| |
| |
| |
III
Het is natuurlijk de praat niet waard, maar daar in de Raadhuisstraat zijn ze nogal erg op jou gebeten, madame Bonte vooral, zei een paar dagen later pastoor Lumens na de Mis tot zijn kapelaan.
In Godsnaam, pastoor, antwoordde mijnheer Odekerke; méér kan ik er niet van zeggen.
Zij beweren, ging pastoor Lumens voort, dat jij door achterbaksch gekonkel bij Van der Schoor hun plannen hebt gedwarsboomd en geven er jou bovendien de schuld van dat hun oudste hun den rug heeft toegedraaid. Ik weet genoeg hoe de vork aan den steel steekt, je hoeft me niets te vertellen: het eene misverstand over het andere! Zij hebben zich diep in de vingers gesneden en hebben een doekje noodig voor het bloeden. Domme menschen handelen nu eenmaal niet anders. Ik heb die vrouw maar eens laten praten. Wat eruit is, dacht ik, is ze in ieder geval kwijt. Meer gal dan verstand, Erik! Toch konden wij, dunkt mij, samen eens overleggen wat er misschien te doen zou zijn om dien wijn daar wat te klaren? Een algeheele verzoening met Van der Schoor te bewerken is in de gegeven omstandigheden absoluut uitgesloten; die Bontes hebben een opvatting van de naastenliefde waar je paf van staat.
In het gewone gebruik vallen ze toch nogal mee, pastoor.
Maar er zijn menschen die voor het gewone gebruik niet geschikt zijn, Erik.
Voor zoover ik weet, heeft Van der Schoor niets tegen die menschen.
Doch zij hebben àlles tegen hem; behalve dan nog den tand dien ze tegen jou hebben.
Dat slijt wel, pastoor!
Je hebt er goeden moed op, Erik, doch wat dunkt je: zou het veel moeite kosten dien oudsten jongen te bewegen dat hij zijn ouders weer onder de oogen kwam?
Die jongen is niet kwaad, maar hij heeft een diepen aard.
Spreek je eens uit: zouden zich, nu de Bontes voor hunne misrekeningen geboet hebben - want dat hebben zij ten slotte toch! - ook de groote tegenstellingen niet langzaam vanzelf gaan oplossen wanneer die zoon - want om hem schijnt toch alles
| |
| |
nog maar te draaien - weer bij zijn vader en moeder over den vloer kwam?
Ik geloof niet dat het veel voeten in de aarde zou hebben om Louis Bonte tot dien stap te bewegen, indien hem van te voren gegarandeerd werd dat zijn vader hem niet het huis uitsmeet. De zaken staan lang zoo eenvoudig niet als u denkt, pastoor.
Goed! maar zou jij den jongen Bonte daarover eens willen polsen? Tegelijkertijd zal ik dan een beetje poolshoogte probeeren te krijgen bij zijn ouders.
Afgesproken! indien u tenminste van onze bemiddeling eenig heil verwacht.
Wanneer hoor ik bescheid?
Zegt u het maar.
Wij moeten er geen gras over laten groeien; hoe eerder die zaak aan kant, hoe beter.
U denkt dus die ergernis inderdaad uit den weg te kunnen ruimen? Maar dan kent u Nicolaas Bonte niet!
De zaak is het probeeren in ieder geval waard.
Vanavond dan? Vanavond treffen wij elkaar, als het God belieft, toch op de gecombineerde bestuursvergadering van de werkliedenvereeniging en den mijnwerkersbond.
Dat is waar ook! Wat staat er op het program? ik heb den tijd nog niet gehad om het in te zien.
Een actie om het ledental te vermeerderen dat, vanwege het gebrek aan oriëntatie onder onze menschen, nogal aan den lagen kant is. Hoe denk je dat dat ledental opgevoerd zou kunnen worden, kapelaan?
Door onze menschen van de noodzakelijkheid der organisatie te overtuigen.
Door hen de voordeelen ervan te doen inzien?
De noodzakelijkheid allereerst, de rest is bijzaak.
Doch voor de meesten nog hoofdzaak, ben ik bang. Maar goed, hoe zou je dat willen bereiken?
Door ontwikkeling en door huisbezoek.
A propos, Erik! zou je er veel op tegen hebben indien wij de catechismus-lessen zoodanig verdeelden dat ik de jongens en jij de meisjes nam? Eerlijk gezegd, kan ik met de jongens beter overweg...
Zooals u belieft, pastoor.
| |
| |
Nòg iets; Erik, je valt me geweldig tegen! Hoe dikwijls heb ik je nu al moeten zeggen dat dat goddeloos u van jou tegen mij me de keel uithangt. Je bent voor mij de oude niet meer, jongen; sedert ik pastoor ben hapert er iets en ik zou nu eens graag van je weten wàt.
En toch hapert er niets, pastoor.
Paulus, bedoel je?
Ik bedoel: pastoor.
Een kapelaan mag voor zijn pastoor geen geheimen hebben, dat weet je!
Dat staat nergens geschreven; bovendien hèb ik geen geheimen voor ú. U krijgt van mij alleen maar waar u recht op heeft.
Met een beetje hartelijkheid zou ik anders meer gebaat zijn, geloof me!
Ik geloof het niet; ik geloof dat een pastoor als u het meest gebaat is wanneer hem overal die eer gegeven en die voorrang verleend wordt welke hem toekomt.
Met jou valt niet meer te redeneeren; die eer en die voorrang kunnen me gestolen worden, versta je! Als ik je niet beter kende zou ik moeten aannemen dat je me voor den gek hield, of dat je mij juist door je onderdanigheid den voorrang, dien een onzalig toeval me op jou gegeven heeft, betaald wou zetten. Het kan ook zijn dat je een droog-komiek bent dien ik evenwel nog nooit in jou ontdekt heb, en dat jij je intusschen kostelijk met me amuseert op mijn gezondheid.
U weet dat mijn humor zeer gering is!
Doch hiermee heb ik alsnog geen verklaring van je houding.
Die is nochtans niet zoo dubbelzinnig als u schijnt te meenen.
Ik zal natuurlijk de dommerik blijven die ik ben, maar toch had ik graag dat je me rechtuit zei waar ik met jou aan toe ben; ik eisch het van je, op staanden voet. Ik zet je het mes op de keel.
Ziet u nu, dat u al aardige pastoors-allures krijgt?
Dat is maar een uitvlucht!
Neen, pastoor.
Het laatste woord tusschen ons blijft toch nog altijd aan jou. Tot straks dan!
Tot vanavond, bedoelt u?
Als ik zeg tot straks, bedoel ik: tot straks; dat kan dan vóór of ná den middag zijn, dat weet ik nog niet. In ieder geval hoop ik
| |
| |
je dan even thuis te treffen. Ik heb een plan, maar eerlijk gezegd heb ik, na dat geharrewar met jou, niet veel zin om er mee voor den dag te komen. Bovendien moet ik nu naar mijn jongens van de zesde. Tot straks dus, kapelaan!
Even voor den middag kwam pastoor Lumens reeds op de kapelanie aanloopen. Mijnheer Odekerke was thuis gekomen van zuster Angelica met wie hij de inrichting der nieuwe meisjesschool in handen had. De jongensschool moest voorloopig nog een openbare blijven omdat het hoofd zich, minder om principieele bezwaren dan om persoonlijke motieven, met hand en tand tegen het bizonder onderwijs bleef verzetten.
Ik heb u gezegd dat ik nu en dan eens bij u in den pot kom kijken, zei mijnheer Lumens tegen Truusje; en stevende onmiddellijk door naar de keuken. Voor zij er zeggen over had, had de pastoor al een paar potdeksels opgelicht en dreigend met een schuimspaan verzekerde hij dat hij een man van zijn woord was en dat het inderdaad minder wantrouwen in de kookkunst van mejuffrouw Odekerke dan zorg voor zijn onverbeterlijken kapelaan was, die hem bezielde. Want, doceerde hij nog immer met het schuim-apparaat, uw broer is een asceet, een gevaarlijk man dus dien je in de gaten moet houden; eer hij radicaal aan zijn lichaam bederft wat hij aan zijn ziel goed maakt, moet je daar een stokje voor steken. Ascese is goed, doch met mate! Maar, het ruikt hier best, holde hij met de neus in de lucht door. Bij zulke geuren zou zelfs den heiligen kluizenaar Sint Anthonius het water naar de lippen wellen. Dat was ook een asceet, mejuffrouw Odekerke, maar uw broer is geen kluizenaar! Daarom moest u me nu eens een plezier doen: u moest eens naar den kelder gaan en een flesch van dat Maaswater van mijn vader halen, wilt u?
Wij hebben immers geen kelder, mijnheer pastoor!
Dat is waar ook, dommerik die ik ben en die ik blijven zal! Doch gaat u dan toch maar even, één flesch is genoeg. Dat zal hem opkikkeren!
Mijn broer gebruikt immers geen sterken drank, eerwaarde?
Nooit van zijn leven, hij is een verstokt geheelonthouder! Doch champagne is geen sterke drank, dat is medicijn. Wanneer de dokter mijn kapelaan champagne voorschrijft, is dat louter medicijn, waar of niet?
| |
| |
De dokter?
Wis en waarachtig, meisje! en de dokter heeft mij op het hart gedrukt om uw broer de medicijn toe te dienen indien hij ze vergeet in te nemen! Waar heeft u de flesschen?
In den tuin.
Wat zegt u?
Onder de coniferen.
Heer in den hemel! Onder de coniferen?
Erik zei: leg ze daar maar neer, daar liggen ze goed.
Tegen welk gebod, kan ik zoo dadelijk niet uitmaken, oordeelde pastoor Lumens in grooten ernst, maar dat dit een zonde is en een groote zonde ook, daar blijf ik borg voor! Doch nauwelijks van zijn verontwaardiging over de mishandeling van den drank bekomen, lei hij den vinger nadenkend langs den neus: dàt moet ik niet vergeten, op de eerste de beste vergadering van het kerkbestuur moet ik dien kelder ter tafel brengen, peinsde mijnheer Lumens hardop tegen zichzelf; een huis zonder kelder is geen huis, dat is zoo iets als een parochie zonder pastoor. Binnen een paar weken heeft u een kelder, mejuffrouw; en geeft u me nu die flesch maar eens hier... Waar zijn de glazen?... Ja, twee is genoeg, een voor hem en een voor u!
En u dan, eerwaarde?
Die telt niet mee! Menschen die aanleg hebben om al te gezond te worden moeten zich wachten voor dat goedje, voor hen kan het nadeelig worden, hoe aantrekkelijk het ook is.
Maar, pastoor?...
Prosit, juffrouw Odekerke! Of wou u liever eerst met uw broer aanstooten?...
Brengt u me dan naar zijn kamer.
Kapelaan Odekerke die reeds vermoed had wat zijn pastoor in de keuken uitspookte, kwam hem in de gang tegemoet en voor hij de gelegenheid kreeg een woord te zeggen, galmde de stem van mijnheer Lumens gram: jij hebt niets te vertellen, man! ik zal je nu eens bewijzen of ik pastoor ben of niet. Hier is de medicijn en, één van de twee, ze slikken of je den eeuwigen toorn van je pastoor op den hals halen, kiezen of deelen.
Prosit dan maar, Truusje, want op den toorn van mijn pastoor ben ik minder gesteld dan op dit, zei mijnheer Odekerke en stiet met zijn zuster aan.
| |
| |
U verwent ons, pastoor, zei deze.
Dat kan van iederen pastoor niet gezegd worden, wat jij, Erik? grijnslachte pastoor Lumens.
Neen, de wonderen zijn de wereld nog niet uit!
Zoo wil ik het hooren! En nu ga jij maar weer naar je potten, meisje, ging de pastoor een beetje galanter dan hem goed afging door; ik heb met mijn kapelaan nog iets te bedisselen, niets geheimzinnigs, hoor! - uw pastoor heeft uberhaupt geen geheimen! - maar iets wat u waarschijnlijk minder zal interesseeren dan uw pot. Wanneer u maar goed kookt, juffrouw Odekerke, zullen wij van onzen kant probeeren goed te werken - en àlles ter eere Gods, nietwaar kapelaan? Doch wacht u nog even, ik leng het recept in uw glas nog wat aan.
Doch als de heele keuken voor mijn oogen begint te draaien, pastoor?
Dan draait u met heel uw keuken maar een beetje voor uw oogen mee, dat is wel eens aardig voor een keer.
En behoef ik dat dan niet te biechten, wanneer ik...?
Moet u dat aan een pastoor vragen? Nee, dat hoeft u niet te biechten; doch laat ons nu maar alleen, want ik zie Mathias van Zunderen, onzen schoenmaker-klokkenist al met zijn pikdraad tusschen de tanden naar den toren loopen om het Angelus te luiden.
Even later luidde de middagklok en nadat de heeren, de pastoor vóór en de kapelaan ná, samen den Engel des Heeren gebeden hadden, begon mijnheer Lumens: Je zult je wel afvragen wat ik nu weer op mijn lever heb, niet? Wanneer ik misschien te hard van stapel loop naar jouw meening, moet je het maar zeggen. Het kan best zijn dat ik te veel hooi ineens op mijn vork wil nemen, ik ben nu eenmaal een beetje onmatig van aanleg in zoowat alles. Ik heb de kat zoolang uit den boom gekeken dat ik, nu ik langzaam loskom, mijn weelde soms niet òpkan. Je weet ook dat ik jou voor geen geld van de wereld zou willen overladen. Als ik overmoedig word moet je mij om je eigen bestwil maar temperen. Wat ik je zeggen wilde is het volgende: Laatst heb je me eens geklaagd over de ontzettende verwildering waaraan vooral de kinderen van Thuis-Best ten prooi zijn: katholieken en andersdenkenden, alles wiemelt er door elkander en groeit er in de meest volslagen bandeloosheid op. De school schijnt daar niet in
| |
| |
te kunnen voorzien, de verantwoordelijkheid van vele ouders schiet hopeloos te kort, de meesten hebben haast niets meer over hun kinderen te zeggen. Jìj krijgt geen vat op hen, tenminste op een groot aantal niet die schuw voor een priester zijn als wilden, terwijl de kinderen dikwijls noodzakelijk zijn om invloed te krijgen op de ouders. Ja, je hebt daar reeds heel wat boter aan de galg gesmeerd, zullen wij maar zeggen; het blijft een wilde boel. Wat dunkt jou dat daar gedaan moest worden, Erik?
Indien ik geld had, zou ik het misschien wel weten.
En àls je nu eens geld had, wat zou je dan weten, kapelaan?
Omdat er geen toezicht is, óók van gemeentewege niet, en de kinderen geen enkele speelgelegenheid hebben dan de straat en de heide, zwerven zij, jongens en meisjes onder elkander, wanneer zij vrij zijn van school, door velden en bosschen, graven zich als wolven in en komen als wildemannen voor den dag om overal waar zij kunnen menschen en dieren te molesteeren en hun baldadigheid bot te vieren. Als de toekomst aan zulke kinderen wordt overgeleverd, zie ik mijn geest al kruipen, pastoor.
Een speelgelegenheid zou je dus wenschen? - een speeltuin of zoo iets zou de moeilijkheden daar kunnen ondervangen?
Nòg beter ware een kindertehuis, doch men heeft zooveel idealen...
Er zal toch iets gedaan moeten worden, Erik, al is het ook alles niet. Doch drink nog eens uit, misschien herkrijgen je idealen dan weer hun glans en komt hun verwezenlijking wat nader.
Het is, menschelijk gesproken, alles behalve troostend voortdurend vast te moeten stellen dat de stoffelijke middelen ons in den steek laten bij ons streven naar het goede en erger nog, dat wij er niet zonder kunnen.
Je zou dus willen bouwen, Erik?
Zoover heb ik niet eens nagedacht.
Hoever dan wel? Neen, kijk me maar zoo vreemd niet aan; zoo dom niet, had ik bijna gezegd! Indien je daar toch vroeg of laat een kerk moet bouwen, zou het zoo gek niet geweest zijn wanneer je bij voorbeeld gedacht had aan een zaal die later als noodkerk dienst zou kunnen doen.
Ik moet zeggen, pastoor, dat u verder ziet dan ik zelf nog gekeken heb.
Dat flatteert mij die vroeger amper verder durfde te kij- | |
| |
ken dan den dag van morgen; doch ga door, kapelaan. Als u het niet gek vindt zal ik u in korte woorden uitleggen wat ik mij in den kop had gezet.
Ik zal het waarschijnlijk zoo gek niet vinden als je wel denkt.
Ik had mij een kinderheem voorgesteld waar na schooltijd en in de vacantiedagen de kinderen onder toegewijd toezicht aangenaam en nuttig konden bezig gehouden worden. Niet meer dan in groepjes van zes tot hoogstens tien, alnaar den leeftijd der kinderen en afwisselend jongens en meisjes.
Een soort hoogere bewaarschool dus?
Indien u het zoo noemen wilt, ja!
Derhalve zou er dan toch gebouwd moeten worden?
Neen, men zou een der grootere woningen van de kolonie kunnen huren, met een tuintje voor en achter. Verder is mijn droom niet durven gaan. Over de huur zou wel heen te komen zijn al zou dat op den duur ook niet meevallen, maar de inrichting en zoo en het onderhoud zou nogal wat draad kunnen kosten.
Hoe had jij je die inrichting gedacht?
Die zou een beetje aardig en stijlvol moeten zijn, en gezellig; zou tevens als model moeten kunnen gelden hoe een aardige arbeiderswoning er van binnen zonder veel onkosten uit zou kunnen zien. Want, behalve de kinderen die allen om beurten en in verschillende vertrekken tegelijk toegang zouden hebben, zouden daar op sommige avonden de huismoeders eens moeten samenkomen, desnoods bij een kop koffie of thee. Daar is zooveel met hen te bepraten, ook met die vrouwen! - en daar zou ik de mannen en grootere jongens geregeld bij elkaar kunnen hebben om hun een riem onder het hart te steken.
Doch waarom dòe je het dan niet, Erik?
Ik meen dat ik u dat reeds duidelijk heb gemaakt.
Je pastoor is er toch óók nog!
Natuurlijk! maar dat wil niet altijd zeggen dat er dan ook de centen zijn.
In dit geval is dat een en hetzelfde, Erik! Heusch, ik ben totaal nuchter, dat zie je. Van jou zou men dat op dit oogenblik niet eens met alle zekerheid kunnen zeggen!
Denkt u er ook aan dat u spoedig hier voor een even noodzakelijke kwestie gesteld zult worden en u een eigen vereenigingsgebouw uit den grond zult moeten stampen?
| |
| |
Als de kerk dat verlengstuk noodig heeft voor het heil en de zaligheid van de parochianen, moet de kerk er ook maar voor opdokken. Er is niets redelijkers dan dit. Ik zou dit misschien niet eens op de proppen brengen als mij uit de boeken niet meer dan duidelijk gebleken was, dat zij dit kon. Zij heeft eigendommen en papieren die scrupuleus beheerd zijn door penningmeesters die de voorzichtigheid in pacht gehad moeten hebben en ik ben van meening dat de kerk die goederen niet heeft om ze op te potten, dat die schenkingen haar van eeuw op eeuw niet verleend zijn opdat de menschen zouden zeggen: onze kerk is rijk maar onze zielen verarmen. Paulus Lumens heeft over deze en dergelijke dingen zijn eigen gedachten. Ik beloof je dat er een andere wind zal gaan waaien door die oude paperassen, ze hadden me anders maar geen pastoor moeten maken! - Eén ding wilde ik je nog vragen, kapelaan, wanneer je nu die woning gehuurd hebt èn ingericht - maak zoo spoedig mogelijk maar eens een begrooting op, een begróóting, zeg ik je! - wie zal dan daar den schepter moeten voeren? Dan zal je toch helpers en helpsters noodig hebben, meen ik!
Zeker, die zou ik me moeten zoeken en vormen; zuster Angelica bij voorbeeld zou daar al zeer geschikt voor zijn indien zij de handen niet vol had aan haar school, maar op zuster Hildegardis, dunkt me, zou ik wel mogen rekenen. Dan is daar ook mevrouw Versterren, de vrouw van den dokter, de gezusters Franssen en Miete van der Schoor misschien. Mevrouw Versterren heeft me reeds te verstaan gegeven dat zij, indien het zoover was, een knip- en naaicursus aan de moeders zou willen geven en Oda Franssen een kookcursus aan de meisjes, wat van het grootste nut zou zijn, naar beweerd wordt, daar de vrouwen van een en ander geen of weinig benul blijken te hebben. Er zijn menschen genoeg, óók onder de mannen, die iets voor een ander over hebben, die sociaal voelen, zooals men dat met een modern woord uitdrukt en er zijn er altijd nog een heele boel, vooral onder de betere standen, die met hun leegen tijd geen raad weten en wien men een dienst bewijst op den koop toe door ze voor een of ander nuttig werk te spannen. Met dat alles is natuurlijk een beetje ijdelheid gemoeid, maar daar de menschen nu toch eenmaal ijdel zijn, een der meest onschuldige ondeugden trouwens,
| |
| |
laat ze van die ondeugd dan een deugd maken, zou ik zeggen, en help ze daarin!
Dat alles is, voor zoover ik met mijn klein verstand kan overzien niet kwaad bekeken, Erik, en eerlijk gezegd kom ik genadiger van je af dan ik me had voorgesteld. Denk je door dien opzet ook invloed onder de andersdenkenden te krijgen?
Dat laat me voorloopig koud; ik zal al blij genoeg mogen zijn als ik onder onze eigen menschen bereik wat ik me had voorgesteld en ik den fascineerenden invloed dien het Socialisme op enkelen onder hen uitoefent op deze manier beter kan ondervangen. Over dit laatste punt moeten wij het vanavond op de vergadering nog eens hebben, pastoor! En om nu nog even op onze andersdenkenden terug te komen: wanneer zij in den goeden geest met ons zouden willen samenwerken, zou ik er gerust geen been in zien om op gezette tijden het tehuis voor hen open te stellen en den dominé gelegenheid te geven er onder de zijnen te werken.
Zou je daardoor de gastvrijheid misschien niet wat ver drijven en geen ergernis geven aan de goegemeent?
In de koloniën zijn de verhoudingen geheel anders dan in de dorpen; daar waar de gezindten onder elkander leven en de menschen veelal op elkaar zijn aangewezen doet ruim zijn meer goed dan kwaad. Want zonder opzettelijk te zijn verhoogt het vanzelfsprekend ons prestige bij de anderen en bevestigt liet bij de onzen. Ik zou daarom ons Katholicisme dan ook gaarne geïnterpreteerd zien door onze breedheid, ons levenswijs begrijpen, voor alle menschen.
Drink nog eens, Erik, want ik merk dat je wangen hoe langer hoe meer kleur en je idealen hoe langer hoe meer glans gaan krijgen, dat doet me goed!
Ik dank u, niet meer, pastoor! - Wat uw voortreffelijke medicijn mij in ieder geval gegeven heeft is, voor vandaag tenminste, een goede eetlust.
Daarmee is dan tevens een zeer voorname voorwaarde voor het welslagen van het kinderheem vervuld. Wanneer breng je mij de begrooting, Erik?
Vanavond nog niet!
|
|