| |
| |
| |
Hoofdstuk 3
Burchtvrouwe der Heilige Armoede
Alle meisjes hebben haar lief.
Hooglied 1, 3
DON Pietro, de oude priester van San Damiano, was gestorven en het kleine wrakke huis bij het kerkje, waar de man zijn groenten en bloemen geteeld, zijn geit gemolken en zijn bijen verzorgd had, stond verlaten.
Toen Franciscus dat hoorde, ging hem een licht op. Want natuurlijk herinnerde hij zich het voorval, waarvan Clara later melding zal maken in haar testament: Franciscus stond op een keer boven op de muur van het kerkje en riep enkele arme lieden, die daar in de buurt vertoefden, in het frans toe: ‘Komt mij helpen dit kerkje van San Damiano op te bouwen, want daar zullen hier vrouwen komen wonen die, door de grote naam van haar heilig leven, Onze Vader in de hemel en geheel de katholieke Kerk verheerlijken zullen.’
Gelukkige en vreemde dagen had hij in San Damiano doorgebracht en sedert hij broeders gewonnen had en met hen bij Santa Maria der Engelen samenwoonde, was hij er dikwijls weergekeerd om te bidden en de dingen Gods te overdenken.
Van zijn kruis af had de Zaligmaker der wereld daar tot hem gesproken en hem, mét zijn zoete juk, een taak op de schouders gelegd en gans van de wereld afgewend. Goed ademen was het er geweest en goed schuilen ook, toen de machten, die zich door hem verongelijkt waanden, hem op de hielen zaten. En met zijn kleine zusters, de zwaluwen,
| |
| |
had hij er gewedijverd in het metselen. En ja, hij, arme, grauwe zwaluw van de Heer - zie dat denkbeeld bekoorde hem - had daar op de muur gestaan en iets tot de lieden op het land geroepen, wat God aan zijn mond had doen ontsnappen.
Dat deed God wel meer met de mond van een domme man, die van zichzelf niet veel wist. En dan was tot dusver altijd weer gebleken, dat de hemel zijn onmacht te hulp was gekomen of ver voor hem vooruit had gezien. Daarom stak nu zijn hart vol grote haast om bij bisschop Guido te komen, onder wiens prudentie San Damiano stond.
Dus liep hij met vertrouwvol gemoed naar Assisië, klopte aan en toen de bisschop, nadat hem alles duidelijk was geworden, toestemmend geknikt had, was de Kleine Arme zozeer in de wolken dat hij zelfs geen frans meer kende; alleen maar kon stamelen.
Het burchtslot der heilige Armoede was derhalve gebouwd en behoefde nog slechts door zijn vrouwe betrokken te worden.
Alhoewel aan de voet van de berg, tussen olijfbomen en wijnstokken gelegen, was het niettemin een hoge spleet in de rotsen, voor wie het in een ander dan natuurlijk licht bezag. En malheur voor hem die het niet zo bekeek, want die miste de kans God zelf aan zijn Rijk te zien bouwen. Met voorlopig nog geen andere regel dan een paar zeer sprekende Evangelie-teksten, een soort formula vitae, zou Clara daar samen met Agnes leven, bidden, boeten en werken.
De oorsprong van San Damiano is moeilijk te achterhalen, doch zijn omgeving lijkt op de dag van vandaag nog een geschikt oord voor kluizenaars. Een kluizenaar zal waarschijnlijk dan ook de grondlegger ervan geweest zijn en het toegewijd hebben aan de tweede van de beide heilige dokters uit het Oosten, Cosmas en Damianus.
In de eerste Meidagen van 1212, zes jaren nadat Franciscus het hersteld had, gingen Clara en Agnes in San Damiano voor anker om er, tenminste wat Clara aangaat, door geen stormen meer van losgeslagen te worden. Twee en veertig jaren later pas zou zij het verlaten, maar gestorven als een heilige en door heel haar stad op de handen gedragen. En de oude documenten verhalen: ‘Haar hart schrok niet
| |
| |
van de eenzaamheid der omgeving en van de norsheid en armoede die zij aantrof. Zij ging er schuil voor de stormen der wereld en bewaarde er zich voor God. Waarlijk, zoals de zilverkleurige duif haar nest in de muurspleten bouwt, zo nestelde Clara zich in San Damiano, waar zij de grondslag voor de orde der Arme Vrouwen legde. Zij was het fundament, de kostbare sterke edelsteen, waarop de anderen zouden rusten. Voor allen uit ging zij de weg der boetvaardigheid op en strooide het zaad van gerechtigheid uit om allen die na haar kwamen in haar voetsporen te laten wandelen.’
De eerste dagen in San Damiano kwamen de beide zusters handen te kort, want het pover onderdak, waar zij nagenoeg met lege handen binnengetrokken waren, was blijven liggen zoals Don Pietro het verlaten had. En men kan zich indenken in welk een toestand! Misschien waren er wat schamele dingen aan meubilair en vaatwerk achter gebleven; misschien ook niet en misschien ook waren Franciscus en zijn broeders er op uitgetrokken om het strikt noodzakelijke bijeen te bedelen en het tehuis als klooster bewoonbaar te maken.
Meer aandacht vroeg evenwel het kerkje, waar voortaan haar Bruidegom in haar midden zou wonen. Met hoeveel heilige ijver en blijdschap zullen de arme edelvrouwen de handen uit de mouwen gestoken hebben om de armoede, die er huisde, te doen blinken en de vunzige verveling en grauwe verwaarlozing, die haar in schimmel en spinnewebben tegengrijnsden, eruit te verjagen. Wat nog blinken kon, ging blinken; wat scheef hing, kwam in het lood, en wat nog benen had om te staan, stond recht. De olijfolie werd in de Godslamp ontstoken en van nu af ook die in de devotielamp voor het wonderbaar kruis. Altaardwalen, wit als de hostie zelf, vervingen de versleten en slordige lappen en het altaar kreeg dagelijks ruimschoots zijn deel van de weelderige lente die rondom bloesemde en bloeide.
En terwijl zij moederden en zorgden, wakkerden de vogelen des hemels en de bloemen des velds haar vertrouwen nog aan in haar Vader in de hemel en in de levensdroom van haar vader op aarde.
Vogels en bloemen: na zeven eeuwen blijven zij, méér dan waar ook ter wereld, de bezoeker van San Damiano
| |
| |
verrukken; de zwaluwen vooral die er kind in huis zijn gebleven en altijd nog even druk in de weer sedert de man op de muur de Godsspraak riep.
Het moet daar een gezegende, een goede tijd zijn geweest voor de twee tot ingetogenheid en stilte getrokken, zielsverwante vrouwen; ver van de wereld waar pausen en vorsten met alarmverwekkende middelen de gemoederen der levenden in beroering hielden, doch niet vreemd aan haar leed en haar noden die in armen, gebrekkigen, melaatsen en pelgrims bij haar aanklopten. Ver ook van de kleine wereld, die daar boven haar op de berg lag, haar stad, waar het zwaard nog, evenmin als in de grote wereld, neiging vertoonde in de schede te gaan roesten en waar de toorn der machtige ridders zich intussen elders een uitweg gebaand scheen te hebben na hun smadelijk mislukte laatste stormloop tegen God.
Ernstig als beproefde kloostervrouwen al, volgden zij samen de regel, die alsnog precies zoveel woorden bevatte als zij schrijven konden op de nagels van haar vingers, doch die, door de begeesterende exegese die Franciscus ervan gaf, voor haar de wijdheid van evangelische landschappen kreeg en aldus een program bevatte, waarmee zij het voorlopig stellen konden.
Met harten overvloeiend van vreugde, schoven zij op gezette tijden bij aan de wankele tafel, waar vrouwe Armoede zelf haar bediende van wat Franciscus' broeders voor haar verzameld hadden bij de boeren van Bastia, Canara en Rivo Torto en langs de deuren der stad: brood, olie en wijn. En, wanneer de tijd ervoor dáár was, een handvol vruchten: druiven, meloenen, vijgen en noten. De gaven vloeiden rijkelijk toe, want de broeders waren nog in hun eerste vuur; daarbij de monden, die ze open te houden hadden, nog weinig. En de mensen waren hen genegen en eens zo gul, als zij voor de ‘Arme Vrouwen’ daar aan de voet van de berg kwamen bedelen en vertelden van het heilig leven dat daar geleid werd.
Wat aan mondkost overschoot werd uitgedeeld aan de armen die, zoals vogels de zaaizak, precies als nu nog de kloosters te vinden weten en op vaste uren van alle kanten als mussen uit de lucht komen vallen, men weet niet van waar.
| |
| |
Franciscus had zich niet tevreden gesteld met zijn dochters te herbergen en haar dan aan haar lot over te laten; met ziel en lichaam had hij haar opgenomen in zijn vaderlijke zorg.
Hoofs van inborst en met hoge ridderlijke begrippen van vrouweneer, had hij er zelfs niet aan gedacht zijn dochters de boer op te laten gaan en haar anders dan door handenarbeid, die in haar dagtaak begrepen was, in haar onderhoud te doen voorzien. Waar hij met het grootste gemak zichzelf en zijn gezellen aan blootstelde, aan verguizing, laster en vernedering, daar waagde hij zijn edelvrouwen niet aan. Daarbij had zijn doorzicht in de geestelijke economie het zó voorzien, dat de zusters bidden en boeten zouden, waar de broeders zouden preken en dat zodoende de enen het zaad in stilte bevruchtten, dat de anderen door woord en voorbeeld met volle handen over de wereld uitstrooiden.
Mét het armoede-ideaal, zou deze door Franciscus gelegde familieband tussen zijn eerste en tweede orde een der franciscaanse erfstukken blijven, die Clara tot op haar sterfbed toe zal beschermen en tegen wie ook verdedigen die inbreuk erop zal willen maken.
Zonder dat het de verslapping van dit solidariteitsbeginsel tussen broeders en zusters in de hand werkte, zouden vroeg of laat nog andere voorzieningen getroffen worden om het contact tussen het klooster en de buitenwereld te onderhouden en namen vrome vrouwen, die zich van lieverlede meer en meer bij San Damiano aansloten en de naam van famulae, buitenzusters, kregen, de taak der broeders gedeeltelijk over. Voorlopig echter waren de zusters nog gering in aantal, hadden de broeders aan haar nog niet de handen vol en doken, van buiten en van binnen, ook nog geen misverstanden op om de verhoudingen te komen vertroebelen.
Op haar sterfbed nog herdenkt Clara met innige ontroering de nauwgezette zorg van Franciscus voor zijn geestelijke dochters en de beloften die hij haar gedaan had. ‘En toen de heilige vader bemerkte,’ zo schrijft zij, ‘dat wij geen vrees hadden voor armoede, lijden, kwelling, minachting en geringschatting van de kant der wereld - een opsomming vermoedelijk van de hatelijkheden waarmee vooral
| |
| |
haar verwanten haar de aangedane “schande” betaald bleven zetten - schreef hij voor ons een aanwijzing, volgens welke wij leven zouden, met deze woorden: Aangezien gij u op goddelijke ingeving tot dochters en dienstmaagden van de allerhoogste Koning, de Vader in de hemel, gemaakt hebt en gij u verloofd hebt met de Heilige Geest, door te willen leven volgens de volmaaktheid van het Evangelie, zal ik - en ik beloof het u namens mijzelf en mijn broeders - altijd nauwgezette zorg voor u dragen en u altijd een grote plaats inruimen in mijn hart.’
Al besluit Clara verder: ‘dat hij altijd, zolang als hij leefde, woord gehouden heeft, dan menen wij toch dat Franciscus’ edele dochter daarbij het een en ander door de vingers ziet en verzuimt deze zeer menselijke trek in het leven van de Poverello te belichten dat hij, in zijn edelmoedige welwillendheid, méér beloofd heeft dan de omstandigheden hem toelieten te volbrengen. Zeker is, dat zijn belofte de Kleine Arme, die zich, met de snel toenemende schare van niet immer even idealistisch gezinde gezellen, reeds diep in de zorgen gestoken had, wel eens zwaar op de schouders gelegen moet hebben. Wrange woorden als deze - die hem terecht of ten onrechte in de mond gelegd werden - ‘dat God hem toch niet van vrouwen verlost had, om zich met zusters te zien opgescheept’, zouden dan misschien de incidentele geprikkeldheid kunnen verraden van een zich ontlastend gemoed, als de rompslomp welke hij zich met de ‘Arme Vrouwen’ op de hals gehaald had, de vreemdeling en pelgrim in hem belette vrijuit te pelgrimeren en de grote doeleinden na te jagen die hem voor ogen stonden. Klaagt Clara, in weerwil van haar verklaring, op zeker moment zelf niet: ‘Vader, laat gij ons dan maar aan ons lot over? Tellen wij dan geheel niet meer mee in uw gedachten en besluiten?’
Zulke klachten wijzen duidelijk genoeg erop, dat er, zeker de eerste tijd, moeilijkheden te over in San Damiano gerezen zijn, waarbij de overigens dappere en zelfstandige achttienjarige de schrik wel eens om het hart geslagen moet zijn. Ondanks haar stichtelijk Godsvertrouwen en de verzekering van Franciscus, die tot dusver nog zelf nagenoeg haar enige regel en richtsnoer geweest was door zijn persoonlijke leiding, ‘dat zij haar geheel en al, met al
| |
| |
haar zorgen, neerlegde in de handen van de Hemelse Vader,’ moet Clara gevoeld hebben dat er te veel aan de genade van het ogenblik en aan haar improvisatievermogen werd overgelaten. Meer dan eens zal zij hem dit onder ogen gebracht hebben en na een van die gelegenheden zal het geweest zijn dat hij, gereed staande om naar het Heilig Land te vertrekken en de Muzelmannen te gaan bekeren, als pleister op de wonde, een korte regel voor haar en haar zusters opstelde, de Formula vitae, waarover zij het in haar geschriften herhaaldelijk heeft en die later de kern zal vormen van haar eigen regel. Wat de Formula in hoofdzaak bevatte, was niets anders, dan wat over Franciscus' leven zelf beslist had: drie Evangelie-teksten, twee uit Mattheus en een uit Lucas en wel de volgende:
Indien gij volmaakt wilt zijn, ga dan, verkoop alles wat gij bezit en geef het aan de armen en gij zult een schat bezitten in de hemel; en kom dan en volg Mij. - Matth. 19, 21.
Nu riep Hij het twaalftal bijeen, gaf hun macht en gezag over alle duivels, en tot genezing der zieken en zond ze uit, om het koninkrijk Gods te gaan prediken en zieken te genezen. Hij sprak tot hen: Neemt niets mee op weg; geen stok, geen reiszak, geen brood en geen geld; zelfs geen tweede onderkleed zij het uwe. In welk huis gij ook uw intrek neemt, blijft daar, totdat gij weer afreist. En waar men u niet ontvangt, verlaat die stad en schudt zelfs het stof van uw voeten als een getuigenis tegen hen. - Luc. 9, 1-6.
Toen sprak Jesus tot zijn leerlingen: Zo iemand mijn volgeling wil zijn, dan moet hij zichzelf verloochenen, zijn kruis opnemen en Mij volgen. Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen; maar wie om Mij het leven verliest, zal het vinden. Wat baat het de mens dat hij heel de wereld wint, doch schade lijdt aan zijn ziel. - Matth. 16, 24-27.
Met het houvast, dat zij aan deze teksten had, zal Clara het dus voornamelijk hebben moeten stellen.
| |
| |
Maar dan nog, met dit houvast, doch ook met alles nog op losse schroeven: hoeveel mensenkennis, verstandelijk inzicht en practische zin moeten er nodig geweest zijn om alle moeilijkheden het hoofd te bieden in een orde die nog in haar kinderschoenen stond en de daarmee noodzakelijk gepaard gaande kinderziekten nog lang niet te boven was. Vooral toen de kleine, handzame en rustige gemeenschap door een schielijke aanwas van postulanten overstroomd dreigde te worden en men het de overigens met uitstekende kwaliteiten begiftigde abdis ook niet kwalijk nemen kon, dat zij nauwelijks zes en twintig jaar oud was.
De toeloop van postulanten naar San Damiano, die de eerste zes jaren nog niet opzienbarend genoemd kan worden, was daarna plotseling zeer aanzienlijk geworden. Zoals de gemoederen der mannen door Franciscus' woord en voorbeeld waren aangestoken, zo waren die der vrouwen, door de roep van Clara's deugden, intussen tot ver buiten Assisië in beweging gekomen.
Ook al dikt Thomas van Celano, die graag zware kleuren op zijn palet neemt, de feiten enigszins aan, dan moet de stroom van heilbegerige zielen, die in San Damiano zijn bedding kwam zoeken, haast beangstigend geweest zijn. Na Clara ‘voor velen een aanleiding ten goede en voor ontelbaren een genade’ genoemd te hebben, vervolgt hij: ‘Kort daarop ging de roep van Clara's heilig leven uit door de omringende landstreek en van alle kanten kwamen er vrouwen naar haar toe, getrokken door de welriekende geur van haar deugden. Ongehuwde meisjes haastten zich haar voorbeeld te volgen om zich zo zuiver als zij waren voor Christus te behouden; gehuwde vrouwen begonnen ingetogener te leven; adellijke dames, vrouwen van voorname stand achtten haar schone paleizen voor niets, meer nog, bouwden kleine kloosters voor zichzelf en vonden het een groot geluk voor Christus in zak en as te mogen leven. De jeugd werd in geestdrift ontstoken voor de strijd om de zuiverheid en werd door de sterke voorbeelden van het zwakkere geslacht ertoe gebracht aan de genoegens der zinnen vaarwel te zeggen. Verscheidene gehuwden leefden voortaan met onderling goedvinden alsof ze niet gehuwd waren, de mannen werden broeders, de vrouwen traden in een klooster. Een moeder bracht haar dochter naar Christus
| |
| |
en een dochter haar moeder; de ene zuster trok de andere mee en de tante haar nicht. Allen wilden met elkaar wedijveren in de dienst van Christus. Allen wilden behoren tot de kring, van die in een engelachtig leven Clara's voorbeeld volgden. Ontelbare maagden, diep getroffen door al hetgeen zij over Clara vernamen en zich niet naar een klooster konden begeven, trachtten thuis zonder regel een religieus leven te leiden.’
Met gevoelige kennis van zaken en goed inzicht in de omwenteling die zich in de geesten en harten der vrouwen voltrok, vult Fontini de Celaner aan waar hij schrijft: ‘Wat met Clara in Portiuncula geschiedde, herhaalde zich in San Damiano. Iedere dag vielen er schone meisjeslokken onder de schaar en verving het grauwe en ruwe habijt de gewaden van zijde en zilverlaken. En voortdurend ook bleef zich onder de muren van het klooster de woede en minachting van de kant der teleurgestelde ouders herhalen. Niets blijft er op de dag van heden nog over van al die drama's in meisjeszielen, drama's die de oude bescheiden ons slechts voorzichtig door een enkel woord laten raden. Illuminata en Agatha droegen in de wereld de namen van Grazia en Completa. Zo ging het zovelen. Wie leefden en stierven er, verscholen achter die namen, mooi als bloemen, welke wij in San Damiano tegenkomen. De stad verloor dag op dag almeer van haar schoonheid. De romantiek van het ridderwezen, waarin, voor een blik, een lach, een vriendelijk woord, de ridder de grootste toewijding neerlegde aan de voeten van zijn vrouwe, alles waagde wat een man maar wagen kon - die schone roman, die in de schemeravonden door honderd harten op honderd burchten uit dromen gesponnen werd - raakte afgedaan. In de schaduw van het oude kerkje tussen de olijven, waar de helling van de bergen zachtjes wegglijdt naar de vlakte en overgaat in het dal, legde de ridderromantiek zich neer tot haar laatste slaap. De droom ging in een hogere werkelijkheid over; de harten van de rijkste en schoonste vrouwen, koninginnen niet uitgezonderd, schonken zich aan God.’
Het Evangelie-woord indachtig, dat ‘wel velen geroepen zijn doch weinigen uitverkoren’, laat de oude berichtgeving - ten overvloede trouwens - doorschemeren, dat niet allen
| |
| |
in San Damiano bestendig het heil vonden dat zij er zoeken kwamen. Na haar goede wil getoond en zich kortere of langere tijd edelmoedig met een levenswijze gemeten te hebben die haar krachten, en soms ook wel eens haar dromen, te boven ging, keerde er nu en dan een in de wereld weer. Jong in jaren, moet Clara oud in wijsheid geweest zijn om ideaal en illusie bij haar novicen uit elkander te houden, om de hemel binnen en de wereld buiten te laten en om, onder haar toezicht en leiding, de deugd van onderlinge, nooit verstoorde Liefde bloeiend te houden. En wanneer de documenten, onvermoeid in hun lofspraak op Clara in San Damiano, ons dan verzekeren, dat die Liefde er ‘de harten zó innig samenbond dat, alhoewel er veertig of vijftig zusters samen woonden, ze allen hetzelfde wilden of niet wilden en in alles één groot geheel uitmaakten,’ dan is dat een aparte parel aan Clara's kroon.
Uit het reeds herhaaldelijk genoemde proces van haar heiligverklaring voornamelijk, kunnen wij de namen der allereersten die in San Damiano aanklopten om, zoals haar zuster Agnes dit reeds gedaan had, de jeugdige abdis - een benaming die zij, met nog enkele gebruiken en leefgewoonten, van Sant' Angelo di Panzo naar San Damiano had overgebracht - op de weg der allerheiligste Armoede te volgen.
Tegelijk met Clara en Agnes trad, naar haar eigen zeggen, Pacifica di Guelfuccio er als kloostervrouw over de drempel, ‘om er ongeveer twee en veertig jaren onafgebroken en, als bizondere vertrouwelinge dag en nacht om haar heen, met Clara samen te wonen. Gedurende al die tijd was zij slechts één jaar afwezig en vertoefde toen, met zuster Balbina, in Spello om daar het klooster van Vallegloria te helpen grondvesten.’ In de wereld was deze Pacifica een buurmeisje en misschien een nicht - sommigen menen een tante - van Clara en dezelfde die haar vergezelde op haar nachtelijke vlucht uit het ouderlijk huis. Benvenuta uit Perugia, zoals zij, zonder verdere vermelding van naam, in de processtukken staat aangeduid, was de vierde die zich, in September van 1212, bij het drietal ‘Arme Vrouwen’ aansloot. Zij had, naar haar eigen verklaring, met Clara in Perugia onder hetzelfde dak gewoond en wij herinneren ons de omstandigheden die Clara's
| |
| |
familie tot een maandenlang oponthoud in Perugia noopten. Na Pacifica en Benvenuta schijnt het intreden van nieuwe leden in San Damiano voorlopig stop te hebben gestaan; want drie of vier jaar later vernemen wij pas weer, dat twee nieuwelingen door Clara en fra Philippo de Lange, die haar intussen als geestelijke verzorger was toegevoegd, voor de dienst van Christus en vrouwe Armoede werden gewonnen. Het waren Caecilia da Cacciaguerra van Spello en Philippa di Ghislerio, dochter van de slotheer van Sasso Rosso en jeugdvriendin van Clara. Zó hartroerend zou de abdis der ‘Arme Vrouwen’ deze edelmoedige zielen over het lijden en sterven van de Godmens gesproken hebben, dat zij om zijnentwille onmiddellijk alles verlieten. Balbina, dochter van Martino da Coccorano, een nicht van Clara, ‘met wie deze voor haar intrede in het klooster was omgegaan en die gedurende zes en dertig jaren haar zacht juk zou dragen,’ trad ongeveer terzelfdertijd in als Clara's jongste zuster Beatrice. Een jongere zuster van Balbina, Amata geheten en dus ook een nicht van Clara, volgde in 1228. Echter onder bizondere omstandigheden. Met weifelend gemoed alreeds was het meisje, vlak voor haar bruiloft, naar San Damiano gegaan en de heilige abdis die, ondanks de wereldse pronk en opschik waaraan Amata verslingerd was, reeds bij de eerste aanblik in haar een uitverkorene des hemels ontdekt had, ‘had in zulke verheven bewoordingen tot haar gesproken, dat ze op staande voet haar bruidsgewaad verwisselde voor de povere livrei van Christus' bruiden en San Damiano niet meer verliet.’
Behalve die der reeds genoemde zusters, doen de processtukken ons nog een hele rij namen aan de hand van edelmoedige vrouwen, die zich met verloop van tijd onder de leiding van Clara kwamen scharen. In San Damiano vereeuwigd laten zij, na zoveel eeuwen, niet na een diepe indruk op de bezoeker te maken. Namen als van bloemen, zegt Fontini, waaronder die van Ortulana, de edele hovenierster, ons wel het meest te denken geeft; al weten wij niet precies wat. Hoeveel zouden wij daarom niet ervoor geven, méér van de motieven te weten, waarom zij haar asgrauw hoofd in San Damiano onder de sluier is komen verbergen, dan om met het beste deel van haar wezen, met haar kinderen, samen te zijn en dicht bij God!
| |
| |
En de schone litanie gaat voort met Lucia da Roma, die heel jong nog door Clara werd aangenomen. ‘Ter liefde Gods’ vermeldt de geschiedenis er veelzeggend bij. Met Francisca da Col de Mezzo, de kapiteinsdochter, die zich natuurlijk het levendigst herinnert, ‘hoe zij, voorop met de serafijnse Clara, aan de deur van de refter op de knieën lag toen de Saracenen San Damiano naderden.’ Met Christina di Parisse en Agnese di Oportulo, wier vader procurator van San Damiano was, ‘ook reeds als heel klein meisje naar het klooster gekomen.’ Verder horen wij nog van een Illuminata, uit Pisa en een Andrea, uit Ferrara afkomstig die echter, voordat het proces plaats vond, reeds gestorven waren; van een Benvenuta da Diambra, een Angelica uit Spoleto, een Balbina da Porcano en van Benedetta, die Clara als abdis opvolgde en verklaarde, ‘dat mensenwoorden te kort schoten om weer te geven, wat er aan heiligheid in Madonna Clara aanwezig was geweest. Over het tijdstip waarop Ortulana zich onder de kromstaf van haar dochter schaarde, licht de geschiedenis ons niet in. Was het na 1236, na Favarone's dood, of heeft zij het voorbeeld van andere gehuwde vrouwen gevolgd, die zich, met toestemming van haar man, in een klooster terugtrokken? De geschiedenis verhaalt ons alleen dat zij ‘in onderdanigheid en in Liefde tot Christus’ haar leven in San Damiano besloot.
De Kerk vereert haar als zalig en de overlevering kent haar de gave der wondermacht toe. Zij stierf vóór Clara, en de goede Hovenierster heeft zich derhalve in de postume glorie van haar eerstelinge niet meer mogen verblijden. Natuurlijk was het benepen onderdak van don Pietro niet op een zielenaanwas, als de zo even geschilderde, berekend en zullen er spoedig dringende voorzieningen getroffen moeten zijn om allen die om toegang vroegen een kans te geven. Met stukken en brokken zal dat in zijn werk zijn gegaan, zodat, wat het oudste gedeelte van San Damiano aangaat, dat rommelig doch schilderachtig geheel ontstond, waarvan de logica alleen maar ligt in de continuïteit van zijn vertrekken en de geringe eisen die de bewoonsters aan zijn doelmatigheid stelden. Wie het in zijn tegenwoordige toestand beschouwt en de ruimte nagaat, waarover de veertig tot vijftig ‘Arme Vrouwen’ beschikten om te bidden,
| |
| |
te werken, te eten, te slapen en ziek te zijn, vraagt zich met zorg af, hoe het er gespannen zou hebben, indien de onderlinge verhoudingen er niet door een innige zusterlijke liefde geregeld waren geworden. Maar daarin ligt dan ook het geheim en de charme van San Damiano, dat er zonder die liefde geen San Damiano zou zijn geweest. Afgezien nog van de wonderbare vruchten aan heiligheid die het voortbracht, was het op zichzelf al een klein wonder van orde, vrede en verdraagzaamheid in een hopeloos verdeelde en verdoolde wereld, waar haat en hebzucht de boventoon bleven voeren en telkens opnieuw weer de nauwelijks verworven vrede op het spel kwam te staan. In de heldere en radicale oplossing die het voor de kwellende zielsproblemen der allerbesten bood - aan al diegenen die, gegrepen door de geest van vernieuwing die er, met de snelheid van de wind, over de vlakten en over de bergen woei, verlangden naar de armoede, eenvoud, soberheid en vreugde van het Evangelie - lag, naast het illustere voorbeeld van zijn abdis, de grote aantrekkingskracht die San Damiano uitoefende op jong en oud.
Met instemming kijken wij dan ook in de - laat staan barokke - spiegel, die onze voornaamste zegsman, Thomas van Celano, van het deugdenleven binnen San Damiano ophangt.
Na Clara, de stralende, als de allerkostbaarste grondsteen van het geestelijk gebouw geprezen en de nooit verstoorde wederzijdse Liefde die er heerste, het edele cement ervan genoemd te hebben, vervolgt hij: ‘Dan blinkt in haar [de “Arme Vrouwen” van San Damiano] het juweel van nederigheid uit, waardoor zij de genadegaven des hemels zo aanvaarden en bewaren, dat zij verdienen nog aan andere deugden deelachtig te worden. Voorts doordringt daar de lelie der maagdelijkheid en kuisheid allen met zulk een wonderbare geur, dat zij aan de aardse dingen niet meer denken; enkel maar de hemelse indachtig zijn, waardoor in haar harten zulk een Liefde voor haar eeuwige Bruidegom ontstaat, dat het volledig opgaan in Hem alles overtreft wat zij ooit hebben meegemaakt. Ten vierde zijn zij zó aan de allergrootste armoede gehecht, dat ze zich bijna nooit het allernoodzakelijkste in voedsel en kleding gunnen. Ten vijfde hebben zij zulk een genade van versterving en
| |
| |
stilzwijgen ontvangen, dat het haar nagenoeg geen moeite meer kost om haar opkomende zinnelijke neiging te bedwingen of haar tong te beteugelen. Sommigen van haar zijn het spreken zozeer ontwend, dat zij zich, indien het al eens nodig mocht zijn iets te zeggen, maar nauwelijks de passende woorden te binnen kunnen brengen. Ten zesde komt in haar allen de deugd van geduld op zulk een wonderbare wijze aan het licht, dat geen enkele tegenspoed of kwelling haar neerslachtig maakt of in de war brengt. Ten zevende hebben zij zulk een hoge graad van beschouwing bereikt, dat zij daarin al datgene, wat zij doen moeten, leren doen en wat zij laten moeten, leren laten; de zalige ondervinding verder, dat zij in God verrukt raken en dag en nacht bezig zijn met bidden en Gods lof te zingen.’
Zelfs indien wij dit proza met critische maatstaven meten en geen ogenblik uit het oog verliezen, dat hier een late middeleeuwer, en wel met name een Celano, aan het woord is, kan het ons niet bevreemden dat de bewondering en begeestering, welke zulk een stichtelijke, nagenoeg volmaakte gemeenschap als die van San Damiano in de eigen omgeving gewekt had, zich spoedig daarbuiten in steeds wijder kringen verbreidde.
Andere reeds bestaande gemeenschappen van in evangelische armoede, soberheid en eenvoud samenlevende vrouwen lieten, voor zover zij reeds onder een bestaande regel stonden, die regel varen en vroegen zich bij San Damiano te mogen aansluiten. Benedictinessenkloosters zelfs zien wij dat voorbeeld volgen, waaronder ook dat van San Paolo di Bastia.
Om deze grondig in de geest van San Damiano in te wijden of om de grondslagen van nieuwe stichtingen te leggen, werden nu en dan zusters uitgezonden die dan voor kortere of langere tijd van haar stamhuis verwijderd bleven. Hoeveel hartzeer dat een Philippa, een Balbina, een Lucia, een Pacifica en vooral aan Clara's zuster Agnes gekost mag hebben, laat zich opmaken uit de nog al gepassionneerde brief die, indien hij tenminste van haar hand is, door de laatste aan Clara gericht werd, nadat zij door Franciscus naar Montecelli bij Florence gezonden was om daar Avegnetta d'Abbizzo als abdis op te volgen.
| |
| |
In 1219 vermoedelijk - sommigen beweren pas in 1229; een bewering die dan niet klopt met de uitzending van Agnes door Franciscus, die in 1226 gestorven is - toen kardinaal Ugolino protector der Arme Vrouwen geworden en Franciscus, in weerwil van Clara's smeekbeden haar niet aan haar lot over te laten, naar het Heilig Land vertrokken was, had de nauwelijks twee en twintig jarige Agnes San Damiano verlaten om er eerst kort voor Clara's overlijden weer te keren en er enkele weken na haar zuster heilig te komen sterven.
Wat nu de authenticiteit van bedoelde brief aangaat, wekt het zeker bevreemding, dat de onverschrokken en Godgeliefde Agnes zich tot zulke gepassionneerde, overdreven aandoende smartuitstortingen zou hebben laten verleiden. Ook als men rekening houdt met omstandigheden van volksaard en tijd en de innige liefde die de beide zusters verbond, lijkt hij ons zó weinig te stroken met de geest van onthechting, geduld en nederige onderwerping, welke de tafeliersters der heilige Armoede kenmerkte, dat wij hem niet dan onder groot voorbehoud als van Agnes' hand kunnen aanvaarden. Wanneer wij dan niettemin een paar fragmenten ervan aanhalen, doen wij dit onder hetzelfde voorbehoud en om enigszins het niet geringe offer mede te voelen dat de dochters van Clara, als zij San Damiano verlaten moesten, ter liefde Gods en uit liefde voor de gehoorzaamheid brachten.
‘Het behoort nu eenmaal tot 's mensen lot,’ zo begint het schrijven, ‘dat hij nooit in dezelfde omstandigheden kan blijven. Meent iemand van zichzelf te mogen denken dat het hem wél gaat, dan wordt hij vlak daarop in tegenspoed ondergedompeld. Een groter ongeluk en een diepere droefenis had mij nooit kunnen treffen, liefste moeder en vrouwe, dan van u en van mijn andere medezusters gescheiden te worden. En ik had nog wel gedroomd met u en haar te mogen leven en sterven! Wel weet ik wanneer mijn droefenis begon, doch niet waar zij eindigen zal. Minder wordt zij zeker niet, eerder nog zwaarder. Ik had gemeend dat zij, die voor eenzelfde hemel gemaakt waren, voortaan in leven en sterven bij elkander zouden behoren, dat één graf ons zou omsluiten die een en dezelfde moeder baarde. Maar nu zie ik hoe bedrogen ik uitkom, dat ik mij
| |
| |
vergist heb; alleen sta ik, moederziel alleen! O, mijn allerliefste zusters, hebt medelijden met mij, weent met mij en smeekt de goede God dat gij zoiets nooit behoeft te verduren; want een droefenis, zo groot als de mijne, bestaat er niet.’ En toch schijnt het, dat de schrijfster over haar ontvangst in haar nieuwe omgeving en over de genegenheid der zusters daar, niet heeft te klagen. Die van San Damiano mogen haar zelfs geluk ermee wensen. ‘Ik heb hier in huis een grote eendracht gevonden,’ vervolgt zij, ‘van twisten en partijgeest valt er niet het minste te bespeuren; men kan het haast niet geloven. Met grote vreugde en voorkomendheid hebben allen mij ontvangen en met grote godsvrucht beloofd aan mij onderworpen te zijn.’
Nadat de zusters van Montecelli zich door haar in de gebeden van Clara en van die van San Damiano hebben aanbevolen, vraagt zij dringend voor haar zelf en de haren als echte dochters en zusters erkend en aangenomen te mogen worden en besluit dan, zich tot Clara richtend: ‘Want dit moet u weten, dat wij heel ons leven lang alle voorschriften en vermaningen van u stipt onderhouden zullen.’
Montecelli was het eerste klooster dat zich naar de geest van San Damiano liet omvormen en het eerste tevens waaraan kardinaal Ugolino zijn regel zond waarmee wij verderop nog rijkelijk te maken zullen krijgen.
‘Spoedig daarop,’ gaan de kronieken verder, ‘verhieven zich in de vlakten en op de bergen van Italië overal kloosters van Arme Vrouwen.’
Uit de aanhef van een rondzendbrief, waarin kardinaal Rainaldo, nadat Ugolino als Gregorius IX de pauselijke troon had beklommen, zich aan alle bij San Damiano aangesloten kloosters als protector voorstelt, kunnen wij ons een beeld vormen van de uitbreiding die de orde, deels door nieuwe stichtingen en deels door aansluiting van reeds bestaande kloosters, na verloop van tijd genomen had. ‘Aan alle abdissen en religieuze gemeenschappen van de arme kloosters van San Damiano in Assisië,’ zo vangt Rainaldo aan en somt dan achtereenvolgens op: ‘Vallegloria bij Spello, Perugia, Foligno, Firenze, Lucca, Siena, Arezzo, Borgo San Sepolchro, Aquaviva, Narni, Citta de Castello, Todi, Tortona, Faenza, Milano, Padova, Trento, Verona,
| |
| |
Civita Vecchia, Gubbio, Spoleto en Cortona,’ - indrukwekkend getuigenis inderdaad van de invloed die er van San Damiano - en wat was San Damiano ànders dan madonna Clara? - was uitgegaan.
Wanneer het hier de plaats is om ons af te vragen, welke wezenseigenschappen het precies waren, die aan Clara's versterkte slot der heilige Armoede dat hoog aanzien en die wijdstrekkende invloed gaven, kunnen wij niet beter doen dan - na het schilderij, dat Thomas van Celano ons reeds ervan heeft opgehangen, misschien wat al te ‘dichterlijk’ te hebben gevonden - de scripturen van madonna Clara zelf te raadplegen aangaande de grote idealen, die er nagestreefd werden en de wijze en de middelen, welke er aangewend werden om ze te benaderen. Geen andere idealen en geen andere middelen echter, dan door Franciscus' edelste gezellen en trouwste navolgers gehuldigd werden, doch vrouwelijk geïnterpreteerd. Tegelijkertijd zullen de vele kleine feiten en trekken, die ons door de getuigen in Clara's canonisatieproces aan de hand gedaan worden en soms zulk een verrassend licht werpen op personen en verhoudingen zoals die binnen San Damiano werden aangetroffen, niet nalaten ons voor een niet gering deel het geheim van zijn aanzien en invloed op de wereld te ontraadselen.
Eerlijkheidshalve dient hier echter opgemerkt, dat Clara's succes op de vrouwenwereld van haar tijd niet zó fenomenaal is als op het eerste gezicht mag schijnen. Behalve in de grote roep, die er van Clara's heilig leven uitging, vond dit succes mede in een niet gering deel zijn oorzaak in de, door de Gregoriaanse reformbeweging gewekte, alom oplevende drang naar evangelisch-apostolisch leven, waaraan op haar beurt Clara - zoals trouwens Franciscus ook - schatplichtig was. De weg die zij was ingeslagen verschilde, althans in den beginne, in niets van die welke duizenden andere vrome vrouwen - feminae religiosae, mulieres reclusae - vóór haar waren opgegaan: vrouwen die, gegrepen tevens door de geestelijke vurigheid welke van uit het Grieks-Byzantijnse Oosten naar het Westen was overgewaaid, dezelfde vroomheidsidealen koesterden als Clara en tot in de begijnen van het Noorden haar mystiek-aangelegde zusters herkenden.
|
|