| |
| |
| |
XII
Dan maar naar de Koel, heeft Dorus Bonte gezegd; en kan het niet bovengronds dan maar onderin!
Hij ligt ergens in Waterval in den kost en trekt nu geregeld welgemoed met zijn pungel op den rug naar de Mijn. Nadat hij er lucht van gekregen had dat Jacob en Karel, die dien morgen nog eens per uitzondering den wagen had willen rijden omdat zijn vader noodzakelijk in het dorp moest zijn, door de controleurs waren aangehouden, had hij onmiddellijk zijn biezen gepakt en met zijn vader gebroken. Voor hij er tusschen uit was gegaan had hij Lambert en Peter nog aangeraden de heele schuld maar op zìjn rug te schuiven, en dat hadden ze dan ook trouw gedaan en met een vlekkeloos geweten den storm van hun vader over zich heen laten gaan die, behalve dat hij de schande had, nog grof zou mogen boeten bovendien.
Een ongeluk echter komt maar zelden alleen!
De eene slag was gevolgd op den andere toen uit vrees voor verdere besmetting, het geheele koevee op hoog bevel was afgeslacht moeten worden. Nadat de destructor uit de Hondskerk was weggereden, was Lambert en Peter het heen en weer aan het lijf gekomen; ze hadden het in huis niet meer uit kunnen houden vanwege het gesakker van den oude dat maar niet tot bedaren kwam, en in de stallen niet meer vanwege de mistroostigheid die je er opdeed. De eerste dagen hadden zij hun leegen tijd nog zooveel mogelijk kapot kunnen krijgen met kaarten en daarna met den ontsmettingsdienst, maar toen die weg was hadden zij maar weer voor spek en boonen rondgeloopen als de paarden verzorgd waren. Omdat hun vader voor langen tijd het melkventen per proces verbaal verboden geworden was en deze er dus voorshands ook niet aan dacht om nieuw melkvee aan te schaffen, zelfs de paarden van de hand wilde doen, hadden zij de koppen bij elkander gestoken en raad geschaft.
Lambert was op een avond met den directeur Rullens van de Coöperatieve gaan praten en het was hem gelukt van dezen een melkwagen los te krijgen waarmee hij op een ruime provisie langs de klanten van zijn vader kon rijden.
Het zou voor deze wel een bittere pil zijn, maar alla!
Peter van zijn kant had een plaats gezocht bij een boer in Streit- | |
| |
hagen maar was, omdat die zoo weinig aan loon uitdeed en hoegenaamd geen uitzichten bood, door toedoen van een broer van zijn meisje boven op de Mijn terecht gekomen.
Hoeveel storm dat alles intusschen in de Raadhuisstraat had doen opgaan is met geen pen te beschrijven! Het moest den jongens van Bonte evenwel nagegeven worden, dat ze niet te lui waren om aan te pakken en dat ze zich spoedig in alles wisten te schikken. Alleen uit Jacob, daar scheen na alles wat er was voorgevallen, de troef zoowat uit te zijn; die liep als een stuk hout over straat, die jongen droeg zwaarder dan al de anderen samen. Zwaarder zelfs dan zijn moeder die, nadat de toorn van haar man zich zoowat gelegd had, weer langzaam op verhaal scheen te komen en lang zoo dikwijls niet meer met den voorschoot aan de oogen stond. Er was bij alles wat zij de laatste weken te verkroppen hadden gekregen nog één groot geluk, dat haar man gezegd had dat zij er zonder de melk óók wel zouden komen; van den winkel alleen desnoods. En had Karel na zijn examen niet een prachtige betrekking in Rotterdam? Indien Jacob nu maar weer uit zijn zwijgen geraakte en de oude van vroeger werd! Doch dat zou langzaamaan ook wel beteren. Over de anderen kon zij niet langer meer dubben, daar zij geregeld bij haar kwamen als hun vader er niet was, en zij zeiden dat zij tevreden waren. Dat Dorus daarginds in Waterval lag, kon zij niet goedkeuren, maar wat wil je? Het is vreemd dat een mensch, hoemeer hij naar rust verlangt, er al minder door verwend wordt, soms nog als een dier geplaagd moet worden! Gelukkig maar dat je als jong meisje niet weet wat je allemaal boven het hoofd hangt!
In de lotsaanvaarding van Marie-Cathrien Bonte school evenveel levenswijsheid als zelfbedrog. Of is zelfbedrog soms ook een vorm van levenswijsheid? Een mensch moest maar tevreden zijn met wat hij kreeg, zei madame Bonte; er waren er nog altijd die het heel wat erger hadden en er óók doorheen moesten. Wat kon een mensch méér verlangen dan de tevredenheid die je met geld en goed niet koopen kon? Madame Bonte was allang tevreden als haar man maar stil was, niet raasde. Niet zóó stil evenwel als op sommige dagen dat er geen woord uit hem te halen was. Maar ook niet zoo onberedeneerd driftig en ongezeggelijk weer dat er geen huis met hem te houden was. Hij moest ook niet zooveel in de herbergen liggen als hij den laatsten tijd deed.
| |
| |
Zeker, hij had daar wel eenige reden voor na wat er den laatsten tijd was voorgevallen. Hij moest laten zien dat hij de schande die hem was aangedaan met opgericht hoofd wist te dragen en dat de veeren die hij had moeten laten hem niet minder gemaakt hadden. Beter zóó dan wanneer hij den kop in den grond stak of den ganschen dag op zijn kantoor zat met de overdreven vriendelijkheid of aanhalerigheid van dat winkelmeisje rond zich. Marie-Cathrien Bonte geloofde zoo vast niet meer dat die Julie Charlier haar zooveel geluk aanbracht als haar man haar had voorgespiegeld. Zij had indertijd eigenlijk maar meer rechtuit tegenover pastoor Lumens moeten zijn en eenvoudigweg moeten zeggen waar het op stond. Je verschoont je man zoolang je kunt voor de buitenwereld en ook jezelf. Dat is evenwel zoo lang als het breed is. Spreken was beter geweest, vooral tegen een priester, want sprekende menschen zijn altijd te helpen. Niet omdat er dingen gebeuren die niet door den beugel konden, maar omdat ze gebeuren konden. Een mensch blijft maar een mensch en wie komt er eigenlijk achter wat zoo'n Julie Charlier in haar schild voert? Zij heeft het niet op haar staan, allesbehalve zelfs! Met zulk soort menschen die haar - waarom weet ze zelf niet - aan paddenstoelen herinneren, had Marie-Cathrien Bonte nooit veel uitstaans gehad. Daar gaat iets van hen uit waarvan je je als vanzelf terugtrekt. Jacob moet allang niet veel meer van haar hebben, maar van Karel ontvangt zij geregeld brieven. Jacob is een jongen die zich altijd op een afstand gehouden heeft en zich van meisjes nog niets aantrekt. Die zal zich dan ook niet zoo vergaloppeeren als Dorus in wien het hart wilder slaat. Jacob zijn grootste plezier was altijd om zijn moeder de geldtasch in den schoot leeg te schudden, tot den laatsten cent toe. Zoo zijn ze niet allemaal! Zoo zou Louis ook geweest zijn, denkt Marie-Cathrien Bonte. Hoe dikwijls reeds was het haar in den kop gekomen om hèm haar nood te
gaan klagen? Indien zij maar niet bang was voor haar man! En ook nu weer bekruipt haar de verzoeking, al was het maar om dien jongen door haar bedruktheid weer tot zich te halen. Het onheil zou evenwel niet te overzien zijn indien Bonte er achter kwam. Neen, zij mocht er de rust van haar huis niet aan wagen, zij mocht er haar màn niet aan wagen! Nog niet!
Madame Bonte staat aardappelen te schillen bij de aanrecht als
| |
| |
Nico hals over kop met de bakfiets het plaatsje komt opgerend en zijn moeder triomfantelijk vertelt dat zijn vader zich candidaat heeft laten stellen voor den gemeenteraad. Marie-Cathrien Bonte valt het aardappelmesje uit de handen van de verslagenheid.
Oók dat nog, kreunt zij, als had een nieuwe ramp haar getroffen. Hij krijgt mijn stem niet! zegt Jacob als hij de nieuwe stommiteit van zijn vader verneemt en spreekt er verder geen woord meer over.
De mijne ook niet, denkt madame Bonte die daar weer met de punt van haar voorschoot langs de oogen staat te wrijven. Nico staat verbouwereerd te kijken daar zijn nieuws de averechtsche uitwerking heeft van wat hij verwacht had. De biljetten hangen al uit, zegt hij, aan bijna alle winkels van de buurt en ook aan het raadhuis.
Maar bij ons toch nog niet, zegt Marie-Cathrien Bonte.
Neen, zegt de jongen, bij ons nog niet, maar dat zal vader gisteravond vergeten zijn.
Dat zal wel, vergoelijkt de moeder tot wier besef het nu pas doordringt dat haar man haar ook dàt weer verborgen gehouden heeft. Het was gisteravond laat toen hij thuiskwam en zooals gewoonlijk was hij kort van draad, maar dàt had hij haar toch wel even kunnen zeggen! Vroeger was er in alles overleg tusschen hem en haar. Het schijnt dat ik met den dag dommer word, had zij hem reeds zoo dikwijls moeten verwijten. Vroeger moest zij verstand van alles hebben, soms meer dan haar lief was; kon geen kat bij hen op een steen plassen, om zoo te zeggen, of zij werd erbij gehaald. Vroeger was het: Vrouw, wat denk je? voor en na; en nu is het om de haverklap: Vrouw, waar bemoei jij je mee? of: Laat dat in Godsnaam maar aan mij over! of: Daar heb jij toch geen benul van!
Het is doodjammer, maar het is zoo! Ook waar ze hem dikwijls heel gemakkelijk een goeden raad in kon geven, gaat hij haar voorbij. En nu moet zij weer van derden vernemen dat hij zich op sleeptouw heeft laten nemen door den middenstand. Zij zou hem béter geraden hebben!
Nicolaas, kijk uit wat je doet, zou ze hem gezegd hebben; anders zien die kale meneeren ons niet staan en nu laat je ze met je rijden! Nu spannen ze den Bonten Os voor hun wagen en willen ze hem op laten knappen waar ze zelfs te laks en te lui voor
| |
| |
zijn. Zij die je anders je licht niet in de oogen gunnen, schenken je hun vertrouwen, willen je naar den raad sturen om hun belangen te verdedigen. Je laat met je rijden, Nicolaas! Verdedig je eigen belangen, daar heb je de handen vol aan! Denk er aan wat ons de laatste weken over het hoofd is gegaan en wat ons in de toekomst misschien nog te wachten staat. Ik ben daar niet rustig op, Nicolaas, ik word daar met den dag nog onrustiger van. Zij ligt immers zoo vast en veilig niet meer in je hand, wees toch niet zoo blind voor het noodlot dat overal loert; tart het niet!
Maar niets van dat alles! Marie-Cathrien Bonte heeft niet eens de gelegenheid gekregen een woord van waarschuwing tot haar man te spreken. De moeite is haar gespaard gebleven en wat moet zij nu? Hem zijn dwaasheid verwijten? Zij zal zich wel wachten hem er verder over lastig te vallen en toch weer aan het kortste eind te trekken. Maar het valt haar zwaar; onuitsprekelijk zwaar. Wat haalt hij zich toch in Godsnaam op den hals! zegt zij tot Jacob als deze door de keuken naar het magazijn gaat.
Het is beter hem maar met alles in zijn wezen te laten, raadt Jacob zijn moeder aan. Hij had wijzer moeten zijn! gaat de jongen voort, maar alla!
Maar, hij is nog niet gekozen, Jacob!
U meent dus dat de menschen wel wijzer zullen zijn dan vader te kiezen? Er is anders geen stand die op dat stuk van zaken zoo onverstandig is als de middenstand, moeder! - zoo gewetenloos, zou ik haast durven zeggen.
Doch er zijn ook nog andere menschen dan herbergiers!
Gelukkig wel, maar drankhandelaars hebben toch de touwtjes van het poppenspel in handen en laten vader dansen.
En Nicolaas Bonte danst reeds! Jacob heeft gelijk. Hij is nog niet gekozen en laat er zich reeds danig op voorstaan dat hij de man is bevonden om een aanzienlijken bevolkingsgroep te vertegenwoordigen in een college, waarin de meesten echter nog slechts een wassen neus zien. Ook deze man, al wil hij er zich niet van bewust zijn, heeft een verdoovingsmiddel noodig voor de klappen die hem de een na den ander getroffen hebben en die hard aankwamen. En hij heeft zijn toevlucht genomen tot drank en populariteit.
Nicolaas Bonte is niet wijzer en ook niet dommer dan zoovele
| |
| |
anderen. Het is alleen maar dom van hem dat hij zich wijs maakt met zulke middelen zijn eergevoel te compenseeren en zijn gehavende figuur te herstellen. De uitgestorven Hondskerk, het verraad van drie van zijn jongens ineens en vooral de schande van het proces - over straf en boete, onkosten en verliezen praat hij niet eens! - hebben hem een knauw gegeven. Hij heeft het niet onder stoelen of banken gestoken dat die gansche affaire met de melk hem persoonlijk en ook Jacob geen steek aanging en dat het geknoei alleen op rekening kwant van die stomme kinkels. Van Dorus vooral waaraan geen haar was dat deugde. Nicolaas Bonte heeft zich voor ieder die liet maar hooren wilde zoo schoon gewasschen als hij maar kan en is er zelfs niet voor teruggeschrokken zijn vrouw ten slotte het gelag te laten betalen. Blind voor zijn eigen grove tekortkomingen heeft hij haar door dik en dun verweten dat zíj het was die de jongens verkeerd had getrokken, die ze altijd de hand boven het hoofd had gehouden en maar nimmer op hun waren aard had willen letten. Een vrouw kan veel bederven!
Nicolaas Bonte komt weer te laat bij het middageten, zij zijn reeds begonnen, Julie Charlier in den salon vanwaar zij een oog op den winkel houdt en de anderen in de keuken waar de kring rond de tafel aanzienlijk gedund is. Zij hebben het opgegeven op vader te wachten. Als hij binnenstapt is zijn hoofd rood aangeblazen door den drank en de politiek en zijn stemming helderder, zijn tong en gebaren losser dan gewoon. Evenals vroeger vertelt hij weer waar hij geweest is, wat hij gedronken heeft en hoeveel en met welke menschen hij gesproken heeft. Er is evenwel niets meer aan hem te bespeuren van de oude, goede tevredenheid over zichzelf waarmee hij eerder voor den dag placht te komen wanneer hij voordeelig gekocht of verkocht, geloofd en geboden had. Zijn praten loopt in het honderd en op niet veel méér uit dan flauwe cafépraat en dronkemansproza. Niettemin luistert zijn vrouw naar hem met nog immer dezelfde belangstelling die zij aan haar man verschuldigd meent te zijn, terwijl Jacob duidelijk merken laat hoe weinig hem dat alles interesseert. Marie-Cathrien Bonte is reeds blij als haar man maar praat en niet zoo stom als een hout in zijn bord zit te kijken en Jacob heeft niets liever dan dat zijn vader zwijgt. Een vrouw als
| |
| |
madame Bonte blijft haar man naar de oogen zien, blijft dankbaar voor elke toenadering van zijn kant, voor ieder blijk dat zij voor hem nog bestaat, voor ieder woord al is dat dan ook een dronkemanswoord. Met een jongen als Jacob is dat heel wat anders, die blijft achter de nevelen van een korte verdwazing het braakland vermoeden van een leven onder woeste stormen en wantrouwt de wartaal. Ze maakt hem wee. Hij gelooft niet in de gewichtigheid van wat nu deze en dan weer die profeet over de bittertafel zijn vader ten beste geeft over zaken, leven en politiek, en doet de noodige moeite in zijn nuchterheid om zijn geduld te bewaren en zijn eten zoo spoedig mogelijk den hals af te krijgen. Nico die zijn moeder eens met den voorschoot aan haar gezicht heeft zien staan, waagt het niet over de biljetten die uithangen te beginnen, hoe gaarne hij het zou willen. Zijn onbesuisde uitvallen en domme opmerkingen hebben reeds zooveel conflicten en ruzies opgeroepen dat zelfs díe jongen op zijn tellen heeft leeren passen. Maar voor Jacob van tafel opstaat vraagt die zijn vader plotseling, zoomaar langs den neus weg, waarom zijn candidatuur niet in zijn eigen zaak werd aangeplakt? Madame Bonte ziet er van op. Heeft zij hem dan noòg niet duidelijk genoeg gezegd van zijn vader in zijn wezen te laten?
Ik kan toch geen stemming voor mijn eigen maken! antwoordt Nicolaas Bonte met het grootste gelijk van de wereld op zijn gezicht.
Waarom niet, indien u overtuigd zijt de rechte man op de rechte plaats te zijn? gaat Jacob met evenveel recht van spreken voort.
Heb ik jou soms rekenschap van mijn doen en laten af te leggen? valt zijn vader plotseling vuurrood en met een vuist op tafel tegen hem uit.
Dat zou verstandiger van u zijn dan u in de herbergen door uw uitbuiters op te laten stangen, antwoordt de jongen die zijn kalmte en waardigheid bewaart, ook al vanwege Julie Charlier, van wie hij genoeg weet dat zij er haar slinger aan heeft als het in de keuken stormt.
Je weet niet wat je zegt, jongen! bindt Nicolaas Bonte een beetje in; is je vader er de man naar om zich door iemand op te laten stangen? -
Het blijkt van wel, zegt Jacob droog, indien u zich voor een kar
| |
| |
laat spannen, die al uw ophitsers één voor één te lamlendig zijn om te trekken.
Indien ze dan allemaal te lamlendig zijn, zooals je zegt, moet er toch iemand zijn die het doet?
Maar ú niet!
Is je vader daar te goed voor, meen je?
Te goed en te slecht, zooals u het nemen wilt! Begrijpt u me niet? Te goed bent u voor iets waar anderen zich te goed voor achten en u deugt niet voor zaken waarvoor u niet in de wieg bent gelegd. Verstaat u me nu?
Maar je vader zou er toch zoo goed als wie ook verstand van kunnen krijgen, komt madame Bonte haar verongelijkten man te hulp.
Vader deed beter zich met dien rompslomp niet op te houden, hij heeft de handen vol genoeg aan zijn eigen, moeder!
Wat weet jij daarvan, jongen?
Natuurlijk! de jongens weten van niets en ze kunnen niets, ze zijn en blijven te dom om voor den duivel te dansen, vader alleen wéét alles en kàn alles, denkt en doet voor allemaal samen, tot de snotjongens er de een na den ander den brui van geven.
Hun eigen weg te gaan, dat weten ze en hun eigen ruiten ingooien, dat kunnen ze! Dat hebben we gezien, niet?
En van wien zouden ze dat geleerd hebben, denkt u?
Je wilt dus met evenveel woorden zeggen dat ik van alles de schuld ben hier?
Van alles niet, maar van veel wel, indien u het me vraagt.
Waarin ben ik dan te kort geschoten, meen je?
In niets zoo zeer als in onderling overleg.
Ik dacht het wel, ik heb jullie te kort gehouden hè? - maar heb ik jullie ook te kort gedaan? Wat zeg je?
U heeft ons als kuikens behandeld!
Wat heeft me mijn overleg met Louis gebaat? En je wilt me toch niet wijs maken, hoop ik, dat ik met dien verdommeling van een Dorus verder was gekomen als ik er zoete koek mee gebakken had? Tot òp den drempel van de gevangenis heeft hij mij gebracht die nooit een politieman over mijn erf heb gehad, maar er ìn heeft hij me niet gekregen. Daarvoor is hij me te vlug uit de voeten geweest! En nu jij? Wat wil jij? Begin jij me nu wetten te stellen in mijn eigen huis? Zoolang ik leef niet! Wanneer ik dood ben
| |
| |
mogen jullie met me doen wat jullie willen, maar zoolang er nog één vezel in me trekken blijft, ben ik hier de baas, versta je?
U kunt de baas blijven en toch redelijk zijn.
En naar jullie pijpen dansen, wil je zeggen?
Er is niets zoo gemakkelijk als iemand verkeerd te verstaan, dat kan wel eens noodig zijn in het gewone leven maar in een huis als het onze maakt dat alles kapot. Alles wat hier tot nog toe gebeurd is - en wie weet wat ons nog te wachten staat! - was niet noodig geweest, had allemaal voorkomen kunnen worden.
Maar je wil toch niet zeggen, valt Marie-Cathrien hem verontwaardigd in de reden, dat je vader dat allemaal op zijn geweten heeft?
Wil je soms zeggen dat ik niet hard genoeg voor jullie gezwoegd heb? vraagt Bonte nu weer in zijn volste recht.
Ik wil alleen maar zeggen dat wij met heel wat minder misverstand en ruzie heel wat meer hadden kunnen bereiken, antwoordt Jacob, doch alles is boter aan de galg gesmeerd indien u te blind zijt voor uzelf of te trots om dat in te zien. In ieder geval krijgt u mijn stem bij de verkiezingen niet!
Heb ik je er soms om gevraagd?
U heeft mij naar niets gevraagd! Het is uw gewoonte niet om naar iets te vragen. U gaat uw eigen weg en moet het dus ook maar aan kunnen zien dat anderen den hunne gaan.
Maar zonder mij zullen ze het niet ver brengen, dat heb je wel aan die lummels gezien.
Misschien verder dan u denkt.
Naar de Mijn of naar de Oost waarheen alle janhagel trekt dat de oogen nog moet opengaan, verder in geen geval!
Mijn oogen zijn me soms verder opengegaan dan me lief is, om over mezelf eens te spreken; ik heb ze dikwijls genoeg voor veel dingen moeten sluiten die ik liever niet zag, dikwijls ook om het met mezelf weer eens te worden als ik over veel hier geen hoogte kon krijgen en zoo heb ik den laatsten tijd meer gebeden dan ik ooit gedaan heb. Een mensch die zijn oogen sluit, bidt reeds half, hij hoeft alleen zijn handen nog maar te vouwen...
Jacob zegt dit nu ineens met zooveel nadruk, met zulk een ingekeerdheid dat zijn ouders er stil van worden. Wat hééft die jongen, waar wil hij heen, die het toch zeker zoo kwaad niet met hen voor heeft?
| |
| |
Nico, zegt Jacob tegen den jongste, ga jij eens naar den winkel vragen of de juffrouw soms boodschappen voor je heeft. En als Nico, die best voelt dat er tusschen Jacob en zijn ouders iets aan de hand is zich uit de voeten maakt, gaat Jacob voort: Ik heb u gezegd dat mij de oogen zijn open gegaan, u moogt dit verstaan zooals u wilt. Ik heb mijn vader rustig willen zeggen hoe ik over alles denk en heb er nauwelijks de kans toe gekregen. Vader wil niet dat wij denken, maar omdat hij dat niet beletten kan, hebben wij dat ieder voor onszelf toch gedaan en buiten de bedoelingen van vader om onzen weg gekozen, de eenen haastiger dan de anderen. Louis was er al vroeg bij, daarna Dorus en daarna Lambert en Peter. Na lang nadenken en beraadslagen met mijn biechtvader meen ook ik den mijne gevonden te hebben.
Dat moest er nog bijkomen, roept Marie-Cathrien, daar had ik me minder voor gehoed dan voor het uur van mijnen dood, Jacob...
Wanneer vertrek je? vraagt Nicolaas Bonte killer dan ijs.
Als u beiden mij uw toestemming gegeven heeft, antwoordt Jacob met een rustigheid die zijn ouders verrast, en als ik weet dat u beiden behouden zijt, niet eerder!
Wat wou je dan? brengt zijn vader eindelijk moeilijk en met den kop op de borst er uit.
Naar de Missie, zegt Jacob met een droge keel.
En tegelijk zakt het hoofd van Nicolaas Bonte met een bons op de tafel en staat daar met de oogen vol tranen de moeder Marie-Cathrien die snakkend naar adem de hand op het hoofd van haar jongen legt.
|
|