Sterren en dauw(1935)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 119] [p. 119] [pagina 121] [p. 121] De mijnwerkers tot Jesus Christus O Jesus, die daarboven troont, Die in ons midden zoo vereenzaamd woont En telt al onze uren, Ontferming, Jesu, met ons hart Wanneer het vloekt, wanneer het sart; Gij kent de nood en al de smart Van uwe donkere buren. Van iedere pijn wilt gij uw deel, Gij hoort de slag van elk houweel En 't brokkelen der kolen; Gij kent ons leed en onze rouw, De angst van moeder, kind en vrouw; Wij zeggen ‘broer’ en ‘jij’ en ‘jou’ Maar blijven U bevolen. Vergeef ons, Jesu, zooveel smaad O Heere - en zoo menig kwaad Wordt U wel aangewreven, Zoo menige slag in Uw gelaat, Het vuil gesprek, de lasterpraat; Zoo menige hand, die roekeloos slaat Blijft naar U opgeheven. [pagina 122] [p. 122] Werp gij op ons den eersten steen, Want gij, o Jesu, weet alleen Ons eerlijk te oordeelen; Wij leven waar het licht nooit schijnt, Wij werken waar de vreugd verdwijnt; Vergeef ons, Jesu, als de striemwond schrijnt: Wij willen haar weer heelen. Zoo menig onzer kwam vroeg thuis Vol wonden, bloed en kolengruis, Dit moet gij niet vergeten; Een huis vol kinders en vol nood En 't loon, o Jesu, is niet groot. Ontferming, als we ons dagelijksch brood Soms wel wat bitter eten. Straks zijn wij oud en - Jesu, let, Dan worden wij op straat gezet En afgedankt als slaven; En als de honger loert en bijt, Treft U de schuld en het verwijt, Die aller heeren Heer en Rechter zijt En 't recht niet helpt handhaven. Aanschouw, o Jesu, van Uw schamel Kruis Ons armsten uit dit aardsche huis En wil ons niet beschamen; Ons hart is zwak soms en onwijs Maar red ons, Heer, tot elken prijs En laat ons met U in uw paradijs o Jesus Christus - Amen. Vorige Volgende