Voorjaar(1922)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 6] [p. 6] Voorjaarsbede. Onze Vader, die daar boven In den schoonen hemel zijt, Dien wij nooit voldoende loven Voor Uw stille aanwezigheid - Schenk weer deze donk're hoven Bloei na dorren wintertijd. Vader, laat de lente komen, Laat het licht weer goud en breed Uit Uw open handen stroomen Over 't geel- en- groen tapeet; Laat de meerle weer vernomen, Die zóó zoete wijzen weet. Bron van zeven rijke kleuren - Roep de bloemen àl ten licht, Dat zij meê mijn hart opbeuren Dat mijn ziel, weer opgericht, Als een bloem vol goede geuren Bloeie voor Uw aangezicht. Zend ons heldre nachtegalen Die aldoor mijn zangziek oor, Beurt om beurt iets schoons verhalen, Tot de maan haar bleeken gloor In de verre zee doet dalen - Dan breekt wéér de morgen door. [pagina 7] [p. 7] Zet den fieren boom te pronken Met een zwier van blank gebloemt', Waarin geur-en-zonne-dronken Zwerm aan zwerm van bijen zoemt, Dat - de dag in zang verzonken - Nog de nacht zijn blankheid roemt! Roep den leeuw'rik uit het koren, - Zoo dit hart ten schaduw uit - Dat hij land-en-zee-verloren Hollands vlakken tuin beluidt. Want de vreugde wordt herboren En de lente wordt weer Bruid. Geef mij schoonheid allerwegen Uit Uw overvollen schoot; In den gouden middag-regen, In het kwijnend avond-rood. Geef mij schoonheid als Uw zegen, Vader, als mijn daag'lijksch brood! Vorige Volgende