nen te steken om er zich van te vergewissen dat er voor lang zelfs over een order niet te praten viel. U ziet het, zeide Jordens dan; en ook Janssen zeide: U ziet het, dat ik vol ben als worst.
In hun ledige momenten derhalve zaten de kappers de een bij de ander in de spiegel, en wel zó echt en geheel en al, dat, wanneer Jordens, die een roker was, bijvoorbeeld de as van zijn sigaar boven zijn asbak afklopte, de kapper Janssen de overtuiging had, dat Jordens het boven de zijne deed en dat Janssen, die deze gewoonte had, er zich wél voor wachtte aan zijn neus te plukken in presentie van zijn overbuur.
De illusie bij beide mannen ging zover, dat, wanneer de een naar achteren stoof om vrouw en kinderen tot de orde te roepen, de ander onverwijld uit zijn zetel naar de woonkamer sprong om hetzelfde te doen.
De Zondagen, als de zaken gesloten en de rolluiken neergelaten waren, wisten de beide kappers met zichzelf geen raad en kon men hen regelmatig tegenover elkander ieder op zijn eigen drempel vinden. Zij zegenden de Maandagmorgens als de winkels weer opengingen en terwijl zij bij elkander de zeep stonden aan te maken, heetten zij de Zondagen de meest vervelende in een mensenleven. De eerste klant, die zich aandiende, bracht de mannen evenzeer in de weer en mocht het geschieden dat zij er ieder een in hun scheerstoel en derhalve ook nog ieder een in hun spiegel kregen, dan kwamen zij handen tekort.
Totdat zij beiden, omdat alle dingen ten slotte in hun zaken zo totaal door elkaar gingen lopen, dat de een noch de ander meer uit de verwarring wijs kon, op zekere dag een dwangbevel van betaling kregen en de