Voorjaar(1922)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 57] [p. 57] Grootmoeder zei: ‘ik was nog maar zoo'n meisje,’ En langs ons huis daar liep een diepe beek; En in die beek daar zwommen vele visschen, Daar groeide' en bloeiden elke nieuwe week, Weer nieuwe leliën en nieuwe lisschen. Mijn arm vol bloemen en mijn schootje vol, Viel 'k eens in slaap - ik was nog maar zoo'n meisje - Daar zeer en zoetjes zonk de zonnebol En diep in de elzen zong een vogelwijsje. En zachtjes viel de witte dauw in 't gras. En allen riepen: ‘waar ben jij gebleven?’ En zochten waar ik niet te vinden was En wijl ik sliep, kon ik geen antwoord geven. En al mijn zusjes riepen luid en uit..... En later zei men mij: dat moeder weende, - Want d' avondklokken hadden al geluid - Alleen omdat zij mij verloren meende. [pagina 58] [p. 58] Een knaap kwam fluitend langs de beek gegaan En wierp voor 't laatst zijn angeltje in het water. Hij schrok mij wakker en ik zag hem aan.... En wie dat was, vertel ik niet..... of later! Hij liet zijn kleinen angel in den steek En zei tot moeder: ‘ik was ginds aan 't visschen En vond dit meisje slapend bij de beek, Haar schoot vol leeljen en haar arm vol lisschen.’ En zusje zei: ‘U waart een aardig meisje!’ Vorige Volgende