| |
| |
| |
Tweede deel
HET WERELDKRUIS, DAAROMHEEN DE KERK EN DE HERAUT, ALSMEDE, OP EENIGEN AFSTAND DE GEESTEN TEN GOEDE EN DIE TEN KWADE EN HET KOOR DER MISSIONARISSEN. LATER DE OFFER-KINDEREN.
DE HERAUT BRENGT AAN HET VOLK DE BOODSCHAP DER LIEFDE.
Als aanbreken groote tijden
moet elk zich tot grootheid bereiden!
Broeders en Zusters, hoort en onthoudt
Ik ben haar apostel en laatste heraut
de wereld wordt gered door de Liefde
Broeders maakt alles goed!
nog zijn hare geheimen niet allen onthuld,
noch hebt gij al hare geheimen verstaan:
Haast U, Broeders, de wereld wordt oud,
Haast U, de wereld gaat onder:
Dit is de Liefde, nu is het uur!
wij worden gedoopt door het Vuur,
de redding der wereld gaat dagen
nu worden de ridders geslagen
van het groot avontuur.....
| |
| |
In naam dan der Liefde staat op en staat!
Ik roep U, Christenen, tot de daad:
tongen der Liefde allen en tolken
allen apostelen van één apostolaat -
in naam der Liefde, apostelen, gaat
en onderwijs alle volken.
Een heete stem, die slaat van liefde over!
Ik maak voor liefde de ooren aldoor doover.
Die stem laat zelfs geen echo na, ik wed....
De wereld wordt gered, Hahaha, de wereld is gered!
Moeder der volken, wij klagen niet
over ons arm en eenzaam bestaan,
maar roepen U om bijstand aan:
De wereld schragen kunnen wij niet
Wij wankelen waar wij gaan.
Is daar in Christenlanden
geen sterke hulp voorhanden?
Ik ken Uw stem, mijn zonen
die, uit honger om het hoogste Goed,
met dorst en honger samenwonen
ik ken Uw stem, - ik ken ze goed!
Gij zijt mijn sterken, mijn gestâegen
die stug van wil - ik ken U goed! -
het zwaarste deel van Christus kruishout dragen
gij zult niet klagen, nooit versagen
ik ken Uw moed, ik ken U goed.
| |
| |
Sinds de eerste moederzonde
En de eerste broedermoord.....!
Het Heilig Vuur vreet verder, aldoor verder
tienduizend zielen voor één herder
tienduizend zielen voor één hond!
Hoe zal ik hen, die menschen eten
de weelde van Gods Vleesch en Bloed doen weten?
Millioenen zinken weg in schande
Ik zie verlegen naar mijn kleine handen....
Ik sprak hen lang van liefde en vrede
sindsdien hebben ze mij zeer gemeden
De sterke hel is losgebroken
zij vieren met de geesten feest
Ik zit verbijsterd in mijn hut gedoken
te wachten op den Heiligen Geest.
Veel mijlen ver geen stem, geen leven:
al dagen lang geen enkel woord
de honger heeft hen naar de kust gedreven
de honger drijft ons allen voort.
De trommen tromden heel den nacht, bezeten....
de sterren vallen in de nachten.....
ik heb wanhopig op mijn kruis gebeten
| |
| |
Als ik hen de wijsheid van Gods Kinderen beloof
of vragen droef: wat hebt gij ons geroofd?
wat met òns kinderen gedaan?
De dooden lagen nauwelijks bedekt
en hielden nog door bladeren en gruis
de handen naar iets uitgestrekt
op ieder lijk heb ik een bloem gestekt
Zij toonden trotsch mij veel, ‘gesnelde’ hoofden
van menschenkaken menige trophee
De Vriendschap, die ze mij beloofden,
Moeder der Volken, de last is zwaar:
wij vallen, wij bezwijken!
wij zetten de tanden op elkaar
wij - willen - niet - wijken.
Wij hebben de posten genomen,
wij houden ze dapper bezet
op hoop of hulp mag komen
die, wat wij wonnen, redt
dat ons uit Christenrijken,
dra sterke hulp mag blijken.
Ik ken Uw nood - ik ken hem goed:
Mijn zonen, schept nog even moed,
Wilt niets en niemand duchten
het Offer rijpt en wordt reeds zoet
dat Uw Offer zal bevruchten.
Christene volken, wij weten
U zelf in Gods nood en pijn
gij moogt ons niet vergeten
| |
| |
hoort onze brandende kreten
wij willen geen helden heeten
maar broers van hen en U:
de Liefde van Christus is heet, en
de redding der wereld - nu.
De heiden is met woorden niet gebaat
't Is schoon van wereldheil te droomen:
Als 't Westen zelf aan Hoogmoed ondergaat
en Zingenot niet meer is in te toomen
het Kruis! het Kruis! - dàt was een Daad
dááraan was geen ontkomen!
't Kruis heeft bij ons zijn taak volbracht,
doch voor 't dien kreeg, zijn vollen zin verloren:
de wereld wacht al eeuwen en 't blijft nacht
drie vierde van de menschheid smacht
naar heil en dwaalt op vreemde sporen;
wij hebben grondig ons crediet verloren.
Een kind is ons geboren....
Een Zoon is ons gegeven....
wat klinkt dat oud en wijs:
dit slaaplied en dit wiegelied
op weg naar 't paradijs...
Een Engel brengt de herders naar den stal,
een ster geleidt de wijzen naar het Kind.
Het kruis staat midden in 't Heelal....
en geen die 't ziet en geen die 't vindt....
door Zingenot en Hoogmoed blind
valt alles stikum in hun val
De Kerk speelt met het Kind
en God speelt met de wereld als een bal....
De Menschheid stierf, de menschheid sterft
en mist haar eenigst Goed:
met welk recht hebt gij haar onterfd
wat deed gij Kerk, met Christus Bloed -
wat doet gij met zijn Leven?
Uw oordeel staat met bloed geverfd
Uw geduld met bloed geschreven.....
| |
| |
Waar zijn ze, Kerk vol schuldenaars
Uw helden en Uw martelaars
Waar zijn Uw groote tijden?
ik klaag U bij den Christus aan:
Gij hebt zijn Liefde niet verstaan,
gij hebt zijn werk niet goed gedaan
Ik klaag U bij den hemel aan
------- en leid ons niet in bekoring
maar verlos ons van den kwade. Amen.
Hahaha! de redding van den heiden:
een reuzentaak in deez' verwijfde tijden,
zoo heerlijk tuchteloos, zoo weergaloos onkuisch
die zich van elken waan en elke wet bevrijdden
van elke spookgestalte en van ieder kruis.
Roept hen tot fox-trott, shimmy, of een wals,
de stem der Liefde klinkt in deze wereld valsch.
Moeder van Christus, bid voor ons
Moeder der schoone Liefde, sta ons bij!
De Kerk wordt oud: onwereldsch en onwetend
kent zij de wereld niet, waarin ontketend
de Driften heerschers zijn! geen oude vrouwe,
de slappe handen in den schoot gevouwen
onttroont hen door 't geprevel van haar mond:
wij zijn het eeuwige - het nieuw verbond.
De volken wenden zich vol afschuw van haar af
en zoeken elders hun behoeven
deez' oude jeugd, vol rimpels en vol groeven,
waar zij 't niet raadzaam vinden bij te toeven.
| |
| |
Tot U roepen wij, Kinderen van Eva
Tot U verzuchten wij, o Maria.
De trotsche wetenschap is moe haar vóór te draven
haar eigen dienaars en haar fiere slaven
gaan prachtig voort in 't eigene gareel.
De kunst boeleert - is immoreel:
die haar apostel was is nu haar apostate!
De tweedracht splitst alom haar staten
haar macht is niets dan louter schijn.
de stem der Liefde roepe in dien woestijn!
Tot U verzuchten wij, o Regina.
Wij geven 't leven en het leven gansch!
gèen offer, gèen versterving, gèen ascese
wij roepen allen tot den laatsten dans
wij geven elke man en elke vrouw een kans
zich zelven gànsch, zich zelve God te wezen.
O Goedertierene, o Meedogende -
| |
| |
We leeren samen 't sappig leven grijpen
en bijten allerdiepst in vleesch en bloed!
Ons leven, onze zoetheid, onze hoop, wees gegroet.
Ik leer de jeugd, o moeder kerk, Uw hoop
Ik maak 't jong bloed opstandiger en driester.
Mijn kerk, o kerk, dat is de bioscoop
en de wellust is mijn priester!
Ons is de jeugd en wij staan sterk
met zùlk een school en zùlk een kerk.
Tot U roepen wij, ballingen, kinderen van Eva,
Tot U verzuchten wij, o Maria.
Gij hebt apostelen en ik Uw apostaten!
Koningin der Apostelen, bid voor ons!
Gij hebt Uw heiligen, maar de heidenen zijn mij!
Koningin der Heiligen, bid voor ons!
Gij hebt Belijders, maar wat zal 't U baten
Al Uw belagers staan aan mijne zij.
Koningin der Belijders, sta ons bij.
| |
| |
Ik leef vandaag, gij leeft van verre,
mijn brood is brood, Uw brood is turf,
Gij hebt Uw martelaars en ik de levensdurf!
Koningin der Martelaars bid voor ons.
Gij hebt Uw Maagden en ik - mijn sterren
Koningin der Maagden, sta ons bij!
Gij hebt profeten en wij professoren:
wij winnen langzaam wat gij hebt verloren!
Uw helden, oude moeder, zij verwelken,
Zaagt gij Uw leed, mijn troost?
Klap in Uw handen voor zulk kroost.
Ik maak het uitzicht op de wereld schoon
met mij valt er te praten
de heele wereld is mijn patephoon
en zorg voor mooie platen.
klagend en weenend in dit dal van tranen.
Gij hebt Uw Missie; ik heb mijn kolonie
Wat daar verschil in schuilt?
twee helften van dezelfde tronie:
de eene lacht wanneer de andere huilt!
| |
| |
Hebt gij mijn kroegen en misschien
mijn nette dancings al gezien
de dolle jeugd tot waanzin dril.....
hebt gij mijn dancings al gezien
en wie Uw kinderen waren?.....
Ik draai den tjingeltjangel:
dan staat de wereld op zijn kop
dàn wordt het leven tot een mop
verdraaid - en elke wet een pop
Ons leven, onze zoetheid, onze hoop, Maria.
Vraag aan de werkers in fabriek of mijn
die met hun zworen arbeid de aarde stutten
waar zij hun kracht en durf nog putten
Vraag aan de lonkers en lokkers om de hoeken
waarom zij 't leven nog niet vloeken
bannelingen, kinderen van Eva!
Doch kom, toch ben ik Uw vriendin!
of niet? Uw kinderen zijn mij kostlijk onderworpen
van velen hunner was ik zelfs de Min....
van halve landen, halve steden, halve dorpen,
en - allen door mijn zin!
| |
| |
Doch kom, toch ben ik Uw gezel:
gij moet mij niet verdrijven;
Ik weet het wel, ik weet het wel
wat kwaads ze mij toeschrijven
bij velen echter ben ik zeer in tel
en wil dat gaarne blijven! -
Welaan dan, onze Middelares
Sla op ons Uw liefdevolle oogen!
Vraag aan den trouwen machinist
wanneer zijn dier zoo hevig sist
waarom hij zich niet eens vergist
Vraag aan de jonge vrouw, waarop zij wacht
wanneer haar blik verglaast
en zij voorzichtig en zéér zacht
de nieuwste ‘schlager’ door haar tanden blaast.
voor gij wilt heidenen békeeren;
duik eerst naar levens diepsten zin:
dit is het allereerst begin
Vraag eerst den mensch wat hem ontroert
het zaligst' en het verst ontvoert
aan dit kortstondig even....
en laat hem leven.....léven!
| |
| |
Ons Leven, onze hoop, wees gegroet!
Vraag aan den zaaier nog waarom hij zaait;
Vraag aan den maaier nog waarom hij maait;
Vraag aan de wereld nù, waarom hij draait...
Moeder van Christus, bid voor ons.
De zaaier zaait, zoolang hij God verbeeldt!
De maaier maait omdat hij zich verveelt!
De wereld draait omdat het orgel speelt.
De zaaier zaait zoolang ik maai!
Het orgel speelt zoolang ik draai
De wereld draait nog lang en fraai
Zoo taai niet geesten, of gij legt het af
Gaat uit: Uw strijd is al verloren!
gaat, kwaden, weest Uw eigen straf:
ontvangt het loon, dat U wil toebehooren:
Verloren? Wij? Wil ons verklaring geven!
| |
| |
Eén heeft reeds tegen U den hiel verheven
snel nadert, geesten, Uw gericht!
Over Uw kinderen en slaven zal zich God ontfermen
over Uw dwazen, Uw verbijsterden, Uw armen:
de blinde vensters vallen open op het Licht!
Ik heb de Kerk ontluisterd en geslagen!
Ik heb de Kerk gewond met alle plagen.
Uw laatste plaag, geesten, ging ons voorbij:
de lendenen omgord, het schoeisel aan de voeten
trok reeds een nieuw geslacht, in eindelooze stoeten
uit Uw gebied, o geesten, en uw slavernij!
Gespijsd door 't Paaschlam, dat zij tijdig at
Verwacht Gods Kerk het teeken vol verlangen
een nieuwe reis langs de aarde aan te vangen:
dra staat het teeken op de tinnen van Gods stad!
Wij hebben duizenden van dat verre heil onterfd
tienduizenden met ons bederf bedorven
wij sloegen de eerstgeborenen en zij zijn gestorven!
Maar de millioenen hebt gij niet gerekend
die met het teeken der verlossing zijn geteekend:
die met het Bloed van Christus zijn geverfd.....
Dra breekt de dag van eindeloos ontfermen,
wanneer die zwermen ruischen en gaan zwermen
en met hun blijdschap vullen land en lucht;
dan zijn geen landen meer, geen zeeën en geen grenzen
geen rassen en geen standen, enkel Menschen
| |
| |
en elke scheiding valt en elke kloof wordt overbrugd.
En almaar meer, alom en niet te tellen
breken de sterke nieuwe volken uit de cellen
der raten, die, bevlogen en bevrucht
gebouwd zijn uit den was der schoonste, roode rozen,
als op geen Grieksche bergen staan te blozen
maar in den lusthof van Gods Kerk en in haar schoot
Dan wordt het Leven schoon, de wereld groot,
dan heerscht de Liefde in een niet te keeren
aardwijd geweld en hemelhoog begeeren:
De Liefde, Liefde, Liefde, tot den dood!
Ik dacht: de Liefde was reeds lang bevroren?
Liefde sterft nooit! wordt eeuwig weer herboren!
op alle velden kiemt ze en wordt ze groot
zij zaait zich voort ontelbaar vele malen:
Liefde is zaad, en alle bergen, alle dalen
Ik zag ze sterven, die niet sterven kon
in mijn lokalen, bij gebrek aan zon
en stikken in den wilden beet
die Wellust gulzig uit den appel beet
Spuwen zag ik ze de liefde uit hun monden
in armoe-wijken en krotten van het leed
De liefde is dood, de liefde is voorbij.
Als gij haar pinksterlied zult hooren
knakt, schamel riet, Uw heerschappij!
De Liefde leeft, de Menschheid wordt herboren
alleen de Liefde maakt de wereld blij!
| |
| |
Ik hoor haar zingen in millioenen zielen
die telken morgen aan haar tafels knielen
en met een overaardsch en fijn begrijpen
zich voeden met Haar Vleesch en Bloed:
Ik weet de wereld voor het Offer rijpen
Ik weet het Offer voor de wereld zoet!
Nooit was de Menschheid zóó van God bevangen
nooit zóó vol onrust en verlangen
Daarom: dit is de Dag! het Uur is heet
Het offer voor de Wereld is gereed.
PLOTS KLINKT UIT DE VIER WINDHOEKEN TEGELIJK EEN HOOG, BLIJ SIGNAAL EN VOORAFGEGAAN DOOR DE VERKEERSAGENTEN TEN GOEDE, KOMEN LANGS DE VIER WERELDWEGEN, RUISCHEND EN ZINGEND, DE OFFERKINDEREN: JONGENS IN TARWE-GEEL ALS DE TARWE DES LEVENS, MEISJES IN WIJNROOD, ALS DE WIJN DIE MAAGDEN TEELT EN VULLEN DE VIER OPEN DRIEHOEKEN ROND KERK EN KRUIS.
Wij hebben 't volle leven lief
met al ons jonge krachten
Het leven, dat voor Christus is
Met wil en werk en krachten.
Voor Christus den Koning, wij willen gaan staan,
Voor Christus den Koning, de vuist aan de vaan
Voor Christus den Koning, Hoera!
Ons ligt de heele wereld wijd
wij willen er met vreugderoep
voor Christus storm gaan loopen!
Voor Christus den Koning, wij willen gaan staan,
Voor Christus den Koning, de vuist aan de vaan
Voor Christus den Koning, Hoera!
| |
| |
Wie had dàt van de wereld nog verwacht!
Het Licht verwon de Nacht!
Het licht verwon de Nacht? - (af)
OFFERKINDEREN (afwisselend):
O Offeraars en Offeranden, weest gegroet
Kom, reine Abel, van de Nieuwe Wet
Dans blijde Ifis, Christus tegemoet.
De wereld wordt gered! Het moet, het moet!
Hier is de tarwe voor het offer zònder smet
Hier is de wijn van boete en gebed
Neem aan het offer dat de wereld redt!
De tarwe tot goed brood voor alle heidenen;
De wijn tot lafenis van alle heidenen!
| |
| |
En zoudt gij liefde hebben kinderen.... gij....
zóó bovenmate groot en bòven zinnen
om heel de aarde voor Gods heerschappij
Zóó'n liefde....zùlk een groot
en schoon en tot den dood
ten Leven had en Christus tot den dood!....Gij?
Een liefde - gij....zoo enkelvoudig goed
om Gode en aller menschen wille
een vlam, een haast, een spoed -
om bloed voor God te spillen.... Gij?
Een liefde....gij.... zóó maatloos wijd:
zoo tijd en eeuwigheid verblindend.....
een licht, zoo àlverblindend).....
een uur, zoo àlverslindend.....
Kinderen!.... Kinderen!.... Gij?
| |
| |
wie zich zelve zoekt, verliest altijd het Kind.
Maar alleen die zich-zelf verliest, die vindt!
Wie leerde U dit lied, wie maakte U wijs?
Zijn Bloed werd drank, zijn Vleesch werd Spijs:
De Mensch moet terug naatr het Paradijs.
Maar het heil der menschen koopt men duur!
Maar weet gij wel wat een prijs gij geeft?
De prijs, die Christus gegeven heeft
àl wat wij zijn en àl wat leeft.
Maar Christus gaf een Goddelijk Bloed?
Maar Christus heeft ons toch zelf gevoed:
Ons Vleesch Zijn Vleesch....
| |
| |
Zoo zijn wij vast voor het Offer goed!
Maar heeft U dan Christus dat Offer gevraagd? -
Waarheen met ons bloed als het Bloed zoo jaagt?
Waarheen? als de wereld een Offer vraagt?
Het bloed wordt verlost doocr den sprong, dien 't waagt
den sprong naar het Licht, waar het Licht uit daagt.
Gezegend zijt gij, heldere geslachten:
In den naam des Vaders, die U schiep....
| |
| |
In den naam des Zoons, die U ter redding riep....
In den naam des Geestes, die U in vuur herschiep
In den naam van Maria en alle Heüigen samen.....
OFFERKERK EN OFFERKINDEREN:
|
|