Kleine vertellingen(1949)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 90] [p. 90] De duivelsberg Die boze dwerg, die boze dwerg: Hij woont in 't hart van de zwarte berg; Hij zit in zijn hol als een grauw gevaar En loenst in een boek bij een kandelaar. Als de donder rolt en het noodweer gromt: Weet dan dat de dwerg van de bergweg komt! Mijn vader zag hem, mijn moeder ook: Zijn gezicht is vuur en zijn haar is rook; Zijn ogen staan woest, waanzinnig groot, Met bloed doorlopen scharlakenrood; De prent van zijn voeten is roet en pek; De greep van zijn klauw staat in menige nek. Daar was eens voor tijden een jonge vrouw Die hem temmen wou, die hem huwen zou; Die een gouden ring van de koning kreeg, Daarmede in een stormnacht de berg besteeg: Doch hoe men ook wachtte: de berg bleef stom - De vrouw met de ring kwam nooit weerom! Toen klom met een wuivende helmbos op Een dappere held naar de duivelstop: De koning gaf hem zijn eigen zwaard; Hij reed op een groot en sneeuwwit paard En verdween in het noodweer - doch niemand nadien Heeft ooit nog het paard of zijn ruiter gezien! [pagina 91] [p. 91] Dan viel alle leven de hemel te voet En riep tot de Heer die de zwakken hoedt, En een oude vrouw, doch doortrapt in 't kwaad, Hief bezwerend de hand en beloofde raad: ‘Ik tem hem, ook als het mij 't leven kost - Als de hemel mij slechts van mijn zonden verlost!’ En eens toen de storm door de takken joeg Het vuur heen en weer door het duister sloeg, Ging zij, of de berg aan haar voeten woog, Met een pop in haar armen het pad omhoog: Hola! klonk haar stem in het stormgebruis; Hola, ook echode het ondergronds huis; Waar kom jij vandaan? riep woedend de dwerg: Ik kom van de maan! schalde 't over de berg - Ik draag in mijn haren de wervelwind, Ik draag in mijn armen het koningskind Voor de machtige geest die dit hol bewoont, Opdat het als bruid aan zijn zijde troont! Toen lachte de berg, toen schalde het woud - Maar wee en gevloekt die zijn woord niet houdt! Een wens, sprak de vrouw, heb ik mij gesmeed: De berg sta in bloemen en varens gekleed, Ook wil 'k nog een huis hier - paleis of stal, Om te schuilen bij noodweer of regenval! En wéér lachte de berg, wéér schalde het woud, De berg stond getooid en het huis gebouwd. Maar: ‘daar heb je je bruid, daar heb je de pop!’ Sloeg de schreeuw der vrouw in de stormwind op - En de pop stoof de dwerg achterna in zijn hol Met machtig gedruis, met machtig gerol. [pagina 92] [p. 92] Van stenen en blokken, van krakend hout.... Sindsdien staat de steenberg, sneeuwwit en goud Vol bloemen en varens van voet tot kruin; Een oude vrouw wiedt er kruid in haar tuin En diep in zijn hol, maar met loos misbaar, Zit een boze dwerg bij een kandelaar. Vorige Volgende