| |
| |
| |
XIV
Nicolaas Bonte heeft, in alle vroegte al, de staarten en de manen der paarden die hij verkocht heeft met stroo opgemaakt en staat met de handen op den rug bij de Hondskerk de landstraat op te turen waar de dieren nu door hun ruiters worden weggereden. Achter hem liggen de stallen nu leeg.
De stoomfluit van een rangeerende locomotief geeft een kort sein; een witte rookpluim, een arm lang, verijlt in de ruimte van groen en goud. Het is nog vroeg, de dauw hangt nog in het gras; de spreeuwen kwetteren in de populieren.
Nicolaas Bonte ziet niets dan zijn onwil vanmorgen. Dat is voor dag en dauw al begonnen, na een rumoerigen avond en een korten, onrustigen nacht. Zijn vrouw had hem in haar onderrok staan opwachten aan de trap en toen was dat gezeur weer begonnen: dat hij vandaag maar eens thuis moest blijven, dat het beter was zich achter de schermen te houden. Jacob, die jongen van wien hij nu toch wist wat hij voorhad, had het óók gezegd dat vader zich beter niet in de herbergen kon laten zien, dat het een wilde boel zou worden, enzoovoort!
Maar Nicolaas Bonte heeft er lak aan; hoe meer men hem narijdt, hoe kregeler hij wordt. Is hij onderhand niet oud genoeg geworden om te weten wat hij doen en laten moet! Hij grendelt de stallen. Nu ligt dàt ook alweer achter hem! Het had allemaal anders kunnen loopen, en ook beter misschien. Maar zij, voorwie het begonnen was, hadden het niet gewaardeerd, hadden hun toekomst met voeten gestooten. Ze moesten het zelf maar weten! Wie zichzelf niet helpen wil, helpt God niet. En Nicolaas Bonte evenmin! Hij kan er niet langer om rouwen, maakt hij zich wijs terwijl hij nog eens op zijn gemak rond de stallen slentert en zich ergert over de ruiten die reeds hier en daar door kwajongens zijn ingesmeten. Morgen zal hij terugkomen en de ramen met planken vernagelen! En verder maar alles aan de muizen en ratten overlaten tot ook een kooper opdaagt voor de houten barakken; of voor de heele Hondskerk misschien zooals ze daar reilt en zeilt! Wat heeft hij er voorts nog mee aan de pet? Maar de Coöperatie met haar boterkoning komt er niet aan, voor géén geld. Liever slaat hij de wagens tot brandhout en de kannen en maten op een hoop, veel liever dan dàt! Hij heeft zich indertijd het vuur uit de
| |
| |
schoenen geloopen voor een bond van melkslijters om de Coöperatie te nekken. Ook die moeite had hij zich kunnen sparen! En daar zet die boterkoning dien lummel van een Lambert ook nog op een wagen; of laat die lummel zich op een wagen zetten, om zijn vader te judassen!
Het is onbegonnen werk om onder de menschen iets goeds uit te richten. Wie zich voor een goede zaak spant, wordt nog uitgelachen op den koop toe, als zij er tenminste de kans toe krijgen. Ieder voor zich en God voor ons allen, daar komt het in de menschelijke samenleving op neer! Het is het ongeluk van Nicolaas Bonte dat hij, op een bepaald punt gekomen, niet verder redeneert of zijn conclusies vergeet (of vreest?) te trekken. Misschien dat hij dan aan de hand van zijn beginsel tot het besluit was gekomen, dat hij dom gedaan had zich candidaat te laten stellen voor den gemeenteraad en dat zijn vrouw misschien niet eens zoo'n groot ongelijk had als zij beweerde dat hij zich door een stel nietsnutters op sleeptouw had laten nemen. Het is altijd de láátste stap, die Nicolaas Bonte moeite kost. Daarbij is het bij hem een vastgeroeste meening dat vrouwen wel niet altijd ongelijk maar toch nooit gelijk hebben. Maar Nicolaas Bonte heeft gelijk wanneer hij zich eens degelijk met de volkshuishouding gaat bemoeien, waarin de arbeiders reeds zoo'n hoogen toon aanslaan en waarin je met je belangen op de koffie komt indien je ze aan die heeren overlaat en meer vertrouwt op hun zin voor sociale gerechtigheid dan op hun klasse-instincten. Het gaat om eigenbelang tegen eigenbelang en om niets anders, wàt de pastoors en de gevierde sprekers er ook van zeggen mogen! Indien alle menschen heiligen waren, was dat wat anders, maar genomen zooals ze nu eenmaal zijn, moet je ze in de gaten houden met altijd hun mond vol solidariteit. Neen, dan nog maar liever den klassenstrijd gepreekt zooals de socialisten en er eerlijk voor uitgekomen dat het om niets anders dan om den heb en den krijg en dus om de boterham gaat! Nicolaas Bonte heeft groot gelijk wanneer hij zich niet langer een rad voor de oogen laat draaien, maar zoo krachtig mogelijk de belangen van zijn stand, die ook zijn eigen belangen zijn, behartigen gaat. Laat het waar zijn wat zijn vrouw zegt, dat de
anderen lamzakken zijn - waar geen woord te veel mee gesproken is! - er moet toch eens iemand de eerste zijn die de kat den bel aanbindt.
| |
| |
Ook daarin heeft Bonte gelijk maar hij vergeet het voornaamste: of hij wel de ware man op de ware plaats is? Zeker, het blijk van vertrouwen, zoo gezegd, dat in hem, - naïeveling die hij in vele dingen is - gesteld wordt is heel wat waard voor een man die voelt dat hij niet populair is en het om verschillende persoonlijke en zakelijke redenen graag zou willen zijn. Maar hij wil niet weten dat dit de spil is waarom eigenlijk alles draait. Een man als Nicolaas Bonte heeft een grooten trots te voeden en kan niet altijd even kieskeurig zijn in de middelen waarmee hij dat doet. Hoe ouder hij wordt, hoe meer opgevreten hij dreigt te worden door zijn honger om zich te doen gelden; gejaagd door zijn groote driften maakt hij den indruk van iemand die overal tegen den storm in moet, die zich voortdurend te hoeden heeft tegen machten welke van alle kanten tegen hem opstaan en hem met afbraak en vernietiging van zijn levenswerk dreigen; van een man die op ieder oogenblik bereid is ten koste van wat ook door alles heen te slaan, die geen middenweg meer kent en die, indien het er op aankomt, èn kwaad èn goed gelijkelijk onder de voeten zal loepen om zijn doel te bereiken. De strijd dien hij voert zou grooter, zijn worsteling grootscher kunnen zijn, indien zij een andere werkelijkheid golden dan zijn eigen ongebreidelden trots. Zelden nog maar ontwaart hij een beter ik, maar dàn als een zwakheid waarvoor hij zich schaamt en waar hij snel bij is om haar te verloochenen, om haar schuil te doen gaan achter ruwheid en hardheid. Een zwak oogenblik als toen Jacob over de Missie repte, daarvoor heeft hij duizend verontschuldigingen. En immer zit hij nog met zijn kinderachtigheid, met zijn zwak zoo gezegd voor Julie Charlier, waar hij geen enkele verontschuldiging voor bij de hand heeft; maar dat hij nogal gelaten draagt. Als een pleister op een wonde!
Neen, ze moeten hem niets wijsmaken, ook Jacob niet! Wat die jongen voorheeft is evengoed een domheid als waartoe de anderen gekomen zijn. Voor een klooster deugen de zijnen niet, Jacob evenmin als de rest; van wie zouden zij het hebben? Ze beuren jou niet, had hij later tegen Jacob gezegd om hem te laten merken hoe weinig hij eigenlijk onder den indruk was van diens besluit. Jacob had het pak strooibiljetten, die zijn vader om zijn candidatuur te steunen had laten drukken, vermoffeld en naar aanleiding daarvan had Nicolaas Bonte hem eens duidelijk gezegd
| |
| |
wat hij van een aanstaanden kloosterling verwachtte. In ieder geval meer eerbied voor de ouders en meer onderwerping aan het ouderlijk gezag!
Arme Mensch! Op weg naar het dorp komt hij Marinus de Wachter tegen die uit de Mis komt en hem succes wenscht met zijn candidatuur; iets verder houdt Slot-Marieke hem aan met haar klachten; die hoopt in Nicolaas Bonte eindelijk haar man gevonden te hebben. Als hij in het dorp komt zijn de verkiezingen reeds in vollen gang. Er is een druk heen en weer beweeg van menschen half op hun Zondags en in de herbergen hier en daar heershit er reeds stemming. De Mijn rookt uit al haar schoorsteenen en trekt zich van de gebeurtenissen niets aan. Zelfbewust stapt Nicolaas Bonte den Steenweg over en de Keizer voorbij waar de wethouder Bindels en de boterkoning hun optrek hebben genomen en, zeker van hun stukken, hun paladijnen tracteeren. Even zeker gaat Niscolaas Bonte het raadhuis op om zijn stem uit te brengen. Aan den ingang staat van den eenen kant Koos Weenink en van den anderen kant Jan Sluis met een bord. Het zal er spannen, mijnheer Bonte! zegt Jan Sluis; maar Bonte meent dat het zoo'n vaart niet zal nemen. Van links en rechts wordt hij gegroet en hij voelt zich voornaam. Hij ziet geen sterveling naar de oogen. Wie hem niet hebben wil, moet het maar laten. Wat er gebeuren moest is gedaan, het heeft hem heel wat van zijn goede geld gekost aan drank en propaganda. Nu ja! Het kan beter van een dorp af dan van een schuur, zegt het spreekwoord. Als hij het raadhuis verlaat, stopt de auto van Den Hertog voor zijn voeten en stappen de ingenieur zelf en Grondijs uit om aan hun stemplicht te voldoen. Even later stuift de bekende gele wagen Nicolaas Bonte voorbij en zwenkt hij den grooten weg op. Weer naar Polen of Slowakije, weet men te vertellen, om nòg meer arbeidskrachten; de zooveelste missie reeds! Er zijn er die den heeren die uitstapjes in opdracht van hoofdingenieur Kramer en op algemeene kosten benijden, de menschen die langs den weg staan. Er zijn er, zooals Nicolaas Bonte, die zeggen dat ze hun slaven toch maar vèr moeten gaan halen!
Bonte valt er mee binnen in de Prins. De slavenhandelaars, zegt hij, zijn er weer op uitgetrokken! Hij bestelt een borrel en de waard drinkt er een met hem mee en de waardin zoowaar een met suiker, op den toekomstigen magistraat.
| |
| |
Proficiat alvast, mijnheer Bonte! Ja, die menschen kennen hun wereld! Doch op één been kunnen zij niet loopen en zij nemen een tweede glas. Schols en zijn vrouw hebben hun stem reeds uit Gebracht en ook Arthur, de kellner, die juist met de servet in de deur verschijnt en een grapje vertelt. Maar het is pas tien uur en de dag is nog lang; en Nicolaas Bonte denkt er aan zich even in de zaak te laten zien. Er zijn altijd dingen die niet kunnen blijven liggen. Er is te veel mee gemoeid. Afwerken is voor een zakenman de boodschap! Tot straks, Schols!
Thuis reikt zijn vrouw hem een brief van Karel, juist met de post gekomen. Een brief voor zijn vader ditmaal en niet voor Julie Charlier. Hoelang is die jongen nu al weg? Een week of acht. Na de eerste berichten van goed aankomen en goed gewend zijn, had hij bijna niets van zich laten hooren. Wat zij méér wisten hadden zij uit de brieven van Julie, die er nogal slordig mee was en ze nu eens hier dan weer daar open en bloot liet liggen. Van de dingen die hij uitvoerde was eigenlijk nog geen sprake geweest.
Marie-Cathrien Bonte heeft den brief maar alvast geopend en gelezen, omdat hij van den jongen was, zegt zij, en laat duidelijk merken dat de inhoud haar niet aanstaat.
Wat staat er in? vraagt haar man onverschillig.
Lees maar eens! antwoordt zij droog.
Nicolaas Bonte vouwt den brief open en leest. Geen spier vertrekt op zijn gelaat. Marie-Cathrien staat bij haar vuur en zwijgt. Eindelijk staat haar man op en gaat naar zijn kantoor. Over den inhoud van den brief wordt geen woord gewisseld; maar die wordt door beiden op hun eigen manier verwerkt. Madame Bonte aanvaardt; want het bedrog is te zwaar dan dat zij eenig gerechtvaardigd leedvermaak kan koesteren jegens haar man die zich dan ook nooit laat raden. Nicolaas Bonte weet zich grof bedonderd en trekt het op zijn fatsoen. Verdomme! zegt hij en werpt den brief op zijn bureau. Hij bijt zijn tanden op elkander dat ze kraken en heeft moeite om te slikken. Een knauw méér! Zijn trots is alwéér gefnuikt, maar nog lang niet vleugellam. Vuile kliek! dreigt Nicolaas Bonte met de vuist; maar de kliek is hem te glad af geweest. Zijn beleid leed schipbreuk, zijn branie over de positie van Karel breekt hem op. Vanavond of morgen misschien zal hij hem weer thuis zien. Met de noodige verwijten
| |
| |
natuurlijk dat zijn vader niet uit zijn doppen gekeken heeft en zich door een bende Hollanders in de luren heeft laten leggen voor een dikke tienduizend gulden van zijn goede geld.
Had Nicolaas Bonte reden om verdomme te zeggen, of niet? Heeft hij reden of niet om onheilspellend met zijn oog te zitten trekken op zijn kantoor? Het lot is niet mèt hem, dat blijkt wel! Het heeft het op hem gemunt! Laat Jacob nu niet komen zeggen dat zijn vader het er ook naar gemaakt heeft, laat zijn vrouw wegblijven met haar gezeur van: zie je nu, Nicolaas, ik had het wel gedacht! Indien het lot tegen je is, doe je niets. Maar hij zal het keeren, het weten te temmen als een paard! Met duivel en geweld desnoods! Zijn handen zwellen tot vuisten in zijn broekzakken waarin hij, achterover gelegen in zijn zetelaar, ze diep heeft gestoken. Had hij ze maar eens tusschen zijn knuisten, die godvergeten boeven, hij zou wel met hen klaar komen. Met naar een advocaat loopen schiet je geen steek op nu de bende er met den buit vandoor is - en de een nog kaler-dan-een-kikker dan de ander is als het er op aankomt; onschuldiger ook dan pasgeboren lammeren. Je moet dien kijk van dat gespuis gezien hebben om achteraf te weten met welke onzalige bedriegers je te doen hebt gehad. Iemand die roofmoord heeft gepleegd op zijn vader is bij die nog een fatsoenlijk mensch! Neen! laat niemand nu aan zijn hoofd komen zaniken om hem zijn ongelijk te helpen inzien. Hij hééft het ingezien, en weet dat hij bedrogen is. Maar waarom zou dat een reden zijn om het hoofd niet recht, om het hoofd niet nòg rechter dan ooit, niet kaarsrecht te houden? Nicolaas Bonte zit groot op zijn stoel; niemand zal merken dat hij gekneusd is, niemand zal het hem aanzien, óók zijn vrouw niet. De Mensch die hij blijft heeft geen behoefte aan een noodverband. Hij komt met zichzelf wel klaar, geef maar eens acht!
Julie Charlier loopt door het kantoor naar het magazijn; zij zal hem maar vast proficiat wenschen op voorhand. Nicolaas Bonte schijnt een oogenblik niet goed te beseffen waarmee. Dan herinnert hij zich de verkiezingen en hij glimlacht een beetje bitter. De hand van Julie blijft rustig in de zijne liggen, dan klemt hij er zijn grooten klauw om toe en trekt hij het meisje tot zich. Hij stamelt vreemde woorden; maar zich plotseling van zijn verbijstering herstellend, duwt hij haar met beide handen van zich af; als vuur. Weg! zegt Nicolaas Bonte; niet meer! En het meisje
| |
| |
verdwijnt in het magazijn. Nicolaas Bonte snuift als een dier. Dan richt hij zich op, groot; en rekt hij zijn leden uit dat ze kraken. Zoo! Nu voelt hij zich zooals hij zijn moet: een sterk man, die niet met zich spelen laat; door niemand.
Weg! heeft hij gezegd en hij heeft zijn kinderachtigheid van zich afgezet omdat ze hem kleineerde. Andere motieven had hij niet dan zijn haat tegen alles wat hem vernedert; hij wil tevreden zijn over zichzelf!
Hoor eens, zegt Nicolaas Bonte als de winkeljuffrouw terugkomt uit het magazijn, het is beter dat je heengaat! En hij zegt haar den dienst op, over veertien dagen kan zij gaan of onmiddellijk, indien zij zulks verkiest, met behoud van haar loon. Julie meent dat hij schertst, doch zijn gelaat staat zoo hard als steen en zijn oog trotseert koel haar verwondering. Hij heeft alles gezegd wat hij te zeggen heeft en zij kan er haar conclusies uit trekken. Ze laat den winkel aan Jacob over en gaat zitten uithuilen in den salon. De baas kan hard zijn! zegt zij tegen Marie-Cathrien; en als deze haar man vraagt wat er eigenlijk aan de hand is, antwoordt hij Niets! Hij laat den kop zwarte koffie die zijn vrouw hem gebracht heeft onaangeroerd staan, sluit zijn kantoor en zegt tegen Jacob dat Karel misschien vanavond al thuiskomt. Hij dóet nog slechts en geeft geen reden meer van zijn handelen; en een huis vol vragen en twijfels achterlatend, op welker verklaring het verder niet aankomt, gaat hij rustig en bijna opgelucht de deur uit. Als hij in de Prins komt is het daar reeds druk aan de bittertafel en wordt hij met gejuich en handgeklap ingehaald. Na alles wat hij vanmorgen weer op heeft mogen knappen, voelt hij zich als een bevrijde temidden van het spektakel dat rond hem is opgestaan. Kiezers of niet, roept Nicolaas Bonte de volle gelagkamer in, kiezers of niet, dat kan me niet schelen, drinkt uit! Wie het goed of kwaad met mij meenen, drinkt uit!
En hoog laten zij hem reeds bij voorbaat leven als de behartiger der waarachtige gemeenschapsbelangen, als de man die niemand naar de oogen behoeft te zien, van wien ieder weet dat hij recht door zee weet te gaan en die zonder aanzien des persoons zijn woord zal weten te doen waar het van pas komt. Wanneer het rumoer geluwd is en overal aan de tafels de gesprekken weer op hun gewone manier doorgaan zit Nicolaas Bonte ernstig met zijn oog te trekken tusschen den architect Verwiel en den handelaar
| |
| |
in gedistilleerd Peeters die samen de noodzakelijkheid van verscherpte gemeentelijke bouwverordeningen bepleiten en in de toekomst een meer deskundig opzichter van openbare werken wenschen dan den metselaar Muris. Nicolaas Bonte laat zich door Verwiel in het oor blazen in welke dingen een gemeente, die binnen afzienbaren tijd een der belangrijkste mijncentra zijn zal, zich voor den goeden gang van zaken heeft te respecteeren, en garandeert den architect dat men met goede en uitvoerbare plannen bij hem nooit aan doovemansdeur zal kloppen. Hij zal een open oog voor den vooruitgang toonen en de levensvatbare voorstellen van anderen niet alleen maar zonder naeer doen kelderen omdat zij van de tegenpartij komen. Voor het overige gaat hij zich in woorden nòch in drank te buiten. Het is nog lang eer het avond is en ook de ernstige dingen, die vanmorgen reeds achter hem liggen, geven hem een zin voor nuchterheid die bijna opzien baart na zijn nogal uitbundige entrée. Drinkt uit, zegt hij tegen de anderen en tracteert iedereen die binnenkomt, maar knipt een oog van verstandhouding tegen Arthur die dan weet dat hij hèm passeeren moet. Hij is matiger dan Arthur den laatsten tijd van hem gewoon is, maar hij is royaal. Hij laat de anderen profiteeren. Als hem dunkt dat het goed geweest is, betaalt hij het gelag en maakt aanstalten om op te stappen. Hij moet zich ook inde andere gelegenheden eens laten zien, zegt hij. Daar is niemand die dit zoozeer weet te billijken als de waard uit de Prins zelf; Nicolaas Bonte trekt de helft van de klanten achter zich mee de deur uit naar Germania en van daar naar Modern waar overal, behoudens den een of anderen wereldvreemden vreemdeling, de bezoekers oprijzen om den gevierden candidaat der winkelbuurt te huldigen. In Modern brengt de poelier Claessen, reeds aangeschoten, een wanklank in de algemeene waardeering, wanneer hij opstaat om te beweren dat de candidaat toch eigenlijk maar een domme boer is; doch
niet dommer en ook niet wijzer dan de anderen. En of je nu van de kat of den kater gebeten wordt, redeneert Claessen, dat blijft allemaal één pot nat; en hij brengt onverminderd een heildronk uit op Nicolaas Bonte die - laten we ons maar niets wijsmaken, zegt de poelier - het klappen van de zweep ook wel zal leeren om, juist als alle anderen, van andermans leer riemen te snijden. Bonte is nog nuchter genoeg om die dronkemanstaal te laten voor wat
| |
| |
zij is en ook als de drankhandelaar Peeters het voor Bonte op wil nemen en den poelier afdekselen, weet hij deze te matigen voor het tot woorden komt. Hij betaalt en wil opstappen, zijn vrouw wacht met het eten. Maar zijn kiezers vinden dat een kink in de kabel leggen nu ze pas recht op dreef raken en het toch maar ééns om de vier jaar verkiezing is. Hij laat zich meetronen van het eene restaurant naar het andere en verliest al meer en meer zijn evenwichtigheid. In Modern was het werkmeisje Anneke Briels namens madame Bonte komen vragen of mijnheer Bonte kwam eten en in Riche is het Nico die weten wil of zij nog langer op hem wachten moeten. Neen, dat behoeven ze speciaal vandaag óók niet, boodschapt Nicolaas Bonte. Hij eet in Riche; dat moet de jongen maar aan zijn moeder overbrengen. Zijn vader zet de bloemetjes eens buiten, dat mocht wel voor een keer! En in afwachting van den uitslag hoe hij uit de stembus zal komen zit Nicolaas Bonte met Verwiel en Peeters en den poelier Claessen ten slotte ook nog, die voor zijn kop de aan het spit gebraden haantjes doet, in Riche aan een eten waar je met geen stok overheen komt. Want zóó had Bonte het verlangd; van het beste wat de baas van Riche in zijnen boutiek had, met een duchtig en goed glas wijn er over heen; wat het kostte kon hem niet schelen!
Intusschen kwijten de stemgerechtigden zich van hun taak en het uur breekt langzamerhand aan dat het stemlokaal zal worden gesloten. Baron Isidoor en de freule zijn de laatsten die het raadhuis verlaten en in hun victoria terugkeeren naar het kasteel. De stemopnemers zijn bezig met de telling in het bijzijn van den burgemeester en den wachtmeester Gussenhoven, waarna proces verbaal wordt opgemaakt. Tegen den tijd dat de uitslag bekend gemaakt gaat worden, verschijnt Nicolaas Bonte plotseling met een zwaren aanhang uitgerekend in de Keizer om zijn zegepraal te vieren. Wanneer hij op dat uur het brandpunt der dorpspolitiek binnentreedt heeft hij daar natuurlijk zijn bedoelingen mee! Zooals hij verwacht heeft, heeft heel de oude garde met Van der Schoor aan het hoofd daar dan ook reeds haar optrek genomen en gaat het er warm toe. Zijn komst baart echter minder verwondering dan hij eigenlijk verwacht had; blijkt den minsten indruk zelfs niet te maken op degenen van wie hij het graag gezien had. Als toekomstig magistraat heeft hij zelfs de begroeting
| |
| |
in ontvangst te nemen van den boterkoning Rullens en, alhoewel je niet moet kakelen voor het ei er uit is, de handen te drukken die hem royaal worden toegestoken. Dit alles ondanks de berekeningen van den veearts Liebaert die juist klaargekomen is met het wikken en wegen der kansen en Nicolaas Bonte radicaal heeft doodgedeeld. De zinspeling van den veearts, dat de middenstanders geen kijk op den vooruitgang blijken te bezitten omdat zij den os, dien de boeren reeds lang als een veel te traag en eigenzinnig trekdier hebben afgeschaft, voor hun wagen hebben gespannen is in de hulde van den boterkoning verloren gegaan. In de overvolle gelagkamer worden er edelmoedig plaatsen voor Bonte en zijn aanhang ingeruimd en naar gelang de spanning toeneemt, in welke handen het lot der gemeente zal komen te rusten, bereikt het rumoer er zijn toppunt. Met een half oog houdt Nicolaas Bonte zijn vriend Severinus in de gaten die even rustig en welgemoed als altijd achter zijn glas zit. Het rumoer hindert hem heelemaal niet; de brouwer bezit nog immer de kunst om zich niet drukker te maken dan noodig is over dingen waar geen halve wereld mee gemoeid is, zooals hij dat uitdrukt. Hij gunt Nicolaas Bonte de pret van harte, dat is hem aan te zien. Deze grinnikt zooals altijd wanneer hij niet grijnst. Hij heeft niet te veel en ook genoeg gedronken, hij heeft juist zooveel als noodig is om de dingen niet al te somber en ook niet al te licht te zien. Hij is niet zwijgzaam en evenmin uitbundig. Hij spreekt het woord dat hij zich voorgenomen heeft te spreken precies op dat moment waarop de aanwezigen verwachten dat hij zich zal laten hooren.
Custers, zegt hij, alles wat hier van nu af gedronken zal worden is voor mijn rekening! Het is een gebaar zoo ruim als maar eenigszins kan, maar de bijval die er op volgt stelt hem teleur. Hier en daar alleen gaan met een hoera de glazen omhoog, doch juist diegenen waar hij een oog op houdt trekken er zich niets van aan. Zijn zet is een des te grootere mislukking voor hem naarmate hij ze met zooveel berekening geplaatst heeft. Doch dat slaat hem niet uit het veld. De wapenrusting van Nicolaas Bonte is daartegen bestand, want hij heeft nog andere pijlen op zijn boog.
De stembus kan nu ieder oogenblik gaan spreken. De harmonie verzamelt zich reeds en het wordt drukker in de straten. Wie
| |
| |
eenigszins kan, heeft zijn werk neergegooid en mengt zich in de gebeurtenis van den dag. Eindelijk rukt de harmonie met volle muziek den Steenweg af naar het raadhuis om van daaruit voor de woningen der nieuwe magistraten een marsch te gaan spelen met een kort woord van den voorzitter Hennekens en een lang zal hij leven tot slot. De menschen hebben op de muziek gewacht om hun huizen te verlaten en de straten te vullen. De harmonie waaronder ook Dorus Bonte met de saxofoon, Jacob met de klarinet en Louis met de tuba, trekt met Sambre et Meuse langs de Keizer waar de ramen worden open geworpen. De gansche jeugd gaat dansend de muziek vooraf en een dichte stroom volk golft er achteraan. Alleen Bertus Slangen wordt nu nog gemist, de ompeuze gek met de papieren roos op de borst en den dansenen stok in de hand als een tamboer-majoor! Langzaam strijkt de schemering over de huizen waarin de lampen ontstoken worden en in de verte rond het raadhuis druischt het als op kermis. De muziek en het hoera-geroep zijn niet van de lucht. Nicolaas Bonte zit neer als iemand wien de verkiezing geen enkele verrassing meer kan bereiden, omdat hij de kansen als kaarten in zijn zak heeft. De eerste berichten komen binnen en enkele namen van gekozenen; en dàn de naam van Nicolaas Bonte die een flinke meerderheid van stemmen op zich vereenigde. Er zijn er zeker in de Keizer die hun verwondering kwalijk weten te verdonkeremanen; maar de architect Verwiel staat recht om den man, die zegevierend uit het strijdperk is getreden, geluk te wenschen en de gansche bevolking met hem omdat Verwiel er van overtuigd is dat zij in Nicolaas Bonte een man naar het vertegenwoordigende college heeft afgezonden die een eerlijk en onpartijdig voorstander zal blijken van het ware volksbelang. Daarop krijgen de aanwezigen, met den kastelein Custers aan het hoofd, de machtige maar eenigszins slappe hand te drukken die de gevierde man hun onverschillig toesteekt. De rondborstige veearts erkent dat
geen verrassingen meer mogelijk zijn nu men gezien heeft hoe een koe een haas vangt. En Severinus van der Schoor, wat zegt die?
Ik zal hem die comedie maar besparen, zegt die tegen den oudwethouder Bindels, en blijft rustig op zijn stoel zitten. Zulks ligt trouwens geheel in de lijn van den brouwer die zich boven de politiek waant te staan en gaarne toegeeft er ook geen verstand
| |
| |
van te hebben. Hij amuseert zich best met de drukte die de anderen er over maken en heeft zonder veel moeite zelfs door handgeklap zijn bijval kunnen betuigen met de overtuiging die door Verwiel werd uitgesproken. Ook dàt is aan het scherpe kijken van Nicolaas Bonte evenmin ontgaan als de doodelijke tevredenheid waarop zijn vijand zijn overwinning onthaald heeft; en zelfs in het uur van zijn zegepraal, waarvan hij zich zooveel heeft voorgesteld, moet hij tot de bevinding komen niet opgewassen te zijn tegen dien mensch wiens hand eenmaal in trouw verbond, zoo gedacht, in de zijne lag.
Bonte wordt door zijn vrienden aangemaand dat het tijd wordt om op te stappen. Hij wordt aan zijn woning verwacht voor de serenade. De buren zijn intusschen begonnen den voorgevel in der haast met guirlandes en lampions te behangen. Hij vraagt den waard hoeveel het geweest is, betaalt en stapt met een vernietigenden blik naar Van der Schoor, die deze langs zich heen laat gaan, de deur uit.
De avond hangt grauw boven het dorp waar uit alle huizen de lampen schijnen; met de menschen in groepjes aan de deur en op de hoeken der straten. De lucht zit vol muziek en feest en overal waar Nicolaas Bonte voorbij gaat wordt hij op handgeklap of een: Proficiat, Bonte! onthaald. Als een koning treedt hij zijn woning binnen waar Marie-Cathrien in haar beste kleed en met al haar goud behangen hem al even zegevierend tegemoet treedt. Zij heeft geen woorden genoeg om hem te zeggen hoe trots zij op haar man is; en maakt er al evenmin een geheim van voor de menschen die maar in- en uitloopen als in een bazar, menschen allemaal die het wel verwacht hadden van haar man en zoo. Zij heeft geen handen genoeg om al de gelukwenschen in ontvangst te nemen en ook de bloemen laten niet op zich wachten. Heer-in-den-hoogen-hemel-nog-toe! wie had ooit durven denken dat het zulk een feest voor hen zou worden, en dat haar man en haar zooveel eer zou aangedaan worden? In een regen van confetti staat zij en gevangen in serpentines, en almaar handen zijn het die ze drukt terwijl nog honderden kijkers voor de vensters staan en Nicolaas Bonte vrienden en buren en wie men maar denken kan tracteert in den salon, in het kantoor tot in de keuken toe waar het overal druk en joviaal toegaat. Totdat Nico die overal en nergens is en overal het zijne van hebben
| |
| |
moet zijn vader zeggen komt dat de muziek in aantocht is en deze aan de deur moet verschijnen waar de lui om hem roepen. En even maakt Nicolaas Bonte er een grapje van als hij, zoodat allen het zien kunnen, zijn vrouw snaaks in de wang knijpt en Marie-Cathrien aan den arm neemt. Maar als hij zich op den drempel vertoont staat hij daar weer waardig en groot, met de kin tusschen den vadermoorder geklemd als een schoolmeester, aan den arm van Marie-Cathrien, die - hoe kan ze het verhelpen? - met de heupen een beetje meedeint op de aanrukkende muziek. Het is nu de gansche jeugd niet alleen meer, maar de geheele bevolking, zou men zeggen, die met lampions en fakkels voor de harmonie trekt en als op commando twee dichte dringende en juichende hagen van menschen vormt waartusschen de muziek met het voltallig bestuur aan het hoofd voor den winkel van Nicolaas Bonte en Zonen postvat. Voorop staat Jacob met de soloklarinet voor zijn vader te spelen; Marie-Cathrien wijst overgelukkig haar man op den jongen; maar als zij daarna een beetje naar achteren Dorus en heel achteraan ook nog Louis met de tuba ontdekt, begint het haar een beetje voor de oogen te draaien en moet zij ineens naar haar tranen grijpen. Zij slaat er een figuur mee, dat voelt zij. Daarom maakt zij zich los uit den arm van haar man en dringt zich door de bezoekers heen naar achteren, naar de keuken. Daar staat zij met het hoofd tegen den muur, met de hand aan de aanrecht de oogen te betten in den handdoek. Zij hoort de muziek spelen als een orkaan en daarna den voorzitter Hennekens die spreekt in naam van de muzikanten; waarna tromgeroffel en bijval. Haar man neemt het woord, hij zegt dat hij zich het vertrouwen dat zij in hem gesteld hebben zal waardig maken en hij dankt voor de hulde, voor alles! Hij maakt het kort en goed. Een eindeloos gejubel is het antwoord; en dan nog een lang zal hij leven door de harmonie gespeeld en door honderden meegezongen den flonkerenden sterrennacht in tot slot.
Maar dan wordt het plotseling veel te stil voor den winkel van Nicolaas Bonte; het volk is als op een gegeven teeken uit elkaar gestroomd; het bestuur houdt de koppen bijeen gestoken en tusschen de muzikanten, die hun instrumenten uitblazen, wordt druk gemompeld. In een oogwenk staat heel de Raadhuisstraat vol groepjes doodernstige menschen. Nicolaas Bonte staat nog altijd plech
| |
| |
tig op zijn drempel te knikken naar de betoogers die reeds lang geen aandacht meer aan hem schenken. Dan komt de voorzitter Hennekens op hem af die hem uit den droom helpt en mededeelt wat de menschen bezig houdt. Er moet iets met ingenieur Den Hertog en den bedrijfsleider Grondijs gebeurd zijn, zegt deze. Meer weet hij er nog niet van. Even later weet Schols uit de Prins, die de Mijn heeft opgebeld, mede te deelen dat Den Hertog met zijn wagen verongelukt is. Toen hij bij Bingen voor een hooiwagen moest uitwijken, is de ingenieur in volle vaart tegen een boom opgevlogen en met ingedrukten borstkas dood achter het stuurrad uit gehaald. Dat is de domper op het feest, het einde van muziek en drukte en het slot van den dag.
Nicolaas Bonte sluit de deur. Als hij in de keuken komt ziet hij zijn vrouw niet betraande oogen aan tafel zitten. Wat nu weer? snauwt de Mensch; doch zonder haar antwoord af te wachten vraagt hij Nico: waar is Julie Charlier?
Met Karel de lucht op, zegt deze.
Zoo, met Karel! bromt Nicolaas Bonte; nog veertien dagen dan kan zij voorgoed de lucht op, voegt hij er aan toe, en zit dan voor hij naar bed gaat nog een tijd lang grimmig voor zich uit te turen op zijn kantoor.
|
|