Kleine vertellingen(1949)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 121] [p. 121] Het vogeltje De koning - der Avermannekens heer: Hoe zwaar ligt zijn hoofd op de peluw neer! En zijn Raad met het lot van de kroon begaan Gaat peinzend op puntschoentjes af en aan; Want hoe zwak is hun koning, hoe moedeloos, Ach dat hij zich spoedig een opvolger koos! Doch niemand durft spreken, de stilte drukt zwaar; Maar een vogeltje zingt in een rozelaar. Dan neemt een dier heertjes een kloek besluit; Hij ordent zijn wolbaard en kucht eerst luid En nadert het praalbed en stamelt een zin Van komen en gaan en van einde en begin; Doch de rest van zijn woorden laat hem in de steek, Want de hand van de koning wuift dodelijk bleek, En de raadsheer buigt en de stilte drukt zwaar; Maar een vogeltje zingt in een rozelaar. Men roept de geneesheer, men loopt om de man Die 't koninklijk heulsap bereiden kan; Doch ieder remedie, hoe licht of hoe zwaar, Heet kermen en jammer en groter misbaar. Bij 't praalbed treurt eenzaam de balsemkruik, Maar een vogeltje zingt in een rozenstruik: Ach zanger, lief zangertje sta me bij - Ik geef jou mijn kroon, geef je stemmetje aan mij! Vorige Volgende