Het lied van den sluier(1940)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] Zwanen en raven Hoelang mag zij geslapen hebben? Wat heeft zij in haar droom aanschouwd? De zon gaat onder in een webbe Van aardschen damp en hemelsch goud En houdt de ramen in hun luister: De herder heeft zijn lam bewaard, Doch lam en herder worden duister; Alleen een los en sneeuwwit paard Bestormt den avond met een wimpel. Waar is de ruiter? Schier verblind Trekt haar gelaat een diepen rimpel; ‘Waar is de ruiter?’ vraagt het kind En hoort: ‘Ik heb voor u gebeden’, Maar ziet meteen - wie luidt die klok? - Een rijtuig voor de deur gereden; En een livrei-knecht, van den bok Gesprongen, snelt de feestzaal binnen En roept met barre stem: ‘Margreet!’ Dan zachter: ‘Bij Sint Geertruidsminne, Waar hangt gij uit? - In rouw en leed Verkwijnen ginds om u uw ouders!’ En plots'ling zonder wet of vorm Zit zij geborgen op zijn schouders En neergezet in eenen storm - Een wervelwind - van zand en blaêren, Waait z'in een wolk van vlokkend schuim Met alle winden in heur haren Den avond in van 't maatloos ruim. Zij heeft de bleeke zusterpaarden, 't Blazoen herkend van haar karos, Doch roept ontsteld: ‘Waar blijft de aarde, De spar, de steeneik en het bosch Met mensch en dier die 't woud bevolken? Waar kom ik uit, daar gij mij voert De woeste bergen door der wolken, Een hemel in die perlemoert?’ ‘Wij draven,’ krast een stem, ‘wij draven!’ En als het kind zich tot haar wendt, [pagina 13] [p. 13] Ziet zij de koppen van twee raven, Doch die van haar den teugel ment Krast luider: ‘Droog gerust uw tranen Nu gij in een karos van wind, Getrokken door het puik der zwanen, Vannacht uw sterrevaart begint.’ En zij opnieuw: ‘Waar zijn mijn paarden? Ai! aller sterren fonk'lend gruis Wil 'k ruilen voor een voetbreed aarde En om te slapen in een huis Met poppen en met kleine dieren!’ ‘Niet pruilen!’ bromt de tweede raaf; Daar ligt het land der populieren, Men viert er kermis met octaaf Als weerwraak op gestrenger dagen.’ ‘Geen schooner land dan deez' vallei Waar Engelen met water dragen, En waden door de bloemen wei,’ Zegt d'andere raaf en wijst de torens Der schoone kerk van Sint Servaas En roemt zijn stad een bok met horens, En 't glinst'rend waterlint der Maas, Geweven uit de witste zijde. En de eerste weer: ‘Als gij mij vraagt, Kan mij dàt land het meest verblijden Waar elke boom haast noten draagt, En boven Holland en zijn koeien En zijn voorname Goudsche kaas (Geen raaf zal dat gerecht verfoeien!) Prijs ik de oude gouw der Maas; Want waar ik zwart en maledictus Alom voor zilverdief doorga, Noemt dáár elk kind mij Benedictus, Elk meisje mij Scholastica.’ De raaf verzwijgt de liefste dingen En zit gedoken in haar kraag - - - Dàn hoort het kind de zwanen zingen Doch wàt zij zingen, blijft een vraag; Zij ruischen als twee witte rozen [pagina 14] [p. 14] De strofen van een lied zeer schoon: ‘Een waterwel heb 'k mij verkozen En aan haar oever praalt mijn zoon.’ Het kind roept luid: ‘Een sterrenregen Verruil ik voor één druppel dauw! Een bitter land weet ik gelegen, Een leemen burcht aan een landouw, En wil er met mijn poppen spelen.’ ‘Margreetje’, zingt de witste zwaan ‘Vanaf zijn torens en kanteelen Wijst u de windroos en de vaan: Gent, Brugge, Nieuwpoort en Ostende En achter ieder duin de zee... De heem'len zijn niet af te wenden En vliegen met de zwanen meê!’ De zwartste raaf: ‘Wat zijn de hemelen Geleken bij dat raafzwart uur Waarin de kinderen van Bemelen Kastanjes poffen bij het vuur!’ En weer: ‘Groot is der sterren grootte, Dat glinst'ren van gewelf en dak, Doch méér een handvol hazelnoten Gewassen aan een kloeken tak!’ En zij: ‘Ach, om een voetbreed aarde En om een enk'le druppel dauw, Gaf ik de zwanen èn de zwaarden Van al de ridders onzer gouw, Met hun blazoenen en hun namen; En met een trek van diepe pijn Sprak zij bedroefd: ‘Ik at mijn bramen En wist het niet hoe zoet zij zijn!’ ‘Troost u, gij zult haar zoetheid drinken,’ Krast weer de raaf uit zijnen kraag, Want ginds reeds zie 'k de duinen blinken En in de duinen zijn zij graag; Al wat gij vraagt zult gij verkrijgen Als 't nuttig is voor uw gebruik’... Dan gaan der zwanen halzen neigen En ruischen zij door perk en struik, [pagina 15] [p. 15] En in een kolk van nacht en aarde Staat de karos plots in een tuin Van maanlicht en twee witte paarden Staan dampend op een eenzaam duin. Vorige Volgende