Voorjaar(1922)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] De dienstknecht des heeren. Ik ben uw dienstknecht, Heer, en heb een stil verlangen Dat ik - na nacht en duur uw stille dischgenoot - Nu eindelijk en eucharistisch ga ontvangen: Een teug van dezen Wijn en 't heil van dit, uw Brood. De nacht van duister, Heer, doch eve'uw lamp aan 't stralen, Wekte ik mijn hart - krank kind, dat 'k in mijn armen weid - En sprak: ‘'t Is licht bij God!’ Ik liep mijn kleed te halen En heb de vlekken uit mijn feestgewaad geschreid. Laat mij ter tafel nu en zalig aangezeten; Uw welkom was gemeend en zacht op 't voorhoofd, Heer, En gun me in zoet verzaam U zoeter dank te weten - En dat ik stil en vroom dan weer te mijwaard keer'. Ik weet: door U gevoed, zal 'k, stramme stok, niet breken, Waar 'k staag en naas den nacht mijns Heeren ploeg bestuur, Tot plots uw stem, sonoor, de groote klok laat spreken: Kom! goede dienstknecht, kom! Ge kocht de rust reeds duur!’ [pagina 35] [p. 35] Dan, - onder 't hoog gebaar, Heer, van uw hand almachtig Als 't land nog wierookt uit zijn versch-gesneden sneê - Keert stram en strompelend ter woning weer, eendrachtig Uw tamme dienstknecht, Heer, en 't plompe ploegpaard meê. Terwijl ten drempel, Gij, mij zorgvol in te halen Den kalmen luchter beurt der volle voorjaarsmaan, Zal 'k, 't bruine brood gebrokkeld en het paard aan 't malen, Nog eenen veil'gen rond-gang om uw woning gaan. Een deur gegrendeld nog, een late luik geloken, Aan 't ruischend ruim ten laatst een waakzaam oor geleend, Vindt ik ten ruimen disch, mijn avondbrood gebroken - En 't droom-stil oog der lamp én Heer én knecht vereend. Dan - 't is het heilig uur der zachte samenspraken.. De zwaar-gezwollen handen rustert in den schoot, - Bidt d'oude knecht: ‘voor morgen, Heer, na 't vroeg ontwaken - Een teug van Uwen Wijn en 't heil van dit, Uw Brood’ .................... Ik ben uw dienstknecht, Heer, en heb een stil verlangen. Vorige Volgende