Voorjaar(1922)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 61] [p. 61] Zusje peinst Al denk ik ook tot middernacht, Ik weet dat in mijn klein gedacht Niet goed bijeen te rapen, Waarom U in zoo'n groote kerk Blijft wonen, waar toch, zerk aan zerk, Die doode menschen slapen... En vindt U dat niet heel erg droef Zoo 's avonds naar dat vreemd gezoef Van boozen wind te hooren, In zulk een groot, leeg huis alleen Met al die heiligen van steen - En met dien hoogen toren. Waardoor die wilde wind maar waait, Waarop die hooge haan maar draait? De schrik zou mij bevangen; Want als ik naar mijn bedje moet En moeder 't lampje lager doet, Laat ik de lip al hangen. [pagina 62] [p. 62] Uw kleine lichtje doet altijd Zoo treurig of het tranen schreit - En is dat niet een kruisje, Dat 's morgens vroeg en dat 's avonds laat Maar ééns het deurtje open gaat Van Uw verlaten kluisje Mijn hoofdje is zeker nog te dom Mijn hartje veel te simpel om Dat alles wijs te heeten, Maar als ik eenmaal groot zal zijn Of later... als ik dood zal zijn, Dan zal ik alles weten. Vorige Volgende