Voorjaar(1922)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 59] [p. 59] Zusje zei. Al op haar stokje stijpende En scharrelend en grijpende Ging Grootje langs het pad Van 't vroom en vroolijk hoveke, En zusje droeg het stoveke. En dan kwam onze kat. Een echt en aardig duiveke, Zat z' onder 't loover-huiveke Zoo mooi en o! zoo klein, - En al die mugjes monkelden, En al die dropjes fonkelden In al dien gouden schijn! Een vinkje deed - verbeeld je dat! Of 't kralen in zijn keeltje had En floot zijn borstje rood, - En duizend straaltjes flikkerden En op de blaadjes blikkerden De dropjes, rozerood. Een hagelwit servetteke Lag als een sneeuwen beddeke Voor Grootje's klein ontbijt, Van pain-de-luxe en krentekoek En zusje had haar prenteboek Daar ook al bij geleid. [pagina 60] [p. 60] Twee zil'vren krulkes kringelden 't Cornetje uit en bingelden Op 't kanten kraagje neer; En proefde zij: haar mondeke Zich zette tot een rondeke, Zoo zoetjes en zoo zeer... Zij knabbelde en zij knibbelde En langs haar mondje kribbelden De kruimpjes kort en klein, - En heele teere rimpeltjes Die deden o! zoo simpeltjes, Die deden o! zoo fijn... Haar zachte wimpers knikten maar, En 't vinkje wipte en pikte naar De kruimkes, prompt en net, - En zij sloeg met haar knokkeltjes De kruimkes en de brokkeltjes Van 't kraagje en van 't servet.. Plots bibberden haar boogekes, Vol tranen schoten d'oogekes...: ‘Een steen in 't brood! - 't is schand!’ Doch Grootje deed met een grimas: ‘Ik dacht, dat het een steentje was, Maar.. 't is mijn laatste tand.’ Vorige Volgende