Omdat u niet weet wat u deert, vermoedelijk, dokterde Hans.
Ik weet niet wat ik nog meer zou verlangen, zei Theodora, ik ben gezond, heb rijkelijk mijn voedsel en ben schoon....
Dat bent u, viel Hans haar bij.
Daarbij geniet ik het zeldzame voorrecht het leven van een hoger plan te kunnen beschouwen dan menig ander, ging Theodora verder.
Dat is zeker een voorrecht, zei Hans, maar u zult mij toch moeten toegeven, dat u eigenlijk toch niet weet waarvoor u leeft. Maar dàt ging een eindje over de schreef, voelde Hans zelf toen het er uit was.
Waarvoor ik leef? stoof Theodora op.
Ik meen maar.... deed Hans vergoelijkend.
Wat meen jij?
Mag ik u een kus geven, juffrouw? zei Hans met een vleugel naar haar gespreid.
Foei! riep Theodora met een fikse klap in zijn richting, is het daarom begonnen, ellendeling!
Daarom, zei Hans Kroezen onderdanig en liet de kop al dieper en dieper zinken onder de verwijten die daarop over hem loskwamen.
De beste van onze toren en van alle torens in de omtrek zie ik niet stààn, ging Theodora met een wit licht van woede in haar kralen verder, en dacht jij, miserabele weduwnaar, dat ik jou....
Ja, dat dacht ik, zei Hans ootmoedig, omdat u toch óók maar een zielepoot bent.
Een zielepoot, zeg je; een zielepoot?
Precies als ik, wij varen in hetzelfde schuitje.
Maar daarop maakte Theodora zoveel kabaal, dat nagenoeg alle torenkraaien er aan te pas kwamen.