Voorjaar(1922)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] Een simpel liedje Ik moet nog iets zeggen, ik moet nog iets zingen: Een wiet-wiedewiedeke - hoor! Een sip-simpel lie'ke van simpele dingen: De lijsterkes lijst'ren me voor. De krekelkes kriepen, de muggelkes monk'len. Geen musch en geen meezeke is thuis; Wiet-wiet - en de zilveren bladerkes fonklen En maken zoo'n beetje geruisch. En over de gele, geboterde weiden, Vol kalverkes, blek, blank en bont, Loopt wiet-wiedewiet, als een speelman bij tijden, De wind met zijn orgelke rond. En ginds zit een ekster te rek-tekketekken, Ze heeft al een nest en één ei; De reigers die hebben gevaarlijke bekken En deerlijken honger daarbij. Ze pikken de kikkers als kippen het graan en Dat is nu zoo'n aardig fatsoen: Het is toch zoo dra met een kikker gedaan en... Dat moesten die reigers niet doen! [pagina 54] [p. 54] Een waterke krinkelt - wietwiet - door de weiden, Veel bloemekes staan aan den kant En zien het heel klaar langs zijn wegelke glijden: - De lente die is in het land! Dáár staat nog een koe met haar uier te hou'en, En kijkt me diep-droomerig aan, Haar oogen zijn moe en zoo groot en zoo blauw en Zoo dom om aan 't schreien te gaan! Ik moest nog iets zeggen, ik moest nog iets zingen, Mijn hartje sloeg lustig de maat. Een sip-simpel lie'ke van simpele dingen, Waar heel niets van droefheid in staat. Vorige Volgende