| |
| |
| |
Eerste deel
OP 'T KRUISPUNT VAN DEN WERELDKRUISWEG, DIEN HET VERLANGEN DER VOLKEN EEUWIG OP EN AFGAAT, STAAT, GROOT EN EENZAAM: HET KRUIS; EN AAN DEN VOET VAN HET KRUIS, SINT JAN, HERAUT DER LIEFDE. ALS HIJ BEGINT TE SPREKEN, NADEREN UIT DE VIER WINDSTREKEN, TWEE AAN TWEE DE 4 VERKEERSAGENTEN TEN GOEDE EN DE VIER VERKEERSAGENTEN TEN KWADE EN STELLEN ZICH, EEN GOEDE NAAST EEN KWADE GEEST, OP DE VIER HOEKEN DER WEGEN OP. LATER DE KRUISDRAGENDE KERK - PAUS, KARDINALEN, BISSCHOPPEN.
DE VIER ENGELEN TEN GOEDE ZIJN IN WITTE KLEEREN. DE VIER GEESTEN TEN KWADE ZIJN LUCIFER (IN ZWART) KRITIEK (IN GRIJS) HOOGMOED (IN ROOD) EN ZINGENOT (IN GROEN).
In den aanvang was het Leven
en het Leven was bij God:
dit was in den aanvang, even:
God en Mensch en één gebod;
God en Mensch in één gebaar:
eeuwig langs de groene paden
van hetzelfde groene jaar!
In de wereld kwam de zonde,
en de wereld nam haar aan,
en het Leven werd geschonden
en de Menschheid ging haar baan.
Maar een vèr en vurig teeken
tusschen tijd en eeuwigheid:
Nacht betrok de witte weken
van deez' hooge bruilofts-tijd.
| |
| |
En toen hoop op heil verdorde
is de liefde in bloei gegaan:
‘EN HET WOORD IS VLEESCH GEWORDEN’
en een deel van òns bestaan:
Uit een somber, groot verleden,
met de Dood tot bittre spijs,
keert de Menschheid uit het Eden
weer terug naar 't Paradijs.
HERAUT EN ENGELEN TEN GOEDE:
Christus Jezus, Licht der Volken
Op den weg naar 't Paradijs
zend hun teekens, tongen, tolken;
Christus, Licht der Wereld, rijs!
dat zij 't woord, dat wij ontvangen
luid verkonden, wijd en zijd
aan wie uitzien vol verlangen
naar zijn Heil en Heerlijkheid.
Wondre Visch en Visscher tevens
zend Uw Kerk en ware Bruid
nogmaals in de zee des Levens
tot zoo'n rijke vischvangst uit;
laat nog eens dat heil gebeuren,
maak ons Visscher, nog eens blij:
laat nog eens de netten scheuren..
Christus, Jezus! - sta ons bij!
THANS VERSCHIJNT DE KRUISDRAGENDE KERK EN NADERT ZINGEND 'T ‘VEXILLA REGIS’.
Laat ons bidden, zeer geliefden, voor de Kerke
ENGELEN TEN GOEDE EN TOESCHOUWEND VOLK:
Staat op!
Almachtige, eeuwige God, die Uwe glorie aan alle
| |
| |
volken in Christus geopenbaard hebt; bewaak het werk van Uwe barmhartigheid, opdat Uwe Kerk over de gansche aarde verspreid, door een standvastig geloof in de belijdenis van Uw Naam moge volharden. Door Jezus Christus, onzen Heer.
Mijn hart van rouw moet breken
als ik U aanschouw vol schroom:
de lieve Vrucht wou wassen
Laat ons bidden voor onzen Heiligen Vader, Paus Pius XI.
Staat op!
Almachtige, eeuwige God, op wiens oordeel alles rust, zie genadig neder op onze gebeden en bewaar in Uwe goedheid den Opperherder, voor ons volk uitgekozen; opdat het Christenvolk, dat door Uwe leiding bestuurd wordt, onder zulk een Opperpriester in verdiensten van geloof moge aangroeien. Door onzen Heer Jezus, Christus.
| |
| |
Uw last, ô Hout, is zoet en licht:
ik màg mij niet beklagen!
maar de angst der volken, dàt gezicht
Gòds dorst naar hen, hùn dorst naar licht
Dit, lieve Last, is Uw gewicht....
Dàt kruis is zwaar te dragen!
Laat ons daarom bidden voor de heidenen!
Staat op!
Almachtige, eeuwige God, die niet den dood des zondaars maar altijd hun leven wenscht, aanvaard goedgunstig onze bede en verlos hen van den afgodendienst en neem hen op in Uwe Kerk, tot lof en glorie Uws Naams. Door Jezus Christus onzen Heer.
DE HERAUT LEEST UIT DE PROFETIE VAN ISAIAS OVER DE BEKEERING DER HEIDENEN. ONDERWIJL NADERT HET OOSTEN: (INDIE, IN DE PERSOON VAN GHANDI; CHINA, IN DIE VAN LI-WANG EN JAPAN, IN DIE VAN SAITO) HET KRUIS. DEZE VERBEELDEN DE DRIE WIJZEN OP ZOEK NAAR HET LICHT DER WERELD.
Allen die dorst lijdt, komt tot de wateren!
Zie tot getuige voor de volkeren heb ik Hem gesteld, tot leider en
Leeraar voor de heidenen.
('T OOSTEN NADERT)
Zie een volk, dat gij niet kent, zult gij roepen en
de natiën, die U niet kenden, zullen tot U snellen.
Zoekt den Heer, nu Hij zich laat vìnden.....
Roept Hem aan, nu Hij is nabij!
| |
| |
Wij zijn de drie Wijzen, wij zoeken het ver,
wij dwalen en reizen weer achter de ster
de ster is verloren - of was zij een waan?
maar het Licht is geboren en opgegaan!
In weedom gevangen en donkere waan
wie wijst ons verlangen, Lichts bloeiende baan?
wij dwalen als blinden en zoeken het ver....
Wie helpt ons Licht vinden?.....
Wellicht dat dit teeken de weg ons wijst
waar het Licht ter verlossing der volken rijst!
ECCE LIGNUM CRUCIS IN QUO SALUS MUNDI PEPENDIT.
HET OOSTEN AANBIDT HET KRUIS NIET, MAAR BESPOT IN TWEE KOREN HET HOUT, DAT HEN EEN SCHANDE EN ERGERNIS IS.
Wie zag ergens boom zóó kaal!
zoo'n zoete Vrucht droeg zulk een paal?!
Het Heil der wereld aan een tak:
Bah, daarvoor is ons brein te zwak.
Wij wenden ons af en keeren weerom:
de paal is kaal en het teeken stom!
Hij draagt geen blad, geen enkele bloem:
Van zulk een boom valt luttel roem.
| |
| |
Van het Hout zal God Regeeren!
Kinderen gaat..... om weer te keeren.
Naar dien bladerloozen Ceder?
Kinderen, morgen komt gij weder.
Liever duizend duisternissen
dan deez' duivelsche ergernissen!
Kinderen, ééns vondt gij de Kribbe
morgen vindt gij wel het kruis
en door beiden: kruis en kribbe
wel het Licht en het Vaderhuis.
Kruis en Kribbe zijn het Hout....
Door een timmerman gebouwd,
die zich doet als God vereeren.....
Van het Hout zal God regeeren!
Die zich zelf als God beschouwt!
Kinderen, morgen keert gij weder!
Naar het woud, niet naar den Ceder!
| |
| |
En met wierook, myrrhe en goud.....
Wij zijn de drie Wijzen, wij zoeken het ver
Wij dwalen en reizen weer achter de ster;
Wij reizen van 't een in 't ander verschiet:
en vinden niet! en vinden niet!
TERWIJL HET OOSTEN AFTREKT, NADERT HET ZUIDEN, (DIT IS AFRIKA) HET KRUIS, IN DE GESTALTE VAN DE KONINGIN VAN SABA, DIE OP ZOEK IS NAAR DE WARE WIJSHEID, NAAR SALOMON.
HERAUT LEEST UIT BARUCH OVER DE WIJSHEID.
Wie vond de woonstee der Wijsheid? en wie trad hare schatkamers binnen? Waar zijn de vorsten der Volken en die heerschen over de wilde dieren, die op de aarde zijn: die spelen met de vogelen des hemels, die zilver opstapelen en goud, waarop de menschen betrouwen?
Van schoonheid kreeg ik een groot deel
en van schatten allerhande -
maar schoonheid en schatten zijn niet veel -
en ijdel in menschenhanden.
Alleen die op aarde de Wijsheid vindt
die is een begenadigd menschenkind!
Mijn armen vol van ivoor en goud,
mijn donkre hart vol wonden.....
ik heb mijn glorie gansch aanschouwd
En heb haar valsch bevonden! -
| |
| |
Zoo menig schoon, gedroomd geluk
viel broos aan onze voeten stuk....
De geur van mijn kleed heeft mij misleid,
ik ben bedrogen, bedrogen! -
want alles op aarde is ijdelheid
en schijn en bedrog der oogen.....
Geen zand is zoo dorstig, geen wind zóó dor:
ik roep mijn keel om de Wijsheid schor!
Ach, vond ik die ééne zoet-water-bron:
mijn heerlijkheid, mijn Salomon!
Volmaakt begrip is volmaakte Liefde
de Zon is licht en het Licht is zon!
Ach vond ik de Wijsheid, dan vond ik de Liefde:
Ach, vond ik het water, dan vond ik de Bron!
Westwaarts naar de zee, Oostwaarts naar de zon:
Wij zoeken hen beiden in Salomon!
Wellicht dat dit teeken de weg ons toont
Waar Salomo en de Wijsheid woont.
Ecce lignum crucis, in quo salus mundi pependit!
Ik zoek naar de Wijsheid, ik ben wel verkeerd
ik ben waar de Dwaasheid de dwazen beleert!.....
| |
| |
Toch vindt gij hier, kind, wat gij zoeken kwaamt
de Dwaasheid die álle Wijsheid beschaamt!
Gij zet de dingen wel schoon op hun kop.
Dit is, in hun orde, de hoogste top.....
Wat wijsheid schuilt er in zoo'n spar?
ik vraag naar den Koning, niet naar zijn nar!
ik roep om den Koning, en niet om vertoon!
Kind, dit is zijn rijksstaf en dit is zijn troon...
Een Koning, die van het Hout af gebiedt
is een houten Koning, ik ken Hem niet!
een spookgestalte is dit of een droom!
Kind, Kind!, dit is de Levensboom!
| |
| |
die op den kruisweg staat,
dien de menschheid op en neder gaat.....
een vreemd signaal, een wilde kreet!
een zwaard dat flitsend de tijden spleet!
die water sloeg uit de rots
en die naar Hem opzien worden kinderen Gods.....
Wij wenden ons af en keeren weerom
Maar eens vindt de bruid haar Bruidegom!
Bah! Bruidegom, die van het hout regeert
Vaarwel, o bruid, die toch wederkeert!
De Wijsheid, de Liefde is niet hier, niet hier.....
| |
| |
TERWIJL HET ZUIDEN WEGTREKT, NADERT NU HET WESTEN, HET KRUIS. EEN GROEP AVONTURIERS NAAR HET WARE GELUK, DAT HEN DE MAMMON EN DE GODEN VAN SYSTEMEN NIET GAVEN. HET WESTEN STAAT VERPERSOONLIJKT IN CHARLES LINDBERGH.
HERAUT LEEST ONDERWIJL UIT BARUCH OVER DE WIJSHEID - GELUK.
Wie klom ten hemel om het geluk te ontvangen?
en wie bracht het mede uit de wolken?
Wie voer de zee over, om het te vinden en
bracht het mede, meer waard dan fijn goud?
IJdel is elk heil gebleken
dat gebouwd is op aardsch goed
dorst noch honger zijn geweken:
Armer steeds, maar onbezweken
Richt ik, mammon, blind gekeken
in Uw glans en zatten gloed,
nu mijn oogen naar het Teeken
der Verlossing door het Bloed!
Van deze aarde opgestooten
als een vogel van zijn aas,
raak ik, in mijn smalle boot en
midden storm en schroefgeraas
nauwlijks de sublieme grootte
van een armen, kleinen dwaas!
zwevend tusschen leve' en dood en
tusschen sterren, zon en maan
in Gods lach een vogel rood en
in nacht en mist een witte zwaan,
draag ik, kermend allen nood en
| |
| |
honger van ons arm bestaan
vrij van gouddorst nu en goden -
't heimwee van millioenen aan.....
Misschien vind ik het Geluk bij het kruis!
Mijn vogel voert het straks mee naar huis!
KERK (zingt steeds dringender en hooger):
ECCE LIGNUM CRUCIS IN QUO SALUS MUNDI PEPENDIT!
Ik zocht langs de wolk en zocht langs de zee
en bracht het Geluk van geen reizen mee!
Gij zocht het hoog en gij zocht het laag
maar zocht gij het goed: dat is de vraag?....
Ik zocht het Geluk en zocht met systeem:
vond den Dichter niet noch het goddelijk poëem.
Men koopt het Geluk niet met geld en goed
ons Aller Geluk werd gekocht met bloed.
Ik vraag 't voor den Yankee, voor den Indiaan,
Nog meer voor den armen Amerikaan
en het meest voor mij zelf! -
Welk schoon avontuur zou Lindbergh niet wagen?
Indien gij den moed hebt!.....
| |
| |
Indien gij in ootmoed Uw kruis wilt dragen....
Wordt gij herboren en van het heroïsche geslacht.
ligt de hoogste moed en kracht!
Geluk - zonder meer... zonder philosophie.
Geluk zonder meer is een utopie.....
Ik vraag 't voor den Yankee, ik vraag het voor mij!
Verloochen U zelf dan.....
Verloochenen....? mij....?
Indien gij wilt vinden, Lindbergh, verloochen.....U!
Waar blijft dan het goddelijke individu?!
Die zich zelf verliest, zal zich zelf pas vinden.
| |
| |
Nu vliegt ge te hoog, dan vliegt ge te diep!
Het Leven is goed zooals God het schiep!
Maar weinigen zijn, die zijn zin gansch verstaan.
Die zin is te diep voor een Amerikaan.
Welk schoon avontuur zou Charles niet wagen?
Het Kruis draagt hem, die het Kruis wil dragen.
In ootmoed nooit! - in hoogmoed wel!
Hoor Zingenot, ik win dit spel.
Ik ducht het, ik vlucht het door storm en winden....
Die het Kruis ontvlucht zal het Kruis wel vinden!
- dan zoekt gij het gevaar!
geen plaats, geen uur, of het kruis is daar.
Geluk! o Geluk! - eens vieren wij feest
De kreet van den Engel....
| |
| |
DAN NADERT HET NOORDEN HET KRUIS; EEN TROEP ONTDEKKINGSREIZIGERS OP ZOEK NAAR HET VUUR, DAT LIEFDE IS. ZIJ WORDEN GELEID DOOR DE NOORSCHE ZANGER.
HERAUT LEEST UIT BARUCH OVER DE WIJSHEID, DIE LIEFDE IS.
Er waren eens reuzen, die vermaarden, die van ouden tijd,
groot van postuur en ervaren in den strijd
Hen koos de Heer niet uit en zij vonden de Liefde niet
Wie zegt ons de zin van dit fel bestaan?
Een ijs- en een sneeuwbloem die rasch vergaan!
Wat vond wel de Man, die de Pool heeft ontdekt?
In hem werd meer honger naar het Vuur gewekt.
En werd hij voldaan? en zijn honger verslaan?
Hij is zwijgend de slaap van den dood ingegaan! -
Zijn lichaam ligt als een edel rijs
in een sarcophaag van kristal en ijs.....
| |
| |
als de Engelen over de ijsvelden gaan....
dan slaat om de wereld een schoone brand:
een witte vlam likt zijn kille hand;
dan staat hij op uit zijn bed van ijs
Amundsen vervolgt zijn ontdekkingsreis!
Hij vluchtte het vuur om een vurig idool
En het Vuur vindt Amundsen in het ijs van den Pool!
Zing ons van het Vuur nog, dat Liefde heet:
Waar niemand van ons nog den haard van weet...
Dat lied heeft een godlijk en menschlijk motief:
elk lief een wit lam en elk hart een dief....
Ach, had ik dat lam al in handen
Zijn wol al tusschen mijn tanden!
Tusschen Noorderlicht en Zuiderkruis
woont ergens mijn lief in haar zonnehuis.
Wij zullen dit teeken vragen
en achter ons lief wel jagen.....
Ontsteke in hen de Heer het Vuur zijner Liefde
en de gloed zijner eeuwige Liefde...
zingt
ECCE LIGNUM CRUCIS IN QUO SALUS MUNDI PEPENDIT.
Wij zagen veel wouden en vonden veel land:
Wij zoeken geen hout door menschen geplant;
Wij zoeken het Vuur van den Grooten Brand!
| |
| |
Dit is het Altaar van zijn Offerand' -
dat de Hoeksteen is, waar men Vuur uit slaat...
dat het wonderbaar Vuur op de aarde bracht...
maar Uw hart is zoo koud...
Maar vuur smelt ijs en vuur smelt goud.....
Indien gij dan wilt en... het Vuur bewaart...
dat allen en alle s verteert! -
Wij zijn hier verkeerd, wij zijn verkeerd, verkeerd!
| |
| |
Want hier is het Vuur, dat alles vervult
Tot aarde en hemel in Vuur staan gehuld! -
Als de Engelen over de ijsvelden gaan
Zult gij dit hout op de wolken zien staan!
O jammerlijk Hout! o angstwekkend teeken:
Wij hebben ons zeer aan Uw starheid verkeken!
O Glorievol kruishout, wat zijt gij goed:
dat ons voor het eeuwige vuur hebt behoed!
NOORDEN AF - PAUS BIDT.)
Ontsluit hun hart voor de genade,
Ontsluit hun oogen voor Uw licht:
gij hoorde, Heer, zij boetten en zij baden,
hun wil staat strak op U gericht:
Nu is het tijd, ook zij zijn Uw verlosten
de late lammeren die blaten naar den stal
die, goede Heer, U Bloed en Leven kostten
Laat hen wiet langer nog verdolen
maar breek hun starheid, Heer, nu is het tijd.
Het Oosten zij U allereerst bevolen:
eens hebt Gij hen reeds door Uw ster geleid,
Ontvang hen allen goed en licht hun zoeken
hun wijflen en hun tasten vóór
opdat zij zegenen, hetgeen zij vloeken
Zegen de onrust van hun voeten,
zegen de heiIdrift van hun hart:
en vraagt Ge een offer van gebed en boete,
van elke vreugde als van elke smart:
| |
| |
aanvaard dan met de offers van Uw schare,
en met de dankzegging van 't hemelsch Hof,
het Morgenoffer van Uw zoenaltaren,
het Avondoffer van Uw lof.
Zegen de harten van die brengen vrede,
zegen de velen die in hun voetspoor treden
die gij in stilte tot Uw werk bereidt.
Groot is de oogst en wit staan alle velden,
Kom Heilige Geest, ontsteek in ons Uw Vuur,
Geef ons apostelen en heiligen en helden,
Kom Heilige Geest,... dit is het uur.
|
|