Sterren en dauw(1935)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] Eerste Mei Weet je nog van toen wij beiden Kindren nog in Limburg waren: Blij als bloemen op zijn weiden Vrij als vogels in zijn blaêren... Hoe wij op een wolken kemel Door zijn lichten hemel reden, Hoe wij dronken van den hemel Door zijn groene tuinen schreden? Vlecht je nog wel eens een kransje Sleutelbloemen in je lokjes; Dans je nog wel eens een dansje Kleuter, op je klompenklokjes? Uit een wilge' of elzenrijsje Klopten wij elkaar een fluitje: Hoor je nog wel eens dat wijsje En dat simpele geluidje? Ga jij nimmermeer dat blijde Pad langs witte vlierbouquetten, Dat naar Thornerlinden leidde - Naar het huisje van Lorette, Waar Maria en haar Zoontje Met zoo stille, diepe oogen Staan te lachen op een troontje, Vol zachtsprekend mededoogen? [pagina 48] [p. 48] Hoor jij ginder in den vreemde Nog wel eens ons wilde roeken En in onze blauwe beemden Nog wel eens den koekoek koeken; Of het heimlijk zinder-zingen, 's Avonds, van de kleine beken, Als de woordelooze dingen En de open sterren spreken? O, die tijd is lang verscheiden O, die vreugd' is ver gevaren! Och, dat wij nog maar eens beiden Kinderen in Limburg waren! Och, om nog eens weêr te keeren: Ik een knaap en jij een bruidje, Om een hand vol primaveren En een elzenfluitje! Vorige Volgende