Sterren en dauw(1935)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] Victimae Pascali ‘Wij zullen blij zijn als kinderen om Uwe verrijzenis.’ Heer, ik ben blij nu Gij verrezen zijt, Omdat ik U weer zien mag met mijn oogen, Omdat het graf zoo diep was, al den tijd, Omdat de klokken nu weer luiden mogen! Eéns was ik droef, nu is die weemoed heen, Want toen men U begroef in een wit laken, Bleef slechts een wachter bij Uw graf alleen, Een vreemdeling om bij Uw graf te waken. Ik wist het wel, dat Gij weer op zoudt staan Zoo heel, héél mooi en met zoo zuiv're leden En dat Ge alleen maar slapen waart gegaan. Nietwaar... Gij hadt een harde legerstede? Nietwaar? Ze was te diep Uw eenzaamheid, Want in een graf wordt niet veel liefs vernomen; En hebt Gij niet in Uw verlatenheid Gefluisterd: ‘Laat de kleinen tot mij komen.’ Ik dank U nu Ge zelf gekomen zijt Met blijde lippen en met gouden oogen, Omdat Maria nu van vreugde schreit, Omdat wij allen nu weer lachen mogen. [pagina 20] [p. 20] Ik prijs U goed nu Gij zijt opgestaan, Wijl zonder U de dag maar niet wou komen, Wijl wij nu bloemen hebben waar we gaan En blanke bloesems haast aan alle boomen. Want waar Uw glans en waar Uw luister valt, Gaan alle bloemen, alle kelen open, En heel de mooie wijde wereld schalt En heel de hemel staat nu eind'loos open. Ik ben zoo blij om elken druppel dauw, Om elken straal van zooveel duizend stralen. Omdat uw kleed zoo wit is en de lucht zoo blauw. Omdat ik dicht bij U mag ademhalen. Omdat Gij als een bloem - en bij mij zijt. Dicht bij mijn hart en in mijn beide oogen. Omdat... omdat Gij Jezus Christus zijt - Omdat de klokken nu weer luiden mogen! Vorige Volgende