| |
| |
| |
XIII
Overal waar menschen samen leven staan engelen en duivelen als toeschouwers in een grooten kring rond de kleinere of grootere tafereelen waarmede de menschelijke comedie over de geheele wereld voortgaat zich te voltooien.
Een parochie is een bont spectakel waar al deze wezens weer op honderden plaatsen tegelijk druk in de weer zijn tusschen vier muren en met een dak boven het hoofd tegen regen, hitte en koude.
Daar wordt veel meer afgehandeld dan in een kroniek kan worden samengevat!
Dag en nacht gaat het spel bijna overal door, 's avonds wordt de lamp er bij ontstoken en 's nachts waakt de pit bij de ledikanten waarin geleden, gestorven wordt en gebaard.
Eens op een nacht heeft de kronist door een venster een kaars op een kandelaar zien branden tusschen twee gezichten die naar elkander grijnsden als tijgers.
Dante's Inferno heeft hem niet dieper in de menschelijke ziel doen kijken dan die hel! Over de engelen die soms met wimpels en banieren rond een sterfbed staan te wachten, als een processie die gereed staat om uit te trekken, vertelt hij op het einde van dit hoofdstuk misschien iets.
Terwijl het godsdienstig leven in de parochie bloeit, naar men beweert, en er zich bijna week voor week een bedrijf blijft toevoegen aan het drama Nicolaas Bonte en Zonen, houdt Klaasje Weenink niet op om het Heilig Doopsel te vragen. Het is en blijft een ingewikkelde geschiedenis met dat meisje sedert Geert Snelder, die zich aan godsdienst zoo goed als niets gelegen laat liggen, in haar leven is getreden. Godsdienst is voor hem niet veel meer dan beton, dat je noodig kunt hebben en ook missen kunt. Die er voor staan moeten godsdienst uitoefenen om anderen die hem noodig hebben te kunnen gerieven. Geert Snelder heeft geen godsdienst noodig, het leven gaat ook zóó en heel wat gemakkelijker zonder dien ballast. Maar zijn meisje blijkt dien wèl noodig te hebben en haar kan men niet gerieven omdat zij met Geert Snelder aan den arm loopt en hem niet loslaat. De Kerk verbiedt het gemengde huwelijk, maar laat Klaasje Weenink vrij. Klaasje kan kiezen of deelen. Maar de Kerk van haar kant be- | |
| |
houdt zich dan ook de vrijheid voor aan Klaasje Weenink te weigeren wat dat meisje van haar vraagt. Het is Klaasje tot in den treure bijgebracht! Zij heeft begrip genoeg voor het standpunt der Kerk en billijkt het. Maar haar eigen standpunt geeft zij niet prijs, zij hoopt dat een wonder uitkomst zal brengen.
Zij draait Onzen Lieven Heer de duimschroeven aan!
Het is intusschen niet onwaarschijnlijk dat mijnheer Lumens dezelfde verwachtingen koestert als Klaasje. Zijn wantrouwen jegens haar is gesmolten als sneeuw in de zon, vermoedelijk door de getuigenissen van godsdienst-ijver die zuster Veronica niet ophoudt van Klaasje te geven en waarmee zij heete kolen op zijn hoofd blijft stapelen. Het kan ook zijn dat ze hem door haar vormen van ruige openhartigheid voor zich heeft weten in te palmen. Zuster Hildegardis neemt den schijn aan van een troef achter te houden en Reinout Eussen heeft zijn Klaartje verboden nog zoo erg druk met Klaasje te zijn. Maar die meent dan ook dat zijn kinderen het beste in de watten bewaard worden, zegt mijnheer Lumens. Kapelaan Odekerke doet er zijn mond niet over open, alhoewel zijn pastoor niets liever zou hebben dan dat hij zich over het geval uitsprak. Mijnheer Odekerke spreekt zich den laatsten tijd steeds minder voor zijn pastoor uit, meent die. Hij kan er soms over zitten dubben, vooral nu hij na een paar onhandigheden in zijn ministerie zijn kop gestooten heeft en hij alweer veel van zijn eerste vaart heeft ingeboet.
Een paar goedbedoelde maar nogal scherp geplaatste opmerkingen van zijn kapelaan hebben hem bovendien achterdochtig gemaakt over diens ware gezindheid jegens hem; hij vreest door hem niet voor ernstig genomen te worden en lacht dan ook lang zoo hartelijk niet meer als hij door hem op zijn nummer gezet wordt. Ik val hem al hoe langer hoe meer tegen, meent hij, en niet zonder reden! De bisschop had dat grapje dan ook niet uit moeten halen. Kon hij zelf nog maar zoo ruiterlijk met alles voor den dag komen als vroeger! Erik, zou hij hem dan zeggen, het moet nu maar eens uit zijn met dat verstoppertje spelen tusschen ons. Dat monseigneur die zet gedaan heeft om jou wat nederiger en mij wat ijdeler te maken, kan ik ook niet helpen. Je zit er mee Erik, maar laat me in Godsnaam niet in den steek.
Maar mijnheer Lumens komt er niet toe, blijft van zijn hart een moordkuil maken. Paulus Lumens zit weer met een probleem -
| |
| |
het ergste wat hem overkomen kan! - en met welk een kiesch probleem zit hij nu! En mijnheer Odekerke die onverdroten zijn weg gaat is nog altijd de egoïst, zoo men wil, die om de negen en negentig anderen het ééne schaap in de wildernis vergeet - al is dat schaap dan ook zijn pastoor!
Mijnheer Odekerke keert door de groene avondschemering van Thuis-Best huiswaarts. De avondwolken zijn langzaam verrafeld tot lange veeren van pauweblauw en roze vlammen. In de kolonie heeft hij vernomen dat Klaasje Weenink op eigen gelegenheid den dienst bij Grondijs verlaten heeft. Niemand weet waarom, maar mijnheer Odekerke vermoedt opeens onraad. Geert Snelder is eenige dagen geleden met zijn maatschappij naar Wijk-bij-Duurstede vertrokken, had Den Hertog hem gezegd, het werk was klaar. In plaats van naar zijn woning gaat de kapelaan, die zich in dit geval door zijn sterke intuïtie laat leiden, naar de zusters. Hij weet eigenlijk niet waarom. Zuster Hildegardis, naar wie hij vraagt, is in de spreekkamer bij Klaasje Weenink. Het meisje straalt. Haar vrijer is vertrokken, maar als zij gedoopt is gaat zij hem achterna en dan trouwen zij! Zij heeft bij Grondijs den dienst verlaten om zich bij de zusters voor te bereiden op de groote gebeurtenis van het Heilig Doopsel en zij vraagt de zuster opnieuw om haar kamertje onder de pannen van het klooster. Zuster Hildegardis moet er natuurlijk eerst met moeder overste over spreken. Deze vraagt op haar beurt mijnheer Odekerke wat zij doen moet. De kapelaan adviseert om eerst den raad in te winnen van mijnheer pastoor. Klaasje Weenink heeft een getuigschrift van ouderling Grondijs in den zak waarin deze zegt dat zij zeer goed voldaan en uit eigen beweging den dienst verlaten heeft. Dit blijkt dus te kloppen met haar verlangen om zich in een katholieke omgeving rustig op haar Doopsel voor te kunnen bereiden.
De gang naar de doopvont is toch al zoo kort bij wat daarachter ligt, zegt Klaasje, dat je er wel even stil bij mag blijven staan! Zij kon evenwel niet genoeg doordrongen worden van den aard en de zwaarte der verplichtingen die zij op zich neemt, waarschuwt mijnheer Odekerke zuster Hildegardis, verplichtingen die niet voor Klaasje Weenink alleen paradoxaal afsteken bij het schriftwoord: Mijn last is licht en mijn juk is zoet.
| |
| |
Moeder Oda zelf maakt zich op om den pastoor te gaan raadplegen. Deze is er van overtuigd, dat na alles wat zij te zien heeft gegeven, Klaasje Weenink ernst zal maken met haar verplichtingen en daar mijnheer Odekerke, naar het zeggen van moeder Oda, haar met deze zaak naar hem heeft verwezen, adviseert pastoor Lumens het meisje onderdak te verschaffen. Ook al omdat hare geschiedenis geen eeuwigheid meer zou duren en het opnemen van bannelingen nog altijd een werk van barmhartigheid was, waar barmhartige zusters toch zeker niet langsheen konden. Tevens drukt hij moeder Oda op het hart om het zuster Veronica nog eens ernstig duidelijk te maken dat deze, met haar vriendschap voor Klaasje Weenink, de genade wèl in de hand mag werken maar haar nimmer vervangen. Suiker is goed, zou ik haar willen duidelijk maken, zegt mijnheer Lumens met zichtbare zelfvoldoening over zijn gezond realisme, suiker is goed, zuster, maar waar hij het zout vervangt, verbruit hij de brij!
Als moeder Oda thuis komt, blijkt het dat ook zuster Hildegardis het voor en tegen der opname met den kapelaan heeft besproken; en de aarzelende houding van mijnheer Odekerke gevoegd bij de bedenkingen van zuster Hildegardis doen moeder Oda een slag om den arm houden. En Klaasje Weenink gaat voor den zooveelsten keer gelaten bij haar ouders in de kolonie aankloppen om onderdak. Wonder boven wonder wordt zij ditmaal opgenomen zonder dat haar entree haar met stompen en trappen betaald wordt gezet. Over de bedoelingen der ouders, van haar vader vooral, tast men in het duister daar niemand eenige reden heeft te verwachten dat zij opeens van zienswijze veranderd zijn jegens hun dochter. Koos Weenink gaat immers onverminderd door colportagewerk te verrichten voor de Dageraad en het donkere Zuiden te verlichten dat reeds bezig was zijn eigen dochter in de strikken van middeleeuwsche vooroordeelen te vangen. Geregeld brengt Reinout Eussen of Jan Sluis de schandelijke pamfletten, waarop de gansche bevolking bijna iederen Zaterdagnacht getracteerd wordt, bij kapelaan Odekerke. De laster en het bederf die gezaaid worden zijn inmiddels van het ergste en gemeenste soort dat men zich denken kan en er is geen enkele wet die ons daartegen een middel in de hand geeft, klaagt mijnheer Odekerke in zijn dagboek, waaruit wij het verdere verloop der geschiedenis van Klaasje Weenink lichten. Hij schrijft:
| |
| |
- Klaasje Weenink heeft haar hart bij zuster Veronica uitgestort en vreest door haar minnaar verlaten te zijn. Reeds enkele weken tenminste heeft zij toeten noch blazen van hem gehoord. Haar eigen brieven komen terug als onbestelbaar. Het meisje is radeloos en volgens zeggen der zuster maakt zij een zeer vermoeiden indruk. Het schijnt dat zij haar brood thuis niet in ledigheid eet. De geschiedenis van Klaasje Weenink intrigeert me meer dan ik zelf wil weten, er is een element in waaraan ik niet voorbij kan. Het zou me echter moeilijk vallen dat precies te bepalen. Genade?
- Klaasje Weenink heeft een bezoek gebracht op de pastorie en den pastoor het mes op de keel gezet om, nu ze van haar vrijer af is, den dag van haar Doopsel vastgesteld te krijgen. Zij is met een zekere hooghartigheid over haar verdriet en teleurstelling heen gestapt. Het blijft evenwel moeilijk te peilen wat eigenlijk het middelpunt van haar wereld en verlangens is. Bij haar bijna rauwe naarbuitengekeerdheid en zinnelijken aanleg openbaart zij een onmiskenbaren trek naar het hoogere die den pastoor imponeert. Zij is een raadsel welks oplossing men voorloopig maar aan de genade moet overlaten, dunkt me.
- Van wat er bij Weenink is voorgevallen, wist men mij het haarfijne niet te vertellen. De kolonie is weer eens in rep en roer geweest. Zooveel is zeker dat Koos Weenink zijn dochter letterlijk de deur uit heeft getrapt; tenminste naar het zeggen der buren die haar deerlijk toegetakeld op straat hebben opgeraapt en het gebeurde bij de politie aangegeven hebben.
- Klaasje Weenink ligt met zware inwendige kneuzingen bij de zusters te bed en vraagt met aandrang om gedoopt te worden. De zusters die de robuuste heldhaftigheid bewonderen waarmede het meisje voor haar overtuiging is opgekomen, zijn het er bijna onverdeeld over eens dat zij er meer dan ooit recht op heeft en doen mij langs omwegen - de typische wegen van vele nonnen - gevoelen dat ze mijn aarzelende houding, waardoor ik de beslissingen van den pastoor in den weg zou staan, (nota bene!) misduiden. Het is waar dat mijn pastoor me ook in deze kwestie méér naar de oogen ziet dan me lief is. Het is evenwel aan hem om den knoop door te hakken en niet aan mij daar ik slechts zijdelings in deze zaak ben betrokken. In deze geschiedenis is er echter iets waarover ik met mezelf maar niet in het reine kan
| |
| |
geraken en toch zou ik, wanneer het van mij afhing, haar Doopsel geen uur langer durven uitstellen dan noodig is. Toch ligt Klaasje Weenink me te zegevierend in haar bed, anders dan men van een echte martelares, waarvoor de zusters en de pastoor zeker haar houden, verwachten zou. Het geval is te subjectief en te vol subtiele gevoelstonen dan dat men er elders over om raad kan gaan, want het is een heele vraag voor mij in hoever ik gerechtigd ben door mijn houding te beletten wat het gezond verstand eigenlijk voorhoudt en waarvoor de publieke opinie ook reeds hier en daar opkomt.
- Mijnheer pastoor heeft me onrechtstreeks te verstaan gegeven dat hij, mede voor den aandrang der zusters en voor de publieke opinie, die zich in den persoon van Jan Sluis met de zaak van Klaasje Weenink is gaan bemoeien, zal moeten zwichten. Wanneer mijn pastoor mijn oordeel zou vragen, wat hij schroomvallig vermijdt, zou ik hem zeggen den knoop maar spoedig ten gunste van Klaasje Weenink door te hakken. Dat ik nog schroomvalliger vermijd hem mijn oordeel op te dringen, is mijn goed recht. Ik kan niet anders! Hij is reeds verder gegaan dan hij voor zichzelf weet te billijken, dunkt me, en heeft reeds naar een peter en meter voor Klaasje omgezien, naar ik hoor.
- Klaasje Weenink is in zooverre van haar kneuzingen hersteld dat zij reeds kleine huishoudelijke bezigheden kan verrichten voor de zusters bij wie zij blijven kan tot na haar Doopsel, dat op daags voor Maria Hemelvaart is vastgesteld. Gisteren had ze mij blijkbaar opgewacht toen ik van den catechismus in de meisjesschool kwam. Zij keek me zoo uitdagend aan als zij dat kan en vroeg me op den man af, waarom ik haar Doopsel zoo lang had tegen gehouden? Ik heb haar geantwoord, dat alles zijn tijd moet duren. Het was een uitvlucht van me, want gesteld dat het ooit mijn bedoeling geweest was haar rechtstreeks tegen te werken en ik haar verantwoording verschuldigd was, zou ik toch nog moeilijk met reden hebben kunnen omkleeden waarvoor ik tot nog toe amper woorden vind. Met antipathie, zooals mij verweten wordt, heeft dat niets te maken. Het is zeker dat ik ruimer adem nu de kogel eindelijk door de kerk is!
- Mijn pastoor heeft mij met een zekere beklemming, docht mij, laten weten dat hij bij het bisdom het noodige verlof heeft aangevraagd tot het doopen van een volwassene vereischt en in
| |
| |
geweten getuigd heeft dat de godsdienstige kennis en de overige in- en uitwendige gesteltenissen van Klaasje Weenink de moreele zekerheid waarborgen voor een oprecht christelijk leven volgens de voorschriften van onze moeder de Heilige Kerk.
- Sedert ik mijn intuïtie totaal heb uitgesloten en ik me gedwongen heb in de geschiedenis Klaasje Weenink een onpersoonlijke houding aan te nemen, schijnt het meisje me deze verandering ten goede te willen vergelden door een vriendelijkheid die ik niet minder overdreven vind dan de gemoedelijkheid waarvan mijn pastoor nu opeens weer jegens mij blijk geeft. Toen ik Klaasje Weenink gisteren in het voorbijgaan geluk wenschte met haar aanstaande Doopsel, greep zij in een onbeheerschte opwelling plotseling mijn hand en drukte zij er een kus op zóó brandend dat ik er meer dan een psychische pijn van gevoelde. Ik heb nooit geweten dat een mensch zoo electrisch geladen kon zijn!
- De zusters zeggen dat Klaasje Weenink al meer en meer haar wereldsche geneigdheden aflegt, en dat verontrust me een beetje. Zij is zoo geheel en al gemaakt om van de wereld te zijn. Haar houding is nog immer even uitdagend en haar oogen stralen veel te vermetel! Het doopwater behoeft het vuur niet te blusschen, maar het mocht er wat door getemperd worden. Zij maakt waarlijk den indruk van doorloopend in brand te staan! Is het haar groote, weelderige gezondheid die mij, tengerling, den schrik soms op het lijf jaagt? Alles echter is goed, wat niet slecht is!
- Bij al haar zin voor het goede en ijver in het geestelijke, waaraan ik niet meer twijfel, blijft zij een ontstellend gemis aan beschaving en zin voor verhoudingen openbaren. Veel in haar is te verontschuldigen door de omstandigheden waarin zij is opgegroeid. Uiterste armoede en een verwilderd bestaan in de venen zijn wel de minst mogelijke voorwaarden om tot de voornaamheid van een echt christelijke beschaving te geraken!
- Stellig als gevolg nog van haar ondergane mishandeling is Klaasje Weenink lichamelijk nog niet wat ze zijn moet, zeggen de zusters, in wie opeens alle moederlijke instincten ontwaakt schijnen te zijn. Herhaaldelijk gebeurt het dat haar troetelkind zich, vooral in de kapel, onwel begint te voelen en door de zusters in bed gestopt moet worden. Een zekere matheid is over haar gekomen, maar haar oogen verliezen niets van het oude vuur,
| |
| |
integendeel! Mijnheer pastoor heeft den zusters den raad gegeven dokter Versterren te raadplegen, doch zij hebben alle hoop dat de toestand van Klaasje spoedig verbeteren zal, daar haar eetlust doorloopend zeer normaal is.
Ook ingenieur Den Hertog en Miete van der Schoor, die door mijnheer pastoor zijn aangezocht om als peter en meter van Klaasje Weenink te fungeeren, blijken niet gerust te zijn over den gezondheidstoestand van het meisje dat alle moeite doet om niet te klagen en haar toestand onveranderd rooskleurig in blijft zien. Haar gelaatsuitdrukking vertrekt onder een duidelijke oververmoeidheid of inzinking van krachten die soms als een schaduw over haar heenglijdt. Den Hertog die het niet verantwoord vond dat lijdelijk te blijven aanzien, heeft tegen de goede maar domme bedoelingen der zusters in, den dokter gewaarschuwd.
Bij de zusters is Holland in last en vooral zuster Veronica is er totaal van in de war.
Want onmiddellijk na het geneeskundig onderzoek heeft dokter Versterren de zusters verwittigd dat Klaasje Weenink eigenlijk in een inrichting voor ongehuwde moeders thuishoort. Het meisje echter zou het verschrikkelijk vinden haar weldoeners op nog grootere onkosten te jagen; ook zou zij haar kamertje niet graag verlaten en om zoo weinig mogelijk opspraak naar buiten te maken vooral, hebben de zusters resoluut besloten den kruisweg met Klaasje Weenink ten einde toe te gaan.
Den Hertog heeft zich via de Betonmaatschappij in verbinding met Geert Snelder gesteld, door wien het meisje bedrogen beweert te zijn.
Haar geschiedenis krijgt een dramatischer verloop dan men had durven vermoeden.
Alles is tot nog toe in de grootste stilte verhandeld geworden en de geheimhouding voldoende verzekerd tenzij Koos Weenink, die door Den Hertog van een en ander op de hoogte gebracht is, er een straatschandaal van maakt.
- Geert Snelder werpt alle verantwoordelijkheid van zich af en beweert met Klaasje Weenink niets te maken te hebben gehad, een wraakroepende onverschilligheid waartegen men, volgens dokter Versterren, practisch machteloos staat en die de kans vernietigt om het kind door een huwelijk te wettigen. Het ligt geheel in Klaasje's aard dat zij zich minder gesmaad en geschand
| |
| |
vlekt acht dan men van een ander in de gegeven omstandigheden verwachten zou en droomerig opgaat in een dweepende verwachting. Zij heeft haar verlangen aan moeder Oda te kennen gegeven om samen met het kind gedoopt te worden.
Dat zijn dan twee vliegen in één klap, moeder! had zij er met fierheid aan toegevoegd.
- De ernst waarmee de dokter haar verzekert dat zij zich op een moeilijke verlossing kan voorbereiden, schijnt haar al even koud te laten als haar materieele toekomst daarna. Zij behoudt haar verrukten glimlach over het dubbele wonder van de doopgenade en het kind dat in haar rijpt en dat haar stiller maakt en soms broos als albast doet schijnen, zoodat moeder Oda, die haar bijstaat als verpleegster, zich meer en meer gaat verwonderen over haar patiënte die, zonder vraag of klacht hoegenaamd, in haar ledikant ligt met de oogen vol brand en visioen; als een heilige!
- Het zijn Den Hertog en zijn verloofde die haar geregeld bezoeken en mij op de hoogte houden van den eigenaardigen ommekeer die zich in Klaasje Weenink blijkt te voltrekken. Ik heb waarlijk moeite moeten doen om voor hen te verbergen hoe gering ik die geestelijke gedaanteverwisseling van Klaasje aansla en ik heb er een boek over zielszieken op nageslagen en mij een beetje verdiept in het hoofdstuk hysterie.
- Het kan zijn dat mijn vooroordeel me verblindt en ik, in tegenstelling met mijn pastoor en moeder Oda, het meisje in een ander of kwader licht zie dan zij verdient. Haar stemming schijnt in ieder geval bizonder te zijn en volgens zeggen van dokter Versterren in geen enkele vergelijking te komen met welk ziektebeeld ook. Haar geest moet bizonder helder en rustig zijn, haar toon zeer gelaten en aanvaardend en ondanks haar pijnen, die soms hevig moeten zijn, wijkt een gelukkig en goedkeurend lachen niet meer van haar gezicht. God de Heere wil niet dat ik alleen in den hemel aankom, zou zij moeder Oda onlangs gezegd hebben, maar met een engel dien ik uit het slijk der wereld heb opgeraapt.
- Mijn onverschilligheid of terughoudendheid schijnen Den Hertog en Miete zelfs te irriteeren die om den anderen dag een bezoek op het zolderkamertje brengen; Den Hertog raakt er telkens zijn gewone nuchterheid kwijt en ofschoon ik niet begrijp waarom ik zijn bewondering zou deelen, heb ik eigenlijk ook
| |
| |
weer geen bepaalde reden om het niet te doen. De zin bekruipt me om zelf eens te gaan kijken wat er aan de hand is. Uit niets echter blijkt dat ze van mijn belangstelling (zeg: nieuwsgierigheid) gediend is. Zij vraagt naar niets en naar niemand, vervuld als zij is van de dingen die in haar omgaan: de genade en het kind. Het is zeker dat God soms langs zeer ongewone wegen een ziel kan voeren naar haar bestemming.
- Ondanks de vlekken die zich op haar gelaat afteekenen en vooral haar voorhoofd tot onder de haarwortels toe ontsieren, moet haar gezicht soms een méér dan natuurlijke schoonheid openbaren!
Uit deze en dergelijke mededeelingen die mij gedaan worden blijkt duidelijk alleen dit: dat allen die haar nabijkomen zonder uitzondering onder de bekoring raken van een verhelderde en zich louterende menschelijkheid; van een eenvoud en zuiverheid van denken waaraan ook de meest achterdochtigen, zooals dokter Versterren en zuster Hildegardis, niet ontkomen.
- Ik vind het minstens vreemd hoe weinig Klaasje Weenink zich bekommert om de schaduw die over haar aanstaande moederschap hangt. En nog vreemder vind ik het dat menschen - mijn pastoor en moeder Oda niet uitgezonderd - die allen nogal prijs stellen op eer en deugd, geheel en al verzoend blijken te zijn met die schaduw en haar niet eens meer zien. Het kan zijn nut hebben in de gegeven omstandigheden de voorgeschiedenis niet geheel en al uit het oog te verliezen, al blijken de bewonderaars van Klaasje Weenink reeds een heel eind op weg om dat wel te doen. Ik ben immer nogal huiverig geweest voor zaligverklaringen gedurende het leven, al begin ik me met de rol van advocaat van den duivel, waartoe mijn mentaliteit me heeft voorbeschikt en die me meer bij toeval in dit proces werd toegewezen, al hoe langer hoe minder op mijn gemak te gevoelen.
- Met ingenieur Den Hertog en dokter Versterren samen heb ik Klaasje Weenink bezocht in de hoop dat daarmee voor mij het geval voorgoed van de baan zou wezen. Ik zag een naar het uiterlijk vrij welvarende vrouwspersoon met eenig zelfbehagen, scheen het mij, in de sneeuwwitte kussens liggen en als een kind door de zusters en iedereen vertroeteld. Ik kan niet anders zeggen dan dat de vereering van al die menschen die haar bezoeken - door dokter Versterren zelfs wordt zij op de handen gedragen! -
| |
| |
mij tegen de borst stuit. Wáár is, dat het woeste vuur harer blikken zich getemperd heeft tot een bijna bedroefde klaarte en haar uitdagend kijken tot een droomerig en behoedzaam alhoewel nog altijd behaagziek zinnen.
Ik had het gevoel dat mijn aanwezigheid haar hinderde en heb het kort gemaakt.
Ten afscheid rustte haar hand even sidderend in de mijne. Even later moet zij plotseling in snikken en tranen zijn uitgebroken, zonder dat zij daar evenwel eenige verklaring van gaf. Aan den dokter echter die meende dat haar weeën begonnen waren, moet zij later heel haar leven hebben opgebiecht. Deze dan ook, toen hij me in korte woorden mededeelde waar ik mijn nut mee zou kunnen doen, heeft mij doen huiveren.
Méér wensch ik er niet van te zeggen!
- Om op alles voorbereid te zijn is Klaasje in der haast door den pastoor gedoopt geworden. Haar krampen zijn verschrikkelijk, naar verluidt, maar moedig smoort zij haar kreten door haar tanden vast te bijten in het scapulier van moeder Oda. Op het kamertje onder de pannen speelt zich heel wat af, terwijl de zusters zich in de kapel aflossen om ononderbroken voor Klaasje te bidden. De geschiedenis van het meisje loopt dezen nacht naar een beslissend einde. Ik moet bekennen dat ik lang niet meer met zooveel aandrang gebeden heb als voor déze ziel en moet daaruit besluiten dat Klaasje Weenink dan ook nog voor mij een beteekenis gekregen heeft waarop ik me niet verwacht had.
- De dood is soms barmhartiger dan het leven, heeft moeder Oda tot de zusters gezegd toen zij na een nacht van worsteling in bloed en tranen de oogen van Klaasje Weenink gesloten had. Want ondanks alle voorzorgsmaatregelen is Klaasje, na een dood kind ter wereld gebracht te hebben, onder de handen van twee geneesheeren bezweken. Allen staan nu verslagen bij haar lijk.
- Koos Weenink, die van een en ander verwittigd is geworden door Den Hertog, is met zijn vrouw aan de deur van het klooster verschenen en heeft van daaruit de lijken opgeëischt van moeder en kind.
Dokter Versterren echter schijnt hem van zijn aanmatiging genezen te hebben.
De kameraden gaan intusschen van deur tot deur om bijdragen
| |
| |
voor kransen, bloemen enz. De betooging evenwel die zij van de begrafenis willen maken, zal niet doorgaan.
- In de groote spreekkamer van het klooster ligt Klaasje Weenink opgebaard. Veel zegevierender nu nog, met het kind in de armen. Een kind met een pop!
Koos Weenink heeft zich zelfs niet ontzien de onuitsprekelijke rust van zijn dochter door een vloek te ontwijden, zijn vrouw evenwel heeft sprakeloos de handen der zusters gedrukt die ononderbroken bij Klaasje waken zoolang zij boven aarde staat.
- Moeder Oda heeft de kameraden van Koos Weenink den wind uit de zeilen genomen. Klaasje Weenink is een der onzen geworden, heeft zij gezegd, en wij laten onze zuster nooit meer van hier gaan!
- Klaasje is vanmorgen op het kleine kloosterkerkhof begraven geworden en slaapt met haar kind aan den voet van een eenvoudig kruisje door peter en meter geschonken. Klaartje Eussen heeft een krans gelegd.
En hiermede eindigt de geschiedenis van Klaasje Weenink die bij haar Heilig Doopsel de namen van Clara Maria Magdalena kreeg.
|
|