Kleine vertellingen(1949)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 108] [p. 108] De bedelaar Kerstnacht als de toren twaalf uren slaat: Wie daar voor u uit naar de nachtmis gaat? Een vreemde gedaante in een mantel gehuld, Die lucht en land met verschrikking vult; Een bedelaar die al eeuwen slaapt, Maar zich iedere kerstnacht weer samenraapt En bidden komt dat het Kind hem bevrijdt Van de oude vloek die zijn lippen bijt. Een pelgrim kwam thuis uit het Heilig Land Met een kruis op de schouders, een stok in de hand; De kerstklokken waren aan 't luiden gegaan; Hij bleef voor zijn deur in de duisternis staan, Zag van kelder tot zolder zijn slot vol feest - Maar de klank van de harp die 't hart geneest, Verschroeide zijn ziel in dat hoogplechtig uur Met een moordende angst, een dodend vuur! Twee honden snuffelden aan zijn kleed; Eén likte zijn hand, maar de ander beet; Eén knecht zong een lied bij een kandelaar, Een tweede schold hem een bedelaar; Een derde verklaarde de zin van het feest - Maar de klank van de harp die 't hart geneest, Verschroeide zijn ziel in dat hoogplechtig uur Met een moordende haat, een dodend vuur! [pagina 109] [p. 109] In klimop verscholen en ruigte van hout. De vuisten gebald of de handen gevouwd, Zag hij door de ruit in de luide zaal De tafels gedekt en aan 't hoofd van 't maal De stralende vrouw die zijn vrouw was geweest - En de klank van de harp, die 't hart geneest, Verschroeide zijn ziel in dat hoogplechtig uur Met een moordende wrok, een dodend vuur! Nog waren de klokken niet stil geluid, De maannacht zag over de wereld uit, Toen klonk door de ruimte een grote stem: ‘Gevloekt zij dit huis en zijn schande met hem Zij 't eeuwig bezit van de helse geest!’ - En de klank van de harp, die 't hart geneest, Verzonk met het slot in dat hoogplechtig uur In dezelfde grond, in hetzelfde vuur! Vorige Volgende