
Nee, zoo konden zij toch niet tegen hem huichelen. Eddy begon het te begrijpen: die brief handelde over heel wat anders dan over Schuttershuizen en horloges. Het was, of hem een pak van het hart werd genomen; hij haalde weer ruim adem.
| |
| |
En nu hij hier zoo lekker-knus bij het vuur zat, zoo heerlijk-warm, dacht hij, hoe hij daar naar verlangd had, toen hij - rillend van kou - in den regen voor het huis had staan kijken naar het gezellige licht, dat door de gordijnen naar buiten scheen. Nee, Eddy kon het op dit oogenblik niet vertellen, nu hij zoo lekertjes hier zat na al die misère en hij besloot om het den volgenden dag te doen of desnoods overmorgen, als het rapport en de 3 viertjes 'n beetje vergeten waren.
Dien volgenden morgen aan het ontbijt lag het Eddy op de tong; zijn Zondagsche schoenen begonnen hem aan zijn voeten te branden. Hij zocht naar een geschikt oogenblik, maar telkens kwam er iets tusschenbeide. Hij kon er toch onmogelijk zoo maar over beginnen, terwijl moeder het met vader over het eten had, of als zijn vader uit de krant voorlas.
Wacht, nu was het even stil, zou hij het doen. Eddy slikte twee maal en kuchte. Hè, daar had je 't al weer: de telefoon! Nou, dan straks maar, als het gesprek afgeloopen was.
De heer Loomans ging naar de telefoon.
‘Hallo! Hallo! Met wie spreekt Loomans?’
Eddy nam een slok melk om wat moed te verzamelen voor het groote moment, dacht er nog eens even over na, hoe hij beginnen zou.
‘Met wie zegt u? Met het politiebureau?’
Eddy verslikte zich, keek plots naar den grond. Een oogenblik was het doodstil, kon je 'n speld hooren vallen. Toen zei de heer Loomans:
‘Hè, wat zegt u... schoenen?... Wat voor schoenen?’
'n Stilte. Eddy's hoofd zakte nog meer naar beneden.
| |
| |
‘Van m'n zoon? 'k Weet niks van schoenen van m'n zoon! Ja, wilt u 'n oogenblik wachten? M'n zoon is hier, ik zal 't hem even vragen!’
‘Zeg, Eddy, wat is dat, met je schoenen?’
Eddy keek op.
‘Die zijn gestolen!’ Het klonk zoo zacht, dat het nauwelijks te verstaan was.
‘Gestolen? Waar? Wanneer?’
‘Gisteren op het Musschenveld!’
‘Muschenveld? Musschenveld? Waar is dat?’
‘In 't Oranje-Park!’
De heer en mevrouw Loomans keken tegelijk naar Eddy's voeten; zij begonnen te begrijpen.
‘Oooh!’ zei de heer Loomans en hij ging door in de telefoon.
‘Is u daar nog? Wat zegt u? Ah zoo, zijn ze terecht? Gevonden in een vuilnisvat op den Kinderhuissingel, zegt u?... Ja, dat denk ik ook... Natuurlijk bang geweest voor de politie! He, wat?... Horloge, zegt u?... Wacht u even?’
En toen weer tot Eddy:
‘Ben je je horloge ook kwijt?’
Eddy was rood als 'n kreeft geworden; hij knikte alleen maar van ja.
Het telefoongesprek ging door.
‘Is u daar nog? Zoo, zoo, is 't horloge nog niet terecht. Tja, dat zal-ie wel voor goed kwijt wezen. Wat zegt u? Nee, 't is niet erg, 't is 'n ding van 'n gulden of drie... Zoo, zoo, van Kees Brummer ook? Nou, da's 'n goeie straf voor hen... Ja, ja, ik zal de schoenen laten halen... Dank u zeer. Adieu, meneer, adieu!’
De heer Loomans belde af, en keek Eddy aan.
Eddy voelde duidelijk, dat zijn beenen trilden. Nou
| |
| |
zal 't gebeuren, dacht hij, nou zal de bom springen. Eddy verwachtte 'n draai om zijn ooren, 'n heftigen uitbrander of iets in dien trant en hij wachtte gelaten af. Maar de heer Loomans zei geen enkel boos woord.
‘Dat valt me van je tegen, Eddy. Ik schaam me eigenlijk tegenover den commissaris, dat ik daar niets, hoegenaamd niets van wist. Voel je dat zelf niet? Dat je gevoetbald hebt, enfin, dat kan ik me begrijpen, maar dat je voor me hebt verzwegen, dat je schoenen gestolen zijn en je horloge, dat vind ik erger, honderdmaal erger! Jij, die anders altijd zoo eerlijk bent!’
Eddy's onderlip begon te trillen. Alles had hij liever dan dat zijn vader zóó tegen hem sprak.
‘Ik wou juist...’ zei hij.
‘Ja, dat zeg je nou maar!’
Eddy keek zijn vader met zijn groote, eerlijke oogen aan.
‘Nee, werkelijk, pa, ik wou het juist zeggen, toen ze u opbelden!’
‘Dan was het nog te laat geweest. Je hadt er gisteren dadelijk mee moeten aankomen, toen het gebeurd was. Dàt en niet anders had ik van jou verwacht!’
De tranen sprongen Eddy in de oogen. Honderdmaal liever had hij 'n draai om de ooren gehad, of een schrobbeering dan deze ‘verdrietige woorden’. En in eens vertelde Eddy alles, wat er dien vorigen dag gebeurd was, van de friendly game op het Musschenveld af tot de geschiedenis met Ka Mossel en zijn slenteren in den regen toe.
De heer Loomans sprak geen woord. Pas toen Eddy klaar was, zei hij:
‘Ziezoo, nou weten wij alles. Vind je zelf niet, Ed, dat je beter had gedaan met ons dat gisteren te vertellen, toen je thuis kwam?’
| |
| |
Eddy knikte van ja.
‘Ik houd niet van voetballen, dat weet je, maar ik heb liever 'n jongen, die den heelen dag trapt en schopt, doch open en eerlijk is, dan 'n jongen, die nooit achter 'n bal aanloopt, maar hem achter de mouw heeft. Achter de mouw heb jij hem gelukkig nooit gehad, maar denk er om, je kunt tegenover ons nooit open en eerlijk genoeg wezen. Is het niet zoo, Eddy?’
Eddy knikte weer; hij kon niet antwoorden.
‘Nou, maak nu maar, dat je op school komt!’
Eddy was al op.
‘Vergeet je rapport niet!’
Eddy kreeg het rapport met de drie vieren, die zoo veel op hun geweten hadden en even later was hij al op weg naar school. Hij begreep het nog niet goed. Met geen woord had vader over de friendly game, het Schuttershuis en Ka Mossel gesproken en van de A.F.C.-kaart had hij zelfs niet gerept. En toch had de heer Loomans Eddy op dit oogenblik dieper getroffen dan wanneer hij hem verboden had ooit weer een voetbal aan te raken. De heer Loomans wist, dat Eddy's gemoed voor niets zoo zeer toegankelijk was als voor zachtheid en daarom had hij geen hard woord gezegd, toen hij bemerkte, dat zijn jongen uit vrees tegenover hem niet open en niet geheel oprecht was geweest. Want hij had toch liever een zoon, die open en eerlijk was en voetbalde, dan een jongen, die nooit achter een bal aandraafde, maar hem achter de mouw had, zelfs al had hij dan ook - als Josepie Gaarkeuken - niets dan zevens en achten op zijn rapport.
| |
| |
Eddy liep lang over de woorden van zijn vader na te denken. Maar toen hij dicht bij de H.B.S. was, begon het hem toch te interesseeren, hoe het met Kees Brummer en Ka Mossel was afgeloopen; het liet hem volstrekt niet onverschillig of zij twintig gulden dan wel niets te betalen zouden hebben. Van verre zag hij al, dat Kees erg vroolijk keek, maar dit bewees nog niet veel, daar hij bij ondervinding wist, dat de wereld half vergaan moest, voordat Keesje Brummer niet opgeruimd en vroolijk keek.
‘En, hoe is 't afgeloopen?’ vroeg Eddy dadelijk.
‘O, man’ - en Kees proestte het uit, toen hij er weer aan dacht - ‘stuipen hebben ze zich thuis gelachen!’
‘Wie?’ vroeg Tony, die er ook bij was komen staan, verbaasd.
‘Wel iedereen, m'n vader, m'n moeder, m'n broers Gerrit en Jan, Mies, ze waren allemaal half dubbel!’
Daar begreep Tony niets van: een vader, een moeder, die lachten, als je kattekwaad hadt uitgevoerd, die ‘half dubbel’ waren, als ze misschen zes gulden 6 repetent voor hun zoon hadden te betalen! Verbeeld je, dat hij eens met zoo iets thuis was gekomen! Zijn vader had hem weet wat gedaan. En Tony, die het thuis soms heel moeilijk had, keek even met een jaloerschen blik naar Keesje Brummer. ‘Wat 'n gelukskerel, die Kees, om zoo'n vader te hebben!’ dacht Tony.
‘Tranen hebben ze zich gelachen!’ ging Kees door. ‘Toen ik vertelde, dat Ka Mossel met de heele rataplan naar beneden duikelde en op m'n beenen te recht kwam, riep m'n vader: “Schei uit, jongen, schei uit, ik kan niet meer. 't Schiet mij in m'n rug!” en warempel, hoor, hij heeft zoo gelachen, dat hij er het spit van in z'n rug heeft gekregen!’
| |
| |
‘En moeten wij nu nog wat betalen?’ vroeg Tony in spanning.
‘Geen cent!’ lachte Kees. ‘M'n vader is 's avonds nog naar Ka toe gegaan. Al de palingen, bokkingen en scharren lagen weer netjes op d'r tafel, zij zat nog te schelden en te tieren, toen m'n vader kwam en ze wou het eerst aangeven bij de politie. Een oogenblik werd zij ook razend op m'n vader, omdat ie in den lach schoot, toen ze vertelde, dat ze zoo'n moeite hadden gehad om het touw los te krijgen en haar weer overeind te zetten, maar toen heeft hij haar drie gulden gegeven, één voor 'n nieuwen poot aan haar stoel en twee voor den schrik!’
‘Dus dat is één gulden per persoon!’ zei Eddy.
‘Wel nee,’ lachte Kees. ‘M'n vader zei, dat hij die drie gulden er best voor over had. Hij had in jaren niet zoo gelachen!’
‘Wat 'n vader! Wat 'n vader!’ dacht Tony en hij keek weer even jaloersch naar Keesje Brummer.
‘Maar ons horloge zijn we kwijt, Kees!’ zei Eddy en hij deed op zijn beurt het verhaal van het telefoongesprek van dien morgen. Wat zijn vader tegen hem had gezegd, vertelde Eddy echter niet, omdat Tony er bij was. Met zoo iets hadden de andere jongens - behalve dan Kees natuurlijk - niets te maken.
Nu bleef nog alleen de historie in het Schuttershuis over, want nog steeds wisten de jongens niet, wat de Knorhaan en Bron zouden doen. Maar dien dag en ook de volgende dagen hoorden zij er niets meer van en al spoedig begonnen de vijf A.F.C.-ers te gelooven, dat die zaak voor goed in den doofpot was gestopt.
| |
| |
Het jongensleven met al zijn emoties nam Eddy en Kees al ras weer geheel in beslag en zij dachten na 'n paar dagen aan gansch andere dingen dan aan processen-verbaal en vervolgingen van de politie. Totdat zij op eens weer op minder aangename wijze er aan werden herinnerd. Maar voordat het zoo ver was, gebeurden er nog heel merkwaardige dingen.
|
|