Sterren en dauw(1935)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] Maria boodschap Naar 't midden van den dag, In 't midden van de rozen, Toen het geen winter meer En nog geen zomer was, Zat in den schaduw van Haar wimpers zacht te blozen Over een open blad, De reine Maagd - en las. Haar kleed was versche sneeuw; Met duizend oogen staarde De blauwe lucht door 't loof Naar zooveel zuiverheid; En boven Haar was hoog De hemel - en de aarde Lag stil en ver in 't licht, Als een gespreid tapijt. Haar sluier, schemerblauw, Viel langs Haar wangen teeder, En om Haar schoudren op Haar bloote voeten neer En langzaam over 't blad, Woog als een engelveder Een blanke bloesemtwijg Zijn schaduw heen en weer. [pagina 45] [p. 45] Zij hoorde noch zij zag Den vogel die, verscholen, Als uit een open bloem Voor Haar een wijsje floot, Maar diep gebogen en Haar voeten in violen, Vernam zij God alleen, En wat het blad besloot: De regens zijn voorbij, De winter is verscheiden En gulden regen loopt Langs rank en wijnstok uit; Het duifje lokt de duif En tusschen leeljen weiden En in den rozenhof De bruid'gom en de bruid... Naar 't midden van den dag In 't midden van de rozen, - Als woei een verre geur, Een nieuwe lente aan - Hief zij verbaasd haar blik En zag de Vlekkelooze Vòòr haar, vol eerbied, de Gezant des Hemels staan. [pagina 46] [p. 46] Die groette Haar en ging... En zoo mijn cel na regen Ontvangt een zonnestraal Door haar verhelderd glas, Ontving zij in haar schoot Toen wondervol een zegen, Toen het geen winter meer En nog geen zomer was. Vorige Volgende