Het lied van den sluier
(1940)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend
[pagina 18]
| |
Zij stak den rijken vingerring
Haar aan de kleine hand:
‘Ik breng je deez' herinnering
Aan je geboorteland,
Doch vraag in ruil voor dezen ring
Je trouw aan hem tot pand,
Die zacht zij als zijn schittering
En hard als diamant.’
En andermaal, na dag en jaar,
Kwam weer die duif aan 't dek
En droeg een rijpe korenaar
In haren smallen bek;
Toen sprak die verre wandelaar:
‘Nog zooveel dagen reis
Als korrels in een korenaar,
Dan bloeit een paradijs.’
Margreetje heeft dit woord bewaard:
Daar bloeit een paradijs;
En als zij in de golven staart
Herhaalt zij graag die wijs;
De stuurman gromt: ‘Haar bloed wordt wijn;
De jaren gaan hun gang;
Haar kleeren worden haar te klein,
Heur haren veel te lang.’
Dienzelfden nacht zag z'in haar droom
Den herder en het schaap,
Het witte paard, den gulden toom,
En grijpend in haar slaap
Greep zij den weelderigen tak
Der trotsch-gehoornde ree,
Doch toen die in haar handen brak,
Toen hoorde zij de zee...
En dag en nacht bij roer en mast
Staat daar en wacht het kind;
De hond knaagt aan zijn been of bast
| |
[pagina 19]
| |
En diep in haar begint
Een wonder lied, dat haar verrast
En telkens overwint.
Zij stoot haar speelgoed met den voet
En treedt een ruischhoorn stuk;
De stuurman mömpelt: euvel bloed,
Zóó broos is elk geluk;
Z- kust den ring, dien zij behoedt,
Zijn diamanten smuk,
En danst in 't rond met lichten voet
En zingt en zingt: ‘Ik pluk’...
Het water zong zijn eindeloos
En monotoon gezang;
Een bloem van schuim, een waterroos,
Viel doodsbleek aan haar wang; -
En afgedwaald in haren slaap
Door wier en water zag
Zij op een bed van kroos een knaap
Die daar te slapen lag.
Dag avondrood, dag morgenrood
Wat doe jij in mijn huis?
Zij sprak: ‘Ik zoek een reisgenoot,
Een hand vol sterrengruis’,...
Doch als zij zijne handen nam
Sloeg lucht en zee in brand,
Toen doofde 't nachtvuur zijne vlam
En riep de kaper: ‘Land!’ - - -
Zij kwamen aan een dorre kust
De stuurman zei: ‘Vertrouw’,
En bond na weinig uren rust
Zijn hond weer aan het touw; -
Hij sprak daar tot den bedelaar
Die neerzat in zijn baard:
‘Zij is een gouden korenaar
En dertig korrels waard.’...
|
|